De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe XII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Usque Domine. Hoe lang vergeetge my zoo straf,Ga naar voetnoot1
En zetme, o Godt, uit uw gedachten?
Hoe lange keertge op mijne klaghten
Uw heilzaem aenschijn van my af?
5[regelnummer]
Hoe lang, o Godt, zal ick, verstroit
Van zinnen, treuren dus elendigh?
Hoe lang zal druck mijn hart inwendigh
Doorgaens dus knaegen, meer dan oit?Ga naar voetnoot8
| |
[pagina 248]
| |
Hoe lange zal mijn vyant my
10[regelnummer]
Dus trappen, trotsen, en braveeren?
Och, wil uwe oogen herwaert keeren.
Verhoor mijn bede: ick legh in ly.Ga naar voetnoot12
Verlicht mijne oogen, en gezicht,
Eer ickze luicke, en 't licht ontbeere,
15[regelnummer]
Dat niet mijn vyant triomfeere,
En stoffe: ick won 't hem af: hy zwicht.
Al mijn verdruckers juichen bly,
Zoo ras ick wanckele ten quade:
Doch 'k heb mijn hoop op uw genade
20[regelnummer]
Alleen gebouwt, die hanthaeft my.
Mijn hart springt op, als gy my redt.
Ick wil u loven met gezangen,
Voor zoo veel deught, van u ontfangen.Ga naar voetnoot23
'k Heb op mijn harp een wijs gezet.Ga naar voetnoot24
|
|