De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe XIII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Dixit insipiens in corde. D'onweetende en bedorve rotGa naar voetnoot1
Sprack in haer hart: daer is geen Godt:
Die voor de weerelt zorge draeght.
Legh af de vrees, die dwazen plaeght,
5[regelnummer]
En volgh al wat uw hart behaeght.Ga naar voetnoot3-5
Uit dezen stinckpoel rees een pest,
Die 't al bedorf, van oost tot west.
De reuckeloozen, onberaên
Geweecken van de rechte baen,
10[regelnummer]
Den wegh der doolinge inneslaen.
| |
[pagina 249]
| |
Men schimpt, in dees bedorve lucht,
Met eerbaerheit, en deught, en tucht.
Het onkruit wast, en wint vast velt.Ga naar voetnoot13
Het vruchtbre zaet verstickt, en smelt,
15[regelnummer]
Tot dat men niet een' vroomen telt.Ga naar voetnoot6-15Ga naar voetnoot15
De Heer zagh neêr van 's hemels tinGa naar voetnoot16
Op 's menschen werck, op ieders zin
En wit, uit 's hemels heldren dagh,Ga naar voetnoot18
Of hy noch eenen Wijzen zagh,
20[regelnummer]
Een' die naer Godt zocht, als men plagh:Ga naar voetnoot20
Zy waren al van d'eerste stutGa naar voetnoot21
Geweecken, altemael onnut.
Het onkruit wast, en wint vast velt.
Het vruchtbre zaet verstickt, en smelt,
25[regelnummer]
Tot dat men niet een' vroomen telt.Ga naar voetnoot23-25
Hun keel is als een open graf,
De tong bedrieghlijck, schalck en straf.Ga naar voetnoot27
Hun lippen smeecken, schoon van schijn,Ga naar voetnoot28
Besmet met adderenvenijn,
30[regelnummer]
Om elck te trecken aen hun lijn.Ga naar voetnoot30
De mont braeckt vloecken overal,
En laster, gift, en bittre gal.
De voeten vliegen, als verwoet,
Verhit van dorst, om menschenbloetGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Te storten in hunn' overmoedt.
Zy rechten alsins, waerze gaen,Ga naar voetnoot36
Bederf en jammernissen aan.
Zy kenden noit het vredepadt,
Noch schrickten, teffens uitgespat,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Voor Godt, die ieders misdaet schat.
| |
[pagina 250]
| |
Och, wort dees gadelooze schaerGa naar voetnoot41
Heur gruwelen niet eens gewaer,
Die mijne kudde dus verteert,
Mijne arme schaepen stroopt, en scheert,
45[regelnummer]
En dagelijx, als spijs, verteert!Ga naar voetnoot43-45
Zy riep den naem des Hooghsten nietGa naar voetnoot46
Om hulp aen, toen zy, als een riet,Ga naar voetnoot47
Van vreeze beefde, zonder gront,
En ydel zich in vreeze vont,
50[regelnummer]
Daer billijck niet te vreezen stont:Ga naar voetnoot50
Want d'Opperste is rechtvaerdigh, acht
Geen godtloos maer het vroom geslacht.
Gy boozen hebt den raet gesloopt
Des armen, die zich niet verloopt,
55[regelnummer]
En vast op 's hemels bystant hoopt.Ga naar voetnoot54-55
Wie zal uit Sion Jakobs zaet
Herstellen in behouden staet?
Het huis van Jakob, Israël
Zal juichen met gezangk, en spel,
60[regelnummer]
Als Godt 't gevangen volck herstell'.
|
|