De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe XIIII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Domine, quis habitat. Wien guntge, o Godtheit, te verschijnen
Voor 't hooge koor, daer Cherubijnen
De bondtkist decken met haer schacht?Ga naar voetnoot3
Wien zal 't gebeuren dagh en nacht
5[regelnummer]
Op uwen heilgen bergh te rusten,
Het liefste dat een hart magh lusten?Ga naar voetnoot6
Die, niet besmet in zijnen wandel,
En gansch rechtvaerdigh in zijn' handel,
De voeten in Godts schaduw zet,
| |
[pagina 251]
| |
10[regelnummer]
De klaere waerheit spreeckt, die met
Zijn harte stemt, en zonder liegen
Zijn tong kan spaenen van bedriegen:Ga naar voetnoot12
Die, om des naestens heil te stutten,Ga naar voetnoot13
Zijn schade en schipbreuck pooght te schutten,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Zijne ooren stopt voor 't lasterwoort,Ga naar voetnoot13-15Ga naar voetnoot15
Dat hy tot 's anders nadeel hoort,
Veracht dat ongebonden wezen,Ga naar voetnoot17
En looftze, die Godts strengheit vreezen:
Die geene onwaerheit stout be-eedight,
20[regelnummer]
Noch niemant door bedrogh beledight,Ga naar voetnoot19-20
Noch 's armen vleesch en bloedigh zweet
Met woeckerende tanden eet,Ga naar voetnoot21-22
En noit 's onnooslen Recht wou krencken,
Bekoort door gaven, en geschencken.
25[regelnummer]
Wie dus kan leven, zonder ergh,Ga naar voetnoot25
Zal eeuwigh rusten op Godts bergh.Ga naar voetnoot26
|
|