De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe XIX. Harpzang.Ga naar voetnoot*Exaudiat te Dominus. De Heer verhoore u onder 't juck
Der zwaericheên. De naem
Van Jakobs Godtheit zy in druck,
Wat vyant u oock praem',Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Uw scheutvry wapen, staf, en stut.Ga naar voetnoot5
Hy zende u bystant toe
Van 't heilighdom, en Arons hut,Ga naar voetnoot7
Bescherme u met zijn roe,Ga naar voetnoot8
Uit Sion, zijn gewijde rots.
10[regelnummer]
Hy zy gedachtigh aen
Uwe offerhande, en eer, voor GodtsGa naar voetnoot11
Altaeren, onderdaenGa naar voetnoot12
Hem opgedragen, en de roock
Van uw brantoffer vaer'
15[regelnummer]
Met eenen aengenaemen smoock,
En vlam, van 't vette altaer,Ga naar voetnoot16
Ten hemel, daer gy heerscht, en zit.
Hy schencke u in uw smert
Dat gy beschiet het zuiver witGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Van uw godtvruchtigh hart.
Hy geve u wat gy raetzaem schat.
Wy zullen, na den valGa naar voetnoot22
Van 's vyants maght, op 't velt gespat,
Met bly triomfgeschal
25[regelnummer]
Godt loven, die hun heir vertradt.
De Heer verleene u al
| |
[pagina 266]
| |
Het heil, waerom uw yver badt,
En namaels bidden zal.
Nu weet ick, van omhoogh verlicht
30[regelnummer]
Dat d'Opperste, aen de beGa naar voetnoot30
Van zijn' gezalfden dier verplicht,Ga naar voetnoot31
En aen deze offerste,Ga naar voetnoot32
Hem zal verleenen al wat dient
Tot zijn behoudenis.
35[regelnummer]
Hy zal hem, als Godts trouwe vrient,
Genadigh en gewis
Verhooren van den heilgen boogh
Des hemels, en hem vast,Ga naar voetnoot37-38Ga naar voetnoot38
Door zijnen arrem van om hoogh,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
En almaght tegens last
Bevestigen op zijnen stoel.Ga naar voetnoot41
Dat andren hunnen troost,
In 't midden van dit aerdsch gewoel,
Vry zetten, west en oost,
45[regelnummer]
Op oorloghswagens, ruitery,
En paerden: wy alleen
Gewinnen Godt op onze zy
Door vierige gebeên:
Wy roepen in den hooghsten noot
50[regelnummer]
Godts naem aen, anders geen.
Geen maght van heiren is zoo groot,
Daer Godt by valt te kleen.
Zy, die zich hielden aen 't verbont
Van menschen hulpe en kracht,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Zijn uitgeroit tot in den gront,Ga naar voetnoot55
Gesneuvelt met hun maght:Ga naar voetnoot51-56
Maer wy, die op Godts voorstant staen,Ga naar voetnoot57
Verrezen voor elx oogh,Ga naar voetnoot58
Zien nu met vreught den hemel aen,
60[regelnummer]
En steecken 't hooft om hoogh.
Behoe uw' Koning, lieve Heer.
Verhoor ons in 't verdriet,
Wanneer wy roepen, dat geweerGa naar voetnoot63
Beschaemt uw helden niet.
|
|