De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 181]
| |
Jaghtzang aen Den Doorluchtigsten Vorst en Heer, J. Mauritius,
| |
[pagina 182]
| |
Jaghtzang Aen Den doorluchtighsten Vorst en Heer, J. Mauritius,
| |
[pagina 183]
| |
Of acht haer daghreis moeite en arrebeit gespilt.Ga naar voetnoot16
Zijne edelmoedigheit gewaerdight zich aen veelenGa naar voetnoot17
Genadigh te besteên, uit aengeboren lust:Ga naar voetnoot18
Gelijck een bronaêr springt, haere ader splitst aen deelen,
20[regelnummer]
Landouw en beemden laeft, en oevers, zonder rust.
Toen Vorst Eneas quam te landen by Karthage
Uit zee, zoo fel bestormt van Junoos wrock en haet,Ga naar voetnoot22
Hy zeven harten schoot, uyt zijn bedeckte laege,Ga naar voetnoot23
En schonckze aen zijne Vloot, en Frygiaenschen Raet.
25[regelnummer]
De milde Dido 't Wilt, dat d'Edelen verrasten,Ga naar voetnoot25
In 't rennen, daer zy paert en hof hun krachten verght,Ga naar voetnoot26
Zent hondert zwijnen aen haer wellekome gasten,
En welkomt den Trojaen, aen Tyrus kust geberght.Ga naar voetnoot28
De jaght was d'oefening en 't ridderspel der Grooten.
30[regelnummer]
Zy had van overouts haer Godtheit, als Diaen,Ga naar voetnoot30
En haeren jaghtsleip me, die hart en hinde schooten.Ga naar voetnoot31
Zy had altaer en kerck in bosch en wouden staen.
De blijde jaeger plagh haer 't eêlste te vereeren,
En zijn' ghevangen roof te hangen aen den knoop,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Den slotknoop van't gewelf. De Koningklijcke Heeren
Verlieten noit de jaght, het terghsel van hun hoop.Ga naar voetnoot36
Zy zochten 't weerlooze, of gewapende met klaeuwen,
En schuimende gebit. Adoon, en Ganimeed,Ga naar voetnoot37-38
Twee Konings zoonen, in dees renbaen niet verflaeuwen,
40[regelnummer]
Hoewel het everzwijn den eenen dootlijck beet:
De Schiltknaep van Jupijn den andren op dorst packen,Ga naar voetnoot41
En voeren in de lucht, terwijl de hazewint
Den hemel aenbast, schrick en angst den knaep verzwacken,
De grijze lijfwacht grijpt naer 't opgegreepen kint.
45[regelnummer]
Hippolytus, zijn jeught, de kuischeit opgedraegen,Ga naar voetnoot45
De jaght had toegewijt, en hart en zin gezet
Op 't Wildt in 't groene woudt en wildernis te jaegen,
| |
[pagina 184]
| |
Op zwijnspriet, boogh, en pijl, en winthont, brack, en net.Ga naar voetnoot48
d'Arkadische Atalante is d'eerste, die den jaeger
50[regelnummer]
De plaegh van Kalydon holp vellen op het velt,
En 't zwijnshooft tot een' prijs ontfing van Meleager,
Die op dees jaghtheldin zijn hart en zinnen stelt.Ga naar voetnoot49-52.
De Grooten volghden 't spoor der dieren, om rechtschapenGa naar voetnoot53
De zenuw t'oefenen, op datze niet verslapp',Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Vertraegh' door ledigheit, hen krijghsgeweer en wapenGa naar voetnoot55
Leer' handlen, naer den eisch, met kunste, en weetenschap.Ga naar voetnoot56
De jaght leert Oversten de vyanden belaegen,
Of keeren op de grens, of slaen in 't vlacke velt,
Wanneer de hooge noot de Vorsten uit komt daegen,
60[regelnummer]
Geschapen tegens last, tot nootweer voor gewelt:Ga naar voetnoot60
Tot voorstant van den Staet der vryheit, en haer wetten.Ga naar voetnoot61
Zoo stuit MAURITIUS, Prins Henricks rechte hant,
Den inbreuck van het heir, dat, om de Maes t'ontzetten,
Quam bruisen, als een stroom, op zijnen legerstant.Ga naar voetnoot62-64
65[regelnummer]
Zijn trotse legerhoedt, doorhouwen, en doorschooten,Ga naar voetnoot65
Getuight zijn zuivre trouw, en dappren oorloghsmoedt,
Getuight uit welck een' boom dees krijghstelgh is gesprooten,
Uit Keizerlijcken stamme, en 't Koningklijcke bloet:Ga naar voetnoot68
Uit bloet, dat lang de kroon aen Baltische oevers spande,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
En in 't Sarmaetsche Rijck, ten trots van 't ongeloof.Ga naar voetnoot70
's Helts dapperheit, beproeft te water en te lande,
Zet vrede en 's vollecks rust in top voor wapenroof.Ga naar voetnoot72
Hy haet de razerny, verhit op bloetvergieten:Ga naar voetnoot73
Maer zoo de hooge noot het Rijck van Christus dreight,
75[regelnummer]
De Tarter en de Turck de Kruisgrens durf beschieten,Ga naar voetnoot75
Het flaeuwe Europe 't hooft ter slavernye neight;Ga naar voetnoot76
Dan zwicht zijn yver niet om hantgemeen te worden,
Te vliegen op het spits in d'Ottomansche maen,Ga naar voetnoot78
En zijn Grootmeesterschap van Duitschlants Heilige Orden
80[regelnummer]
Groothartigh te bekleên, en als een post te staen.Ga naar voetnoot80
| |
[pagina 185]
| |
Voor 't schandigh leven kiest hy vechtende te stervenGa naar voetnoot81
Een eerelijcke doot, te houwen op zijn' zerckGa naar voetnoot82
Den titel, die de bloode en moedeloozen derven,Ga naar voetnoot83
Begraven met hunn' naem, en buiten 't heldenperck.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Men zagh dien braven helt de Braziljaensche ReuzenGa naar voetnoot85
Verschricken niet zijn knods, den Lissebonschen TaeghGa naar voetnoot86
De horens en het hooft in d'andre weerelt kneuzen,
De menscheneeters stout verstooren in hun laegh.Ga naar voetnoot88
De wilde woestheit, langs de kust, uit schrick geweecken,
90[regelnummer]
Geschoolen in haer bosch en ruighten uit ontzagh,Ga naar voetnoot90
Begon op zijn vertreck haer hooft weêr op te steecken,
Te groejen, daer Olinde in puin begraven lagh.Ga naar voetnoot91-92
Zoo ging 't, waer Herkules, zeeghaftigh wechgetogen,
Spelonck en bosch en poel geveilight had van moort,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Van leeuw, en everzwijn, en slang, met knodse, en boogen,
En branttuigh, in hun bloet en bloedigh nest gesmoort.
Indien hem 't Vrye Lant niet weder naer ons stranden
Gewenckt had, om zijn wacht en toghten uit te staen,Ga naar voetnoot98
Hy had in 't zuiden reede ons onbekende landen,
100[regelnummer]
Een vijfde weerelts deel, gezegent opgedaen.Ga naar voetnoot100
Nu stoft het Kleefsche bosch op zijn doorluchte treden,Ga naar voetnoot101
Daer d'oude Hertogen, begruist van zweet en stof,Ga naar voetnoot102
Te paerde, met de zon des avonts, afgereden,Ga naar voetnoot103
Gelaên met verschen roof, zich wendden naer hun Hof.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Nu groeit de Rijnstroom, als de Rijxvorst, langs zijn kanten,Ga naar voetnoot105
Komt draven, of hem neemt met blijschap op den rugh,
En op en nedervoert, langs 't wijt befaemde Santen,Ga naar voetnoot107
Daer Cesar reedt te paerde, op d'oude legerbrugh:
Daer Burgerhart, na hem, de Roomsche keurebendenGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Vernestelde in haer nest, en Rijn en Maes en WaelGa naar voetnoot110
Durf schuimen van dien aert; tot datze in 't einde kendenGa naar voetnoot111
| |
[pagina 186]
| |
Den aert des Bataviers, gespitst op uitheemsch stael.Ga naar voetnoot112
De Rijnstroom, daer de Lip hem tol geeft met haer eicken,Ga naar voetnoot113
Slaept veiligh en gerust op 's Helts getrouwe wacht,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Wiens armen wijder dan de nieuwe weerelt reicken,
Zoo hy ten schutsheer dient voor 't menschelijck geslacht.
Zijn plantlust wandelt stil in schaduw van zijn boomen,Ga naar voetnoot117
Om Wezels hoogen wal, en kroont de schoone stadt.Ga naar voetnoot118
Zy levert schaduwen aen bergh, en dal, en stroomen,
120[regelnummer]
En koelte in zomerzon, geschut op loof, en bladt.Ga naar voetnoot120
Dat tuight de Vreughdenbergh, daer Klevenaers vergaeren,
En zingen, hant aen hant, rondom hem, aen den rey:
De rijcke hemel wil den Stedehouder spaeren,Ga naar voetnoot123
En zegenen, gelijck den bloezem in den May.
125[regelnummer]
Het hof te Kleef getuight zijn' bouwlust, die 't verwoesten
Der weerelt haet, en schuwt, den burger reickt de hant
In 't bouwen, nu de vre de zwaerden laet verroesten,
En zegeltze in de scheede, in 't groejen van ons lant.Ga naar voetnoot128
Zoo lange Vryburgh noch in 't west zijn' naem zal draegen,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Wil 't blijcken waer Brazijl dien Archimedes zagh.Ga naar voetnoot130
Zijn huis in 's Gravenhaegh kan levendigh ghewaegenGa naar voetnoot131
Hoe 't Vorstelijcke hart hierin te groejen plagh.Ga naar voetnoot132
Gelijck hy steden bouwt en Princelijcke hoven
Van marmer en arduin, zoo bouwt hy een palais
135[regelnummer]
Van harten, daer de vre verjaeght was, en verschoven,Ga naar voetnoot135
Herstelt d'eendraghtigheit door burgerlijcken pais.
Zoo bluscht hy 't eeuwkrackeel, dat tusschen Vorst en StendenGa naar voetnoot137
Veel jaeren broeit, en smeult, eer 't vier al 't lant ontstack,
En uitsloegh, met een vlam van jammer en elenden,
140[regelnummer]
Gelijck een groote brant van 't een in 't ander dack.
Die vreedzaeme aert en tong gaf rijcke stof voorheenen
Te dichten hoe de muur van Thebe wiert gebouwt
Door zangk en snaerespel, die d'ongelijcke steenen
Vergaerde tot een stadt, zoo wijdt befaemt als out.Ga naar voetnoot142-44
145[regelnummer]
Het overzeldsaem lot van ieder te believen,Ga naar voetnoot145
Te winnen ieders hart, viel weinigen ten deel.
| |
[pagina 187]
| |
't Is verre minder kunst door dwangk party te grieven,Ga naar voetnoot147
Dan tweedraght scheiden, danck te haelen na 'et krackeel.
De Grooten, die zich zelfs ten dienst des volcks verkleinen,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
En konnen maetigen, ontzien, en meer bemint,Ga naar voetnoot150
Zijn dapperder dan d'outste en edelste Romainen.
Wie harten wint, beschaemt den helt, die steden wint.
O rechte Keurhant, oogh van zeven vrye Staeten,Ga naar voetnoot153
Men ziet een tijt te moet, die allen dichtren stof
155[regelnummer]
Zal geven op Parnas, om geestigh uitgelaetenGa naar voetnoot155
Te weiden in den beemt van uw' verdienden lof.Ga naar voetnoot156
Dan groejen in uwe eere al d'Amsterlantsche Heeren,Ga naar voetnoot157
En 't Raethuis, dat uw Wilt, gelijck uw hart, ontfing,Ga naar voetnoot158
Daer op hun keurgety, om uw schenckaedje t'eeren,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
De berckemeier op uw' welstant ommeging.Ga naar voetnoot160
J. v. Vondel.
't Amsterdam, Uit de Druckery van Thomas Fontein. 1656. |
|