De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 227]
| |
De II. Harpzang.Ga naar voetnoot*Quare fremuerunt gentes. Hoe raest de weerelt zoo verblint?Ga naar voetnoot1
Wat breeckt het volck al wint?Ga naar voetnoot2
De Koningen en Vorstendommen,
Te stout in top geklommen,
5[regelnummer]
Zijn ingespannen, troon by troon,Ga naar voetnoot5
Om Godts gezalfden ZoonGa naar voetnoot6
En Gode 't hooft en spits te bieden.Ga naar voetnoot7
Ay, hoor dat bloet eens zieden:Ga naar voetnoot8
Smijt wech hun banden, en hun juck,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En redt u uit dien druck.
Maer Godt, uit zijn verheve stoelen,Ga naar voetnoot11
Belacht dit ydel woelen.
De Heer belacht hunne ydelheit,
En reuckloos onbescheit.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Begint zijn gramschap uit te breecken,
Hoe grimmigh wil hy spreecken,
En hen verbazen met dit woort,Ga naar voetnoot17
Al dondrende, en gestoort:Ga naar voetnoot18
d'Almogentheit heeft ons van boven,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
In top van alle hoven,Ga naar voetnoot20
Ten Vorst gezalft, den vloeck ten trots,
Om uit haer hooge rots,Ga naar voetnoot22
Het heiligh Sion, te regeeren,
En elck haer wet te leeren.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
De Vader zelf sprack tegens my:Ga naar voetnoot25
Gy zijt mijn Zoon: want gy
Zijt heden zelf uit my gesprooten.Ga naar voetnoot26-27
Eisch rustigh: 't is beslootenGa naar voetnoot28
| |
[pagina 228]
| |
Dat ick u een ontelbaer tal
30[regelnummer]
Van volcken schencken zal
Tot errefgoet, en vaste panden,Ga naar voetnoot31
Zoo wijt de zee de stranden
Bevochtight, om den aerdtkloot heen,Ga naar voetnoot32-33
Uw onversterflijck leen.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Gy zult de wrevlen, trots te moede.Ga naar voetnoot35
Met eene staele roede
Bestieren, en aen scherven slaen
Al die u wederstaen:Ga naar voetnoot38
En brijslenze, als een vat van aerde.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Welaen dan, kent mijn waerde,
Gy Koningen, mijn' naem ten prijs.
Aenvaert mijn onderwijs,
Die over 't aerdtrijck, als mijn knechten,Ga naar voetnoot43
De menschen moet berechten.
45[regelnummer]
Neemt Godt voor oogen, en ontziet
Zijn' toorne in uw gebiet,Ga naar voetnoot45-46
En juicht, met schrick voor zijn vermogen.
Zijn tucht verstrecke uwe oogen
Een spiegel, eer hy zich vergramm',Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Uw' ongerechten stam
Verdelge: want zijn wraeck voorhandenGa naar voetnoot50-51Ga naar voetnoot51
Begint, als vier, te branden.
Geluckigh heeft de man gebouwt,Ga naar voetnoot53
Die op Godts Zoon betrouwt.Ga naar voetnoot54
|
|