Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en OvidiusToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.00 MB)

XML (3.83 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verhalen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

(1934)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 815]
[p. 815]

P. Ovidius Nazoos Herscheppinge.
Het twalefde boek.aant.Ga naar voetnoot*



illustratie

Inhout.

1 Priamus vierde Ezakus uitvaert, gelijk over eenen overleden, met zijne zoonen, behalve 2 Paris, toen naer de Grieken getogen, die hem in zijn zogh naerstrevende, in Aulis denGa naar voetnootr. 2 3 draek in steen zagen verharden. Hierop wert Cignus, van Achilles bestreden, en in eeneGa naar voetnoot3 4 zwaen herschapen. De Grieken toghtvaerdigh in Aulis, worden door felle stormwindenGa naar voetnoot4
[pagina 816]
[p. 816]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten
5 opgehouden, en willen Ifigenia offeren, om Diane te zoenen, maer de godin verloste de 6 maeght, en stelde een hinde in haere plaets. De vloot belant in Tenedos, daer bloedigh 7 gestreden, Protezilaus verslagen, en Cignus in een zwaen herschapen wort. Cenis ver-Ga naar voetnoot7 8 andert in Ceneus, en namaels in eenen arent. Nestor dit verhaelende, hechte den strijtGa naar voetnoot8-9 9 der Centauren en Periklimeens herscheppinge hieraen. Achilles wort van Paris geschoten.
 
Den vader Priamus was onbekent geblevenGa naar voetnootvs. 1
 
Dat Ezakus zyn zoon, een nieuwe vogel, noch
 
In 't leven bleef. hy treurt, en stelt ten lykzoen, och!
 
Een ydel schyngraf toe, met jammerlyke toonen,
5[regelnummer]
Op's jonglings naem, gesterkt van Hektor, en de zoonen,Ga naar voetnoot3-5
 
Behalve Paris, die den lykrou niet beklaeght,Ga naar voetnoot6
 
Noch d'uitvaert kleet: hy, die Helene loos belaeghtGa naar voetnoot7
 
En schaekt, berokkent, al te reukeloos bewogen,Ga naar voetnoot8
 
Den vaderlande een ry van bloedige oorelogen.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Alle eedtverwanten, en gansch Grieken volgen hemGa naar margenoot+
 
Met duizent zeilen, op een algemeene stem,
 
Te water in zyn zogh. de wraek leedt geen verbeiden,Ga naar voetnoot12
 
Ten waer de buldrende stormwinden, die zich spreiden
 
Op zee, den oorloghstoght beletten, en de vloot,
15[regelnummer]
In Aulis haven, by den visschenden Beoot,Ga naar voetnoot15
 
Zoo lang verhinderden. toen zy, naer d'oude zeden,
 
Jupyn een offerhande, en wierook, en gebeden,
 
Op 't overoude altaer opofferden uit schroom,Ga naar voetnoot18
 
Zienze eenen blaeuwen draek by een' andoren boom,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Die dicht by 't outer stont, opklimmen met zyn vlogelen,Ga naar voetnoot20
 
En boven hangt een nest vol uitgebroeide vogelen.
 
Men hoortze piepen, vier paer jongen, hallef naekt.
 
De slang greep 't nest aen, en de moeder, die vast haekt
 
Haer lief gebroetsel met de vleuglen te beschermen,
25[regelnummer]
En rondomvliegende zich quyt met deerlyk kermen.Ga naar voetnoot25
 
De slang verslintze met hun moeder in der haest.Ga naar voetnoot26
[pagina 817]
[p. 817]
 
Al die dit aenzien staen verwondert en verbaest:Ga naar voetnoot27
 
Maer Kalchas, Testors zoon, waerzegger, zegt ten leste:
 
Schept al te zaemen moedt, de kans is ons ten beste.
30[regelnummer]
Out Troie zal vergaen, maer hier is moeite aen vast:
 
Dewyl het noodlot dit getal der voglen past
 
Op negen jaeren kryghs. de slang, om 't loof gewonden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot32
 
Verandert in een' steen, en hangt gelyk gebonden,
 
In haeren eersten vorm. de holle Aoonsche zeeGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Blyft stormen, en verlet de kryghsvloot op de ree.
 
Zom houden dat Neptuin, de bouheer, Troie spaerde,Ga naar voetnoot36
 
Behalve Kalchas, wien 't bewust was. dees verklaerde,
 
Als tolk der goden, hoe het goden zelfs behaeghtGa naar voetnoot37-38
 
Dat men de gramschap van Diaen, de zuivre maeght,
40[regelnummer]
Verzoene met een maeght, en haer geopende ader.Ga naar voetnoot39-40
 
Toen nu de staetreên het medoogen van den vaderGa naar voetnoot41
 
Hadde overweldight, en Ifigenye in last
 
Voor 't outer stont, omringt van 't hofgezin, 't welk vastGa naar voetnoot43
 
Beschreide dat de doot haer levens tyt zou korten,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
En zy zich trooste haer onnozel bloet te storten;Ga naar voetnoot45
 
Wert dees godin vermorwt, verblinde 's volx gezicht,Ga naar voetnoot46
 
En stelde, in 't uiterste van 's offraers strengen plicht,
 
Een hinde in 's jongkvrous plaets. zoo dra men naer behoorenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot48
 
De hinde slaght, ten zoen der godtheit, stilt de toren
50[regelnummer]
En 't onweêr, en de vloot liep op 't gemeen besluitGa naar voetnoot49-50
 
Met duizent schepen, vlak voor wint, de haven uit,
 
En na veel sukkelens belant in Priaems ryken.Ga naar voetnoot52
 
Een plaets leght tusschen zee, en aerde en 's hemels wyken,Ga naar margenoot+
 
Waeraen dees ruime trits gelegen grenst en paelt.Ga naar voetnoot53-54
[pagina 818]
[p. 818]
55[regelnummer]
Men ziet hieruit, schoon zy van andre plaetsen dwaelt,Ga naar voetnoot55
 
Alom, en wat' er is. men hoort' er alle maeren.
 
Hier houdt de vlugge Faem, van outs en lang ervaeren,
 
Haer hof op in den trans. ontelbre en ope paênGa naar voetnoot57-58
 
Spoên derwaert. duizent wyde en luchte vensters staenGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Hier open. nergens vint men poort, noch deur, noch grachten.
 
't Gewest legt open nacht en dagh, en hoeft geen wachten.Ga naar voetnoot61
 
Het klinkt al wat'er is van klinklaer fyn metael,Ga naar voetnoot62
 
En slaet geluit, en galmt, verdubbelt door herhaelGa naar voetnoot63
 
De stem, en kaetst te rugge al wat men komt te hooren.
65[regelnummer]
Van binnen wort geen rust noch stilte of slaep geboren.Ga naar voetnoot65
 
Men zwyght'er niet's, nochtans verneemt men geen geschrey,Ga naar voetnoot66
 
Maer momplen, fluisteren: gelyk men Nereus rey,Ga naar voetnoot67
 
De heesche baren en de zee van ver hoort ruisschen:
 
Of zoo gelyk, na dat men 't onweêr hoorde bruisschen
70[regelnummer]
En bulderen, de wint niet langer raest en huilt,
 
De donder uitgerolt, in 't ende mort en juilt.Ga naar voetnoot71
 
Men ziet de razende gemeente in 't voorhof woelen,Ga naar voetnoot72
 
En 't lichte graeu loopt uit en in doorgaens krioelen.Ga naar voetnoot73
 
Tien duizent logens en geruchten, ondereen
75[regelnummer]
Gemengt met waerheit, stroit men onder groot en kleen
 
Hier uit, daer hooft, noch staert, noch vorm aen wort gevonden.Ga naar voetnoot76
 
Oorblazers, kaekelaers, en losse snatermondenGa naar voetnoot77
 
Vertellen wat elk hoorde, en hangen'er iet by.Ga naar voetnoot78
 
Hier woonen Lichtgeloof, de Reukloosheit, noit vryGa naar voetnoot79
[pagina 819]
[p. 819]
80[regelnummer]
Van Dwaeling, Ydle vreught, Angstvalligheit, en Vreezen,Ga naar voetnoot79-80
 
Het schichtigh oproer, en Gefluister, zonder wezen.Ga naar voetnoot81
 
De Faem ziet wat'er is in hemel aerde en zee,
 
En wat'er ommegaet, en onderzoekt het meGa naar voetnoot83
 
Al wat ter werrelt beurt, en wat'er is voorhanden.
85[regelnummer]
En nu trompetze hoe de Grieken Priams strandenGa naar voetnoot85
 
Genaeken met een sterke en maghtige oorloghsvloot,
 
Die quam den vyanden, niet onverhoet, noch bloot
 
Van wapen, over zee uit Grieken overvallen.Ga naar voetnoot87-88
 
De Troischen hindren dit, bezetten strant en wallen.Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Protezilaüs, gy zyt d'eerste, die by lotGa naar margenoot+Ga naar voetnoot90
 
Van boven Hektors speer bezuurt, tot 's vyants spot.
 
En zulk een veltslagh staet ook Grieken op veel braven.Ga naar voetnoot92
 
Helt Hektor en een hoop kryghshelden zyn hun gaven
 
En dapperheden in 't geweer noch onbewust.Ga naar voetnoot93-94
95[regelnummer]
De Frigiaen gevoelt met bloet, op zyne kustGa naar voetnoot95
 
Vergooten, wat Achaie in oorloge uit kan rechten,
 
En al 't Sigeesche strant ziet bloedigh na het vechten.Ga naar voetnoot97
 
Een Cignus, zoon van godt Neptuin, versloegh op strantGa naar voetnoot98
 
Wel duizent mannen: en nu hiel Achilles stant
100[regelnummer]
Te wagen, en de speer van Peleus afkomst veldeGa naar voetnoot100
 
Priams slaghordens, en zocht onder getelde
 
Geleden Cignus, dan helt Hektors bloedigh zwaert,Ga naar voetnoot101-102
 
Nu t'onty. Hektor wert voor 't leste jaer gespaert.Ga naar voetnoot103
 
Achilles, dryvende de paerden, voor den wagen
105[regelnummer]
Gespannen onder 't juk, waerop de teugels lagen
[pagina 820]
[p. 820]
 
Langs witte mane en rug, zet recht op Cignus aen,Ga naar voetnoot106
 
En drillende den schicht, sprak: jongeling, blyf staen:
 
Het zy dan wie gy zyt, getroost u, onder 't kervenGa naar voetnoot108
 
En steeken, dat gy van Achilles hant mooght sterven.
110[regelnummer]
Zoo sprak Achilles. op dees rede treft de speer,
 
Onfaelbaer als voorheen: noch recht dit kryghsgeweerGa naar voetnoot111
 
Niet uit, en toen hy slechts alleen den boezem raekte,Ga naar voetnoot112
 
Doch geensins quetste, schoon de speer op 't harnas kraekte,
 
Sprak hy: o Tetis zoon, wat staetge stom en styfGa naar voetnoot114
115[regelnummer]
Verwondert, aengezien ik zonder wonde blyf?Ga naar voetnoot115
 
Dees hellem, dienge ziet bezwaeien en bezwieren
 
Van eenen paerdestaert, en dees rondas, vercieren
 
My slechts, en dienen tot een ooreloghscieraet,
 
Maer dit beschermt ons niet. waer Mars te velde gaetGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
Komt hy gewapent dus op 't heerlykste uitgestreeken.Ga naar voetnoot120
 
Ontwapenme, noch zal ik vry en onbezweeken
 
Onquetsbaer heenegaen. het is wat ongemeenGa naar voetnoot122
 
Wat groots, en treffelyx te roemen, niet alleenGa naar voetnoot123
 
Uit een' van Nereus stam te spruiten, maer uit vaderGa naar voetnoot124
125[regelnummer]
Neptuin, die Nereus, en zyn dochters, en te gader
 
De gansche zee gebiet. dus sprak hy fors en styf,Ga naar voetnoot126
 
En dreef Achilles fel een' scherpen schicht naer 't lyf,
 
Dat die door beukelaer, en yzer, en de negenGa naar voetnoot128
 
Taeie ossenhuiden heen, met eenen scheut doorregen,
130[regelnummer]
Eerst op de tiende huit geschut wiert en gekeert,
 
En 't lyf onquetsbaer bleef, en gaef, en onbezeert.Ga naar voetnoot131
 
Toen heeft hem Tetis zoon een speer naer 't lyf gedreven,
 
Doch 't lichaem, als voorheene, is ongewont gebleven;
 
Waerna de derde schicht op hem geen vatten vont.
135[regelnummer]
Hy gaf den boezem bloot, en wert geensins gewont.
 
De helt gehoont, begint van gramschap op te steeken:
 
Gelyk een stier in 't perk vergeefs zich pooght te wreeken,Ga naar voetnoot137
 
En met de hoornen op den purpren rok, een draght,
 
Die zyn natuure terght, vervaerlyk stoot met kracht.
[pagina 821]
[p. 821]
140[regelnummer]
Achilles lette of 't punt der speere ook was bezweeken,Ga naar voetnoot140
 
Doch vont het yzer aen de schacht der speere steeken,
 
En sprak: hoe gaet dit toe? is nu myn hant niet sterk?
 
Hy leide al zyne kracht aen hem alleen te werk.Ga naar voetnoot143
 
Gewis zoo ging het niet, toen ik op zege hoopte,Ga naar voetnoot144b
145[regelnummer]
En met myn wapenen Lirnessus vesten sloopte,Ga naar voetnoot145
 
Of Tenedos bestookte, en Tebe, Echions stadt,Ga naar voetnoot146
 
Versmoorde in 's burgers bloet, en stroom Kaïkus, zadtGa naar voetnoot147
 
Van doôn, en overkropt van lyken, neêr quam stroomen.
 
De koning Telefus is tweewerf weêr bekoomen
150[regelnummer]
Door noothulp van myn speer. myn dappere arm vermoghtGa naar voetnoot149-50
 
Voorheenen, en vermagh, hoe trots de vyant pocht,
 
Noch zoo veel troepen op het bare strant te slaghten.
 
Zoo sprak hy, en gelyk een, die zyne eerste krachten
 
Mistroude, trof Meneet, een' simpelen soldaetGa naar voetnoot153-54
155[regelnummer]
Uit Licie, in de borst door 't ydel toeverlaet
 
Der rustinge, en terwyl dees van dien steek gemarteltGa naar voetnoot155-56
 
Ter aerde neêrgevelt, in zyne dootstuip spartelt,
 
Rukt hy de zelve schacht, noch warm en root van bloet,
 
Ter dootwonde uit, en zegt: dit is de zelve moedt,
160[regelnummer]
De zelve hant en speer, die nimmer wouden duiken.Ga naar voetnoot160
 
Ik wilze, om Cignus wis te neemen, ook gebruiken,Ga naar voetnoot161
 
En wensche dat het hem gelyk Meneet bekoom'.
 
Zoo spreekend keert hy zich naer Cignus trots en vroom,Ga naar voetnoot163
 
En treft ter slinke hant de schouder dat het kraekte,Ga naar voetnoot164
[pagina 822]
[p. 822]
165[regelnummer]
Alleens als of de speer een' muur of steenrots raekte,Ga naar voetnoot165
 
En afsprong. Tetis zoon zagh Cignus wel bebloet,
 
Daer hy getaistert wert, en schiep een' ydlen moedt.Ga naar voetnoot167
 
Hier was geen wonde, maer een bloetvlek blyven kleven
 
Van eenen speersteek, in Menetes lyf gedreven.Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Toen sprong Achilles van den wagen brullend neêr,
 
En ging den vyant, dus onquetsbaer, fel te keer
 
Met zyne sabel, maer vont zich in 't slaen bedroogen,
 
En 't zwaert op 't schootvry lyf geschaert en omgeboogen.Ga naar voetnoot173
 
Dit lydt hy langer niet, en duwt hem in 't gezichtGa naar voetnoot174
175[regelnummer]
Tot dry- en vierwerf toe, en dryft gezwint en licht
 
Hem 't hecht om d'ooren, dringt den vyant, reede aen 't wyken,Ga naar voetnoot176
 
En gunt hem geene rust, die flaeu en aen 't bezwyken,Ga naar voetnoot177
 
Niet zien noch hooren kan, en deizende achteruit
 
Smyt hem met eenen steen voorover dat het stuit,
180[regelnummer]
Waermede Achilles hem te keer ging, en vervaerde,
 
En dreef met volle kracht den deinzenden ter aerde.Ga naar voetnoot178b-81
 
Toen viel hy met de knien, en schilt, van stof bemorst,
 
Den vyant Cignus styf en plotsling op de borst,Ga naar voetnoot183
 
En trok den helmbant, om den hals gesnoert met strikken,
185[regelnummer]
Met bey de handen toe, om hem terstont te stikken,
 
Als ademtoght en lucht de keel benomen was.
 
Nu yvert hy den doôn van 't gulden harrenasGa naar voetnoot185-87Ga naar voetnoot187
 
Te stroopen, maer bevint het leegh. Neptuin, wien 't deerde,Ga naar margenoot+
 
Hem in een witte zwaen, naer zynen naem, verkeerde.Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
De last en zwaericheit van dezen zwaeren stryt
 
Eischte een uitspanninge, ten minste voor een tyt,
 
Dies slootenze een bestant, en midlerwyl de wachten
[pagina 823]
[p. 823]
 
Den muur van Troien, en de Griek de legergrachtenGa naar voetnoot193
 
Bewaekten, quam het feest van Pallas, en Achil,
195[regelnummer]
De triomfeerder van den sterken Cignus, wil
 
Minerve zoenen op 't altaer met offerhanden,Ga naar voetnoot196
 
Een witte koey, om 't hooft bestrikt met offerbanden,
 
Die, toen men 't ingewant op 't outer brande in 't vier,
 
Een' reuk gaf, die om hoogh gesteegen met een' zwier,
200[regelnummer]
Den goden wel geviel. een deel wort van de vlammen
 
Verteert, het overschot genooten by de stammen,
 
En dischgenooten, die den offerdisch beslaenGa naar voetnoot201-202
 
Op tafelkussens, daer zy brassen van 't gebraên,Ga naar voetnoot203
 
Den dorst verdryven, en feesteeren, en krioelen,
205[regelnummer]
En passen met den wyn de zorgh van 't hart te spoelen.
 
Zy quinkeleeren met gezang, noch veêl, noch fluit,
 
Maer slyten al den nacht met kouten van den buit,
 
En handelen van deught, en dappere oorloghsdaeden;Ga naar voetnoot208
 
Hoe zy en 's vyants heir zich droegen, onbeladenGa naar voetnoot209
210[regelnummer]
En rustigh in den slagh, het lust hun ongesteurtGa naar voetnoot210
 
Te melden wat gevaer elk uitstont beurt om beurt:
 
Want wat zou groote Achil, of zy by dezen grooten
 
Verhaelen anders dan 't bedryf der kryghsgenooten?
 
Het eerste en treflyxt, dat men ophaelt en vertelt,
215[regelnummer]
Is d'overhant en eer, genooten in het veltGa naar voetnoot215
 
Door Cignus nederlaegh, een wonderwerk bevonden,Ga naar voetnoot216
 
Dewyl de jongeling, onquetsbaer, niet te wonden
 
't Geweer verstompt. hier stont Achilles en de schaer
 
Der Grieken zelfs verbaest, en Nestor sprak tot haer:Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Een Cignus paste alleen, by uwen tyt, op zwaerden,Ga naar voetnoot220
 
Noch stael, noch yzer: maer ik kende eer een' vermaerden,
 
Den Perrebeeschen helt, helt Ceneus, die gehardtGa naar voetnoot222
 
En scheutvry, ongewont wel duizent slagen tart,
 
En in den oorelogh befaemt, op Otris woonde.Ga naar voetnoot224
[pagina 824]
[p. 824]
225[regelnummer]
Een wonder was 't in hem, gelyk de daet betoonde;Ga naar voetnoot225
 
Dewyl hy eene vrou ter werrelt quam. wie 't hoort,Ga naar voetnoot226
 
Wie hier ter tafel zit, blyft door dit wonderwoort
 
Verstomt, om zulk een zaek, die nieu is. zy begeerenGa naar voetnoot228
 
Dat gryze Nestor dit ontvouwe aen al de heeren.
230[regelnummer]
Achilles onder hen, hiervan noch onbewust,Ga naar voetnoot230
 
Zegt: want zy waren alle ontvonkt van grooten lust
 
Om dit te hooren: o welspreekende oude vader,Ga naar voetnoot231-32
 
De wysheit van onze eeu, wy luisteren te gader.Ga naar voetnoot233
 
Wie was dees Ceneus? zeg hoe quam het, en hoe kan
235[regelnummer]
De vrouwekunne, een vrou, verandren in een' man?
 
Op welk een' oorloghstoght hoort gy van hem gewaegen?Ga naar voetnoot236
 
En wie versloegh hem, zoo hy immer wiert verslagen?Ga naar voetnoot237
 
Hierop zegt d'oude man: schoon d'ouderdom, nu traegh
 
Van oordeel, my belet u rustigh op dees vraeghGa naar voetnoot239
240[regelnummer]
Te dienen, en ik in veel zaeken ben ervaerenGa naar voetnoot240
 
Van myne jongkheit, die door snel verloop van jaeren
 
My zyn ontschooten; wy gedenken nieteminGa naar voetnoot242
 
Meer dingen, en dit staet geprint in onzen zin,Ga naar voetnoot243
 
In zoo veel avontuurs. dit heught ons boven allenGa naar voetnoot244
245[regelnummer]
In zaeken binnen 's lants en buiten voorgevallen:
 
Want d'uiterste ouderdom gelegenheit bestelt
 
Om veel te zien. ik heb twee eeuwen ree getelt,
 
En wandele in de derde, een tyt die ongemeen is.Ga naar voetnoot247-48
 
In gunst munte eertyts uit een Elateesche Cenis,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Het puik der maeghden van Tessalie, zoo groot
 
In schoonheit. deze was, Achil, uw lantsgenoot,Ga naar voetnoot250-51
 
Van veelen aengezocht met vleien en gebeden
 
Uit uwe steên, en ook uit uwe nabuursteden.
 
Misschien had Peleus zelf ook naer heur echt gestaen,
[pagina 825]
[p. 825]
255[regelnummer]
Maer was alree getrout, of, zoo ik recht spreeke, aen
 
Uw moeder vast verlooft: doch Cenis had geene ooren
 
Om naer een huwelyk en iemants be te hooren,
 
En wandelende aen strant, heel eenzaem, wort in 't endt,
 
Gelyk de faem verbreit, van godt Neptuin geschent,
260[regelnummer]
Die deze maibloem plukte, in 't opgaen van haer leven,
 
En sprak, toen hy zyn' wil en moedtwil had bedreven:
 
Kies rustigh wat u lust te kiezen boven al,
 
Ik zweere dat het u terstont geworden zal.
 
Zy zegt: gy praemtme hardt een groote zaek te wenschen.Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Geef dat ik langer, in 't verkeeren by de menschen,
 
Geen vrou blyf, en voortaen geen schennis weder ly.Ga naar voetnoot266
 
Gebeurtme dit geluk door gunst, zoo houde ik my
 
Van u geheel voldaen. haer eisch was naeulyx overGa naar margenoot+Ga naar voetnoot268
 
De tong gevloogen, of het leste woort klonk grover,
270[regelnummer]
Gelyk een mans stem, als het was: dewyl de godt
 
Der zee haer' eisch bestemde om 't liefelyk genot,Ga naar voetnoot270-71
 
En schonkze boven dit dat niemant haer kon deeren,
 
Geen zwaert vernielen. zy ging vrolyk heenspansseeren,Ga naar voetnoot273
 
En oefent zich, gelyk een man zyn leven slyt,
275[regelnummer]
In Peneus lantgewest, befaemt in haeren tyt.Ga naar voetnoot275
 
Ixions zoon houdt feest, en trout Hippodamye.Ga naar voetnoot276
 
Centauren, wreet van aert, geprikt van razernye
 
En uit een wolk geteelt, verscheenen in het hol
 
Met boomen overdekt. hier stont de blyschap vol,Ga naar voetnoot277-79
280[regelnummer]
En 't luste hun zich aen den langen disch te zetten,Ga naar voetnoot280
[pagina 826]
[p. 826]
 
Daer 't opgedischt stont met gerechten en banketten,Ga naar voetnoot281
 
Naer ieders waerde en staet. de heeren altemael
 
Van Emonye en wy verscheenen in de zael,
 
Daer al de bruiloft wert gesteurt met droeve rampen.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Men zong het bruiloftsliet. 't gewelfzel hing vol lampen.Ga naar voetnoot285b
 
De schoone bruit wert van de jofferen geleit,
 
En 't vrouwentimmer, daer de staetsi stont bereit.Ga naar voetnoot287
 
Elk komt Piritoüs verheught gelukkigh noemen,
 
Heil wenschen met dees bruit, het puik der maeghdebloemen.
290[regelnummer]
Maer 't ging'er daetlyk uit ons gissinge. overmoetGa naar voetnoot290
 
Van Euritus, de wreetste uit al dit helsch gebroet
 
Van paerdemenschen, door den wyn verhit en dronken,
 
Begint door 't aenzien van de schoone maeght t'ontvonken.Ga naar voetnoot290-93
 
De dronkenschap vermeert de geilheit, die nu blaekt,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
En flux aen 't hollen slaet. de bruiloftstafel raekt
 
Om verre en overhoop. men komt de gasten steuren.Ga naar voetnoot295b-96a
 
Men ziet de nieugetroude in stof langs d'aerde sleuren,
 
Gegreepen by het haer. hier baet geen wederstaen.Ga naar voetnoot298
 
De razende Euritus rant Hippodamie aen,Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Een ander elk die hem gemoet, of komt voor d'oogen.Ga naar voetnoot300
 
Het ging'er als een stadt, daer 't heir komt ingevloogen.Ga naar voetnoot301
 
Het vroudom stak een keel ten hemel, out en jongk,
 
Dat door de ruime zael en 't hol gewelfzel klonk.
 
Wy schooten teffens op, en Tezeus opgerezenGa naar voetnoot304
305[regelnummer]
Roept: Euritus, hoe dus? wat dolheit wil dit wezen,Ga naar voetnoot305
 
Dat gy Piritoüs dus stout in myn gezicht
[pagina 827]
[p. 827]
 
Beledight, en in hem twee teffens ongezwichtGa naar voetnoot307
 
Onteeren durft? de helt, groothartigh en ontsteeken,
 
Drong voort, om niet vergeefs en ydel dus te spreeken,
310[regelnummer]
Door al dien dronken hoop, ontrukt, daer 't niemant stuit,
 
Den aertsgeweldenaer zyn vrients geschaekte bruit.Ga naar voetnoot308-11
 
Hierop zweegh Euritus: want zulk een helsch schoffeeren
 
Kon hy met woorden noch met reden niet verweeren,Ga naar voetnoot313
 
Dies ging hy Egeus zoon geensins met reêngeweer,Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
Maer met zyn grove vuist en kneuklen los te keer.Ga naar voetnoot315
 
Een berkemeier stont hier by geval verheven
 
Ten toon voor al de feest, met loofwerk uitgedreven.Ga naar voetnoot316-17
 
De sterke Tezeus tast dit zwaere drinkvat aen,
 
En dreef het met gewelt den vyant, heet op slaen,
320[regelnummer]
In 't kinnebakken. hy komt achterover sneven,Ga naar voetnoot320
 
En spartelt in het zant, geraekt aen 't overgeven,
 
Braekt brein, en wyn, en spys, en heele golpen bloet
 
Ter ope wonde neus en mont uit, vloet op vloet.
 
Al 't menschepaertsdom brant van wraeke, en wil ontsteeken
325[regelnummer]
De schrikkelyke doot van zyn gebroedren wreeken.Ga naar voetnoot325
 
Zy buldren alle om stryt. de wyn zet krachten by.Ga naar voetnoot326
 
Eerst vloogen kroes, en kan, en schotels van ter zy,
 
Ten dischgebruik bereit: nu dienenze om te kampen
 
En moorden. Amikus, Ofions zoon, durf lampen
330[regelnummer]
Afrukken van 't gewelf, de kamers van cieraet
 
Berooven, plondren, dryft de lampen, dol van haet,Ga naar voetnoot329-31
 
Voor 't hooft van Celadon, een afkomst van Lapyten,
 
Dat al het aengezicht, geschonden door dit smyten,
 
By niemant kenbaer is. zoo treft voor 't outervier
335[regelnummer]
De priester met de byle een' witten offerstier,
 
Op zynen dikken nek. de gloeiende oogen spatten.Ga naar voetnoot336
 
De neus zit binnen in 't gehemelt, niet te vatten.
 
Het been der troni legt gemengelt overhoop.Ga naar voetnoot338
 
Pelleesche Belates rukt vreeslyk met een' loopGa naar voetnoot339
[pagina 828]
[p. 828]
340[regelnummer]
Den zwaeren houten voet met beide zyne handen
 
Van een' ahornen disch, en dryft hem, dat de tandenGa naar voetnoot341
 
In 't zwarte bloet gemengt, gespoogen, vuil bemorst
 
Den gront bestroien, en de kin spatte op de borst,Ga naar voetnoot343
 
Daer hy ter neêr storte, en door een herhaelde wondeGa naar voetnoot344
345[regelnummer]
Ter zielen heenevaert. de wreede Grineus konde,Ga naar voetnoot345
 
By 't outer staende, dit niet zwygen van verdriet,Ga naar voetnoot346
 
En sprak: waerom gebruikt men deze wapens niet?Ga naar voetnoot347
 
Hy vatte 't groote altaer met branthout onder 't wryten,Ga naar voetnoot348
 
En smeet het in den drom der razende Lapyten,
350[regelnummer]
Orion, Brotean te plettere. Mikael,Ga naar voetnoot350
 
Orions moeder, was een vrou, die menighmael,
 
Dit 's kenbaer, aen de lucht de maene kon bezweerenGa naar voetnoot352
 
Haers ondanx. kryge ik slechts een tuigh om my te weeren,Ga naar voetnoot353
 
Zegt sterke Exadius, dat wil u dierder staen.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Hy grypt hartshorens, godt gewyt, tot wapens aen.Ga naar voetnoot355
 
Zy hingen aen den pyn. hy komt hiermé gevloogen,Ga naar voetnoot356
 
Duwt Grineus grimmigh een paer takken recht in d'oogen,
 
En haeldeze uit zyn hooft. een deel kleefde aen het been:Ga naar voetnoot358
 
Een deel droop bloedigh langs de knevels naer beneên.
360[regelnummer]
Hierop grypt Retus flux een branthout van het outer,Ga naar voetnoot360
 
En klinkt Charaxus, blont van lokken, nu veel stouterGa naar voetnoot361
 
Van wraek, den slaep van 't hooft in stukken, en het haer
 
Vloogh snel in brant, gelyk een drooge korenaer.
 
Men hoort het bloet door 't vier in deze wonde sissen,
365[regelnummer]
Als gloeiende yzer in den koelbak plagh te kissen,Ga naar voetnoot365
 
Wanneer de smit het met de kromme nyptang vat,
 
Ten viere uit haelt, en steekt en dompelt in het nat
 
Des koelbaks, daer de gloet het water tegensporrelt,Ga naar voetnoot368
[pagina 829]
[p. 829]
 
Dat ziedende snikheet met bobblen opwaert borrelt.
370[regelnummer]
De zwaergewonde slaet de vlammen uit de lok,Ga naar voetnoot370
 
En rukt den drempel, zwaer gelyk een eiken blok,
 
Een heele wagenvracht, ten gronde uit met zyn vingeren,
 
Doch 't viel te zwaer om in zyn vyants troep te slingeren,
 
En plette alleen Komeet den makker op den gront,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Daer hy, beneffens hem, niet op zyn hoede stont.Ga naar voetnoot375
 
De wreede Retus hiel zyn vreught niet langer binnen,
 
En riep: zoo moeten alle uwe makkers overwinnen,Ga naar voetnoot377
 
Hervat terstont den slagh dry-vierwerf achtereenGa naar voetnoot378
 
Met branthout op het hooft, en bekkeneel, en been,
380[regelnummer]
En slaet de hersens in, vaert immer voort te raeken,Ga naar voetnoot380
 
Dat Drias Koritus Evagrus beenders kraeken.Ga naar voetnoot381
 
Toen Koritus, wiens baert eerst uitbrak, nederviel;Ga naar voetnoot382
 
O, sprak Evagrus, is het eer een jonge ziel
 
Te vellen? Retus laet hem hier niet langer praeten,
385[regelnummer]
Maer dryft hem eene torts, verwoet en uitgelaeten,Ga naar voetnoot385
 
Met maght ten boezem in door zynen open mont,
 
En zwaeiende de torts al brandende in het ront,
 
Vervolght, o Drias, u, doch langer niet zeegachtigh.Ga naar voetnoot388
 
Gy wont den moedigen, die voortvoer snel en krachtigh,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Met eenen brantstok recht in 't midden tusschen halsGa naar voetnoot390
 
En hooft in. Retus steent van pyn met veel geschals,
 
En naulyx op den nek dit stuitend zoekt een open,Ga naar voetnoot392
 
Terwyl hem onder 't vliên het bloet begint t'ontloopen.
 
Orneüs vlugt met hem, en teffens Likabas,Ga naar voetnoot394-vlg.
395[regelnummer]
En Medon, in de schoft getroffen, en de lasch,Ga naar voetnoot395
 
Met eenen Taumas, en Pizenor, Marmer mede,Ga naar voetnoot396
 
Verwinner in de baen en renstryt, altyt reede,Ga naar voetnoot397
 
Nu traeger om zyn wonde, en Folus houdt geen' stant,
[pagina 830]
[p. 830]
 
Noch fluxe Melaneus, noch Abas, reedt ter hantGa naar voetnoot399
400[regelnummer]
Op zwynejaght gespitst, noch Astilus, bedreven
 
In 't spellen, die den stryt, eer die was aengeheven,Ga naar voetnoot401
 
Hun afgeraeden hadde, en tegens Nessus zey:Ga naar voetnoot402
 
Schroom nu voor wonden, noch gevaer, noch moortgeschrey:
 
Want gy zult leven, tot dat Herkles zich verheffe,
405[regelnummer]
En met zyn' fixen boogh u in den boezem treffe.Ga naar voetnoot405
 
Areüs, Licidas, noch Imbreus in dien noot,
 
Noch Eurinoom ontvliên geensins de snelle doot,
 
Maer worden achtereen van Drias hant verslagen:
 
En o Kreneüs, gy ontvlugte niet de plaegen,
410[regelnummer]
Hoewelge hem verbaest en bang den rugge boodt.
 
Gy wert, daer oogh en neus aen een grenst, met een' schootGa naar voetnoot408-11
 
Van 't zwaere punt gewont. Afidas lagh verzoopenGa naar voetnoot412
 
Van wyn in dit geraes, en ronkende gekroopen
 
In eene beerehuit, en hiel den wynkroes flaeuGa naar voetnoot413-14
415[regelnummer]
Met zyne rechte hant. hier zagh hem Forbas naeu
 
Van verre weerloos, niet voorzien van eenigh wapen
 
Noch borstgeweer, en riep hem toe: blyf eeuwigh slaepen.Ga naar voetnoot415-17
 
Ga heen, ga heen: drink wyn en water in de hel.Ga naar voetnoot418b
 
Meer sprak hy niet, en stak den jongen slaeper fel,
420[regelnummer]
Die achterover met den hals lagh omgeboogen,
 
Een' schicht in zynen strot. zoo storf hy onbewogen,Ga naar voetnoot419-21
 
En voelde geene pyn. het zwarte bloet liep warm
 
Ter keele uit in den kroes, en over schoft en arm.
 
Petreüs zagh ik aen een' dikken rotseik bukken,Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Gelaên met eeklen, om dien uit den gront te rukken.
 
Piritoüs, terwyl de boom vast heene en weêr
 
Geschud wort en geschokt, hecht met zyn spitse speerGa naar voetnoot427
[pagina 831]
[p. 831]
 
De hant en boezem aen den stam, en men verteldeGa naar voetnoot428
 
Hoe hier Piritoüs verwaten Likus velde,Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
En Chromis: doch hy legt min eer in met dees bey
 
Dan aen een' Diktis, en aen Helops. Helops leyGa naar voetnoot431
 
Ter neder van een' steek door hooft en beide d'ooren:
 
En bleeke Diktis, die den feeststryt zagh verloren,Ga naar voetnoot433
 
Ontvliênde Ixions zoon, quam storten uit de kruinGa naar voetnoot434
435[regelnummer]
Van eenen heuvel, en brak onder 't vallen, schuin
 
En steil, door 't zwaer gewight van 't lichaem eike takken,Ga naar voetnoot436
 
Die steeken in 't gedarmte, en sidderen en krakken:
 
En Fareus pooghde dit te wreeken met een' steen,Ga naar voetnoot438
 
Ten berregh afgerukt, te smakken overheen
440[regelnummer]
Dien dikken drommel: maer helt Tezeus merkt zyn nukken,Ga naar voetnoot440
 
En smyt met eenen stok den elleboogh in stukken,Ga naar voetnoot441
 
Beledight zich niet eens, noch hadde geenen tytGa naar voetnoot442
 
Om 't weerloos lichaem af te maeken in dien stryt.
 
Hy sprong Bianor, hoogh en lang, op zynen rugge,
445[regelnummer]
Noit van dien last gepraemt, en zette trots en vluggeGa naar voetnoot445
 
De knien op zyne ribbe, en greep hem by het haer,
 
En klonk de troni, die hem dreight met doots gevaer,
 
In stukken met een' stok, vol knoopen, en vol quasten.Ga naar voetnoot448
 
Hy velt Nedimnus, en Licetus, die geen gastenGa naar voetnoot449
450[regelnummer]
In 't schieten wykt; Hippaes, met zynen langen baert,Ga naar voetnoot450
 
En Rifeus, heet op jaght, en in het bosch vermaert;Ga naar voetnoot451
 
Ook Tereus, lang gewoon de beeren op te vangen,
 
In 't groote Emoonsche bosch, en t'huis, daerze al verlangen,Ga naar voetnoot453
 
Met levendigen roof te keeren van de jaght.Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Demoleon verdroot dat Tezeus in zyn krachtGa naar voetnoot455
 
Voorspoedigh voortvoer, proefde, of 't mooglyk wou gelukken,Ga naar voetnoot456
 
Een' ouden pynboom van een dichte haegh te rukken,Ga naar voetnoot457
[pagina 832]
[p. 832]
 
Doch al t' onmaghtigh, brak een stuk hier af, en smytGa naar voetnoot458
 
Den vyant dit naer 't hooft; maer Tezeus blyft bevryt,Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Ontwykt den slagh, door raet van Pallas hem gegeven,Ga naar voetnoot460
 
Gelyk hy wilde dat haer dit wert toegeschreven.Ga naar voetnoot461
 
Noch was de schoot van 't hout niet ydel: want het quamGa naar voetnoot462
 
Op Krantor en zyn borst en schouder aen, en nam
 
De borst en schouder wech. dees by uw vaders tydenGa naar voetnoot464
465[regelnummer]
Diende, o Achilles, hem voor schiltknaep in het stryden.
 
Amintor, koning van Tessalie, in 't gevaer
 
Des oorloghs onderdrukt, gaf hem ten gyzelaerGa naar voetnoot466-67
 
En onderpant van vrede aen Peleus. Peleus ziende
 
Van verre hem gewont, die eer den vader diende,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
En nu ter neder stort, zegt: Krantor, jonge helt,
 
Aenvaert dien zielzoen toch, en dryft met groot gewelt
 
Hem eenen esschen schicht naer 't lyf om zich te wreeken,Ga naar voetnoot472
 
Dat die al drillende in de ribben vast bleef steeken.Ga naar voetnoot473
 
Demoleon trekt flux de schacht uit zonder punt,
475[regelnummer]
En noch ter naeuwer noot. 't was op de long gemunt,
 
Daer hechte het. de smert verwekte hem tot toren.Ga naar voetnoot475-76
 
Demoleon pooght zich met opgesteekene ooren
 
Ter weer te stellen, trapt met zynen paerdevoet
 
Den helt op 't hart, en op geweer en storremhoet:Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Doch Peleus, door den helm en schilt behoet voor slagen,Ga naar voetnoot480
 
Houdt met een' zwaeren slagh 't gedroght, gespitst op plaegen,
 
Het menschepaerts gedroght ter neder dat het kraekt.Ga naar voetnoot481-82
 
Flegreon had hem eerst met zyn geweer geraekt,
 
En Hile, doch van ver. Hifinoüs verpletteGa naar voetnoot483-84
[pagina 833]
[p. 833]
485[regelnummer]
Hy rustigh voor de vuist, en Klanis maght beletteGa naar voetnoot485
 
Het zwaert niet, dat hem trof en neêrhieu. Dorilas,
 
Die met een wollefshuit op 't hooft gewapent was,
 
En kromme hoornen in de vuist, noch root van moorden,Ga naar voetnoot488
 
Quam mede om hals. ik ging hem toe met deze woorden:
490[regelnummer]
De kryghsmoedt gafme kracht: nu zultge zien, sta pal,Ga naar voetnoot490
 
Wat uw paer hoornen op myn speer vermogen zal,
 
En dreefze hem naer 't hooft. hy die 't niet keeren konde,
 
Bedekte met de hant het aenzicht voor de wonde.
 
De hant wert met den schicht aen 't voorhooft vast gehecht.
495[regelnummer]
Toen quam'er een geschrey, in 't barnen van 't gevecht,
 
Opstygen. Peleus priemt hem dootlyk onder 't kermen
 
[Want hy stont nader] in den weeken buik en darmen.
 
Hy springt om hoogh, en sleept het rookende ingewant,Ga naar voetnoot498
 
En treet'er op, en trapt het ysselyk in 't zant
500[regelnummer]
Met kracht te berste, en dus verwart met zyne beenen,Ga naar voetnoot500
 
Stort voort op zynen buik, nu ledigh ginder heenen.Ga naar voetnoot501
 
Hier wert, o Cillarus, uw schoonheit niet gespaertGa naar voetnoot502
 
In 't vechten, zoo men u een schoonheit naer uw' aert
 
Met reden geeft. de baert begon hem uit te breeken,Ga naar voetnoot503-504
505[regelnummer]
Zoo geel als gout, en 't haer, gekemt, gekrolt, gestreeken,
 
Bezwaeit de schouders, en den nek, zoo blank als melk.Ga naar voetnoot505-506
 
Zyn opzicht levendigh en aengenaem, kan elkGa naar voetnoot507
 
Vernoegen. schouders, hals, en boezem, alle leden,
 
Zyn schoon, gelyk een beelt van wit albast gesneden.
510[regelnummer]
Het paertsgestalte is niet onschooner als de man.Ga naar voetnoot510
 
Verleen het hals en hooft, gelyk een paert, zoo kan
 
Zoo magh helt Kastor zelf met eere dit beryen.
 
Het zou zich onder zulk een' helt gemaklyk vlyen.
 
't Is overal pekzwart, behalve witte staert,
515[regelnummer]
En witte beenen: en gewis hy was ook waertGa naar voetnoot514-15
[pagina 834]
[p. 834]
 
Te worden aengezocht van alle Centaurinnen:Ga naar voetnoot516
 
Maer Hilonoom alleen wist 's jonglings hart te winnen,
 
De schoonste Centaurin, die door de bosschen jaeght.
 
Zy liefkoost Cillarus, en vleit hem, en behaeghtGa naar voetnoot519
520[regelnummer]
Den vryer, toit zich op met allerley cieraeden.
 
Zy kemt de vlechten, weet zich rein in zee te baden,Ga naar voetnoot521
 
Te cieren met viool, en roos, en leliblos,Ga naar voetnoot522
 
Dan tweemael 's daeghs, in top van 't Pegazeesche bosch
 
In eenen waterval, beschut voor overrompelen,
525[regelnummer]
Het lichaem tweewerf in een' verschen stroom te dompelen.Ga naar voetnoot523-25
 
Zy slaet een sabels vel, niet slecht maer ongemeenGa naar voetnoot526
 
Uit veelen opgezocht, om hals en schouders heen.Ga naar voetnoot527
 
Zy gaen elkanderen om stryt een wellust vergen.Ga naar voetnoot528
 
Zy wandelen gepaert op hooge en laege bergen.
530[regelnummer]
Zy slaepen t'zaemen, in een zelleve spelonk,Ga naar voetnoot530
 
En treên in een gewelf, dat een Lapyter klonk
 
Uit marmer, gaen gepaert ten stryt met zwaert en boogen.Ga naar voetnoot531-32
 
Een schicht komt onbekent uit eenen hoek gevloogen,Ga naar voetnoot533
 
En treft, o Cillar, u beneên den hals aen't hart,Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
Met eene kleine doch een wonde, die u smart,Ga naar voetnoot535
 
En dootlyk is, dat gy bezwymt met luikende oogen,
 
En kout wiert, toen de pyl ter wonde uit wiert getoogen.
 
Nu stoofde Hilonoom uw flaeuwe leên terstont,Ga naar voetnoot538
 
En koesterde uw quetsuur, en lagh'er mont aen mont,
540[regelnummer]
Op hoop of zy de ziel en veegen geest kon keeren.
 
Toen zy hem doot zagh, stortze, och wie zou dit niet deeren!
 
In 't zelleve geweer, datze uit de wonde rukt,
 
Met eene klaghte door den weêrgalm onderdrukt,Ga naar voetnoot543
 
En naeuwelyx verstaen. z'omhelst, ter doot bewogen,Ga naar voetnoot544
[pagina 835]
[p. 835]
545[regelnummer]
Haer lief. Feokomes gestalt staet voor myne oogen,
 
De dappere, die zes leeushuiden plagh aen een
 
Te knoopen, man en paert bedekte, en alle leên,Ga naar voetnoot546-47
 
Klonk Fonolenus zoon met harden stronk en wortel,Ga naar voetnoot548
 
Een zwaere wagenvracht, het bekkeneel te mortel.Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
Het voorhooft en het brein gemorselt, en gespat
 
Door neus, en mont, en oor, en oogen, vloeien nat,
 
Als melk, en huy, en sap door zeven heeneloopen,
 
Gewrocht van paertshaer. maer toen hy den doôn wou stroopenGa naar voetnoot550-553aGa naar voetnoot552-53
 
[Dit weet uw vader] dreef ik fel den plonderaerGa naar voetnoot554
555[regelnummer]
Het slaghzwaert in den buik, en trof in dit gevaer
 
Ook Chtonius, en Teleboas, datze'r bleven.
 
d'Een quam met een vork, en d'ander naer my strevenGa naar voetnoot557
 
Met zynen schicht, en trof my dus, gelykge ziet
 
Aen 't out litteken. 't was toen tyt my naer 't gebietGa naar voetnoot559
560[regelnummer]
Van koning Priamus te spoeden, en zyn paelen,Ga naar voetnoot560
 
Om door 't veroveren van Troie prys te haelen.Ga naar voetnoot561
 
Toen kon ik Hektor met myn wapenen verslaen,Ga naar voetnoot562
 
Ten minste in zynen vaert en voortgang houden staen:Ga naar voetnoot563
 
Doch Hektor was noch niet geboren in die tyden,
565[regelnummer]
Of noch een teder kint. nu ben ik om te stryden
 
Te zwak van ouderdom. wat wil ik u dit pasGa naar voetnoot566
 
Verhaelen van den helt, dien sterken Perifas,
 
En dubblen man Pireet, van hem gevelt zoo krachtigh?Ga naar voetnoot568
 
Wat haele ik Ampix op, die vechtende zeeghachtigh
570[regelnummer]
Oëklus 't menschepaert een stomp kornoeljen houtGa naar voetnoot570
 
Recht in de troni stak. Makaer, te trots en stout,Ga naar voetnoot571
 
Een Peletroner, met een' hantboom aengedreven,
[pagina 836]
[p. 836]
 
Stiet Eurigduip op 't hart, en holp hem kort om 't leven.Ga naar voetnoot572-73
 
My heught dat Nessus ook, die aen Euenus bleef,Ga naar voetnoot574b
575[regelnummer]
Cimeel een' zwynspriet recht door d'eechenisse dreef.Ga naar voetnoot575
 
Geloof niet dat een zoon van Ampix lang te veuren
 
[Men hiet hem Mopsus] spelde al wat'er zou gebeuren.Ga naar voetnoot576-77
 
Odites 't menschepaert, met Mopsus scherpen pylGa naar voetnoot578
 
Geschooten, pooght vergeefs te spreeken; midlerwylGa naar voetnoot579
580[regelnummer]
De tong aen kin, de kin aen strot gepriemt, bleef hechten.
 
Helt Ceneus sloegh'er vyf, Antimach, heet op vechten,Ga naar voetnoot581
 
En Bromus, Stifel, en Pirakmon met de byl,Ga naar voetnoot582
 
Met eenen Helimus. nu sla ik midlerwyl
 
De wonden over, en gedenk getal, en naemen.Ga naar voetnoot583-84
585[regelnummer]
Hier dondert Latreus op, om al den hoop te praemenGa naar voetnoot585
 
Met zyne grove leên, gesterkt met roof genoeghGa naar voetnoot586
 
Van den Ematischen Alezus, dien hy sloegh.Ga naar voetnoot587
 
Dees tusschen out en jong, in 't beste van zyn leven,Ga naar voetnoot588
 
Was flux en wakker in zyn volle kracht gebleven,
590[regelnummer]
Begon te gryzen. hy scheen ieder in 't geweer
 
Ontzaghelyk, met helm en Macedoonsche speer
 
En schilt gewapent, en van weêrzyde overziende
 
De drommels, drilt de speer, en zagh wat kans hem diende,
 
Omrydende in een' ring, en sprak niet in den wint:Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
O Cenis, 'k zal u ook meneemen, als een kint,Ga naar voetnoot595
 
Dewyl ik u een wyf, en geensins hooger, achte.
 
Gedenktge niet hoe gy, beschimpte en uitgelachte,
 
Een wyf geboren zyt? hoe gy boeleert en blaekt,Ga naar voetnoot598
[pagina 837]
[p. 837]
 
En aen den valschen schyn van eenen man geraekt?
600[regelnummer]
Gedenk hoe gy een vrou ter werrelt wiert geboren,
 
En geschoffeert zyt. ga behelp u naer behoorenGa naar voetnoot601
 
Met naeikorf, spil, en spoel: laet mans den krygh voortaenGa naar voetnoot602
 
Bevolen. Ceneus nam hem wis, die onberaên
 
Dus stofte, en loopende zich bloot gaf, in de zye,
605[regelnummer]
Daer man en paert scheit. hy, van pyne en razernye
 
Opstuivende, trof flux met eenen fixen schootGa naar voetnoot606
 
's Fileeschen knaeps gezicht, daer 't aenzicht naekt en blootGa naar voetnoot607
 
Ten doel' stont: maer de snelle en spitse speer springt vlugge,
 
Als hagel op het dak, of kaitje op trom, te rugge.
610[regelnummer]
Hy rant hem aen, en pooght het schitterende zwaertGa naar voetnoot610
 
Te duwen in de rib, die steekvry blyft bewaert.Ga naar voetnoot611
 
Noch zultge, zegt hy, ons ontglippen noch ontvlugten,Ga naar voetnoot612
 
En schoonge steekvry zyt, wil ik u zonder vruchtenGa naar voetnoot613
 
Aen flarden houwen: en hy slaet hem in de zy.
615[regelnummer]
Het zwaert staet krom. hy grypt den vyant, dus lang vryGa naar voetnoot614-15
 
Voor wonden, by den buik, en om de lenden heenen,
 
Doch ydel: want de slagh klinkt als op marmersteenen,
 
En zonder nadruk in de lucht met veel geschals.Ga naar voetnoot618
 
Het staele lemmer springt in stukken op den hals.Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
Toen Ceneus toonde dat geen wapen hem kon deeren,Ga naar voetnoot620
 
Zey d'ander: laet myn zwaert eens proeven, en u leeren
 
Hoe 't met uw lichaem hier gestelt is, en hy stakGa naar voetnoot621-22
 
't Moordadigh yzer in zyn schoft met eenen krak
 
Tot aen 't gevest, en wist het om en weêr te keeren
625[regelnummer]
In 't ingewant, en dees quetsuur te dubbeleeren.Ga naar voetnoot625b
[pagina 838]
[p. 838]
 
Zoo veele razende Centauren schooten aen,
 
En steeken houwen op een' man, die schrap blyft staen,Ga naar voetnoot627
 
Terwyl de schichten stomp op hem te rugge vloogen.
 
Elaetsche Ceneus staet onquetsbaer, onbewogen.Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Elk staet verbaest. hierop roept Monichus: o schant!Ga naar voetnoot630
 
Ons heir staet van een' man, noch naulyx man, vermant.Ga naar voetnoot631
 
Wy zyn door lafheit 't geen hy eerst noch was geschapen.Ga naar voetnoot632
 
Wat baet groflyvigheit, een dubble kracht en wapen?Ga naar voetnoot633b
 
Wat baet een dubbele aert, twee dieren hecht aen eenGa naar voetnoot634
635[regelnummer]
Gekoppelt? ik geloof nu geensins, neen o neen,
 
Dat een godin ons baerde, Ixion won en teelde,
 
Die Juno vryen dorst uit dartelheit en weelde.Ga naar voetnoot636-37
 
Wy halve mannen, staen geplet van een' alleen.
 
Bestulpt dien vyant met geheele bergen, steen
640[regelnummer]
En steenrots, balk, en bergh. versmacht het taeie levenGa naar voetnoot639-40
 
Met gansche bosschen. laet het woudt op hem gedrevenGa naar voetnoot641
 
De keel toeperssen. laet de zwaerte een scherrep zwaert
 
Verstrekken. 't was gezegt, en by geval aenvaertGa naar voetnoot642-43
 
Hy eenen boom, met kracht gerukt van storm en donder
645[regelnummer]
Met wortelen met al ten gront uit, smakt dien onder
 
Den troep der vyanden. zy volgen alle om stryt.
 
De boschryke Otris was terstont zyn boomen quyt,
 
En Pelion stont kael. helt Ceneus, van dees zwaerte
 
Bestullept, legt en zwoeght, gedrukt van 't boschgevaerte,
650[regelnummer]
En noch bezwykt de hals niet onder zulk een pak.
 
Maer toen de keele lucht en ademtoght gebrak,
 
De last op zynen mont verzwaerde, wert hy banger,
 
Bezweek by wyle, en kon zyn hooft en hals niet langer
 
Verroeren, noch om hoogh opheffen door dien last;
655[regelnummer]
Naerdien men zulk een maght van boomen op hem tast,Ga naar voetnoot654-55
[pagina 839]
[p. 839]
 
En ondertusschen rept hy zich met zyne leden:
 
Gelyk bergh Idaes top, wanneer de bergh benedenGa naar voetnoot657
 
Geschokt wort van een lucht, belust naer opening.
 
Men twyfelt heden hoe 't met dezen man verging.
660[regelnummer]
Een deel geloofde dat zyn lichaem, ongehulpen
 
In dees benaeutheit, van 't gevaerte in 't overstulpenGa naar voetnoot661
 
Ten afgront wert gebonst, 't welk Ampix zoon ontkent:Ga naar voetnoot662
 
Want hy een vogel, ros van vederen, in 't endtGa naar margenoot+Ga naar voetnoot663
 
Uit dezen houthoop recht ten hemel op zagh zweven,
665[regelnummer]
Dien ik noch na noch voor aenschoude in al myn leven.Ga naar voetnoot665
 
Als Mopsus zagh hoe hy vast heene en weder vloogh,Ga naar voetnoot666
 
Hem met gedachten volghde, en wakker hiel in 't oogh,
 
En in 't beschouwen van zyn leger en gewesteGa naar voetnoot668
 
Hoort kleeplen overluit, sprak hy ten lange leste:Ga naar voetnoot669
670[regelnummer]
O Ceneus, groote man, gy waert een eer voorheen
 
Van ons Tessalje, en nu een vogel, daer men geenGa naar voetnoot671
 
Geslacht noch wederga van vint. dit wert volkomen
 
Om Mopsus aenzien by een ieder aengenomen.Ga naar voetnoot673
 
De smert verwekte wraek. wy belghden 't ons met smert,
675[regelnummer]
Naerdien een eenigh man alleen geplettert wertGa naar voetnoot675
 
Van veele vyanden. men hiel niet op van kerven,
 
En toe te houwen, en het zwaert met bloet te verven,
 
Eer een geheele hoop geraekte aen zyne doot,
 
Een deel, in schaduwe by duister nacht, ontvloot.Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
Tlepolemus kon niet stilzwygende verdraegenGa naar voetnoot680
 
Dat Herkules niet wiert gedacht in zyne dagen,Ga naar voetnoot681
 
Terwyle Nestor hem dit naer het leven maelt,
 
En der Lapyten en Centauren stryt verhaelt.
 
Hy sprak: o oude man, het is voorwaer een wonder
[pagina 840]
[p. 840]
685[regelnummer]
Dat gy Alcides deught en daeden elk byzonderGa naar voetnoot685
 
Vergeet: want vader heeft my menighmael vertelt
 
Hoe hy het wreet gebroet der wolken met geweltGa naar voetnoot687
 
Zeeghachtigh sloegh en dempte. op deze rede zeide
 
De gryze Nestor, zoo weemoedigh dat hy schreide:
690[regelnummer]
Wat dwingt men my weêrom t'ontvouwen, tot myn leet,
 
Den overbrogten rou, die met de jaeren sleet,Ga naar voetnoot691
 
En myne steurenis en onlust met uw' vader.Ga naar voetnoot692
 
Hy rechte, by Jupyn [zy weeten 't al te gader]
 
Veele ongeloofelyke en wondre zaeken uit.
695[regelnummer]
Al d'aerdtboôm spreekt noch en gewaeght van dit geluit,
 
Het welk ik anders wenschte: en zeker wy verheffenGa naar voetnoot696
 
Nu geen' Deifobus, wiens sabel fel kon treffen,Ga naar voetnoot697
 
Noch geen' Pulidamas, noch kryghshelt Hektor niet.
 
Wien lust het vyanden, een oorzaek van verdriet,
700[regelnummer]
Te loven, na hun doot? uw vader, lang geleden,Ga naar voetnoot700
 
Verwoest Messenen, en verdelghde gansche steden,Ga naar voetnoot701
 
En Elis, en met een myn Pilus, wreet van aert,Ga naar voetnoot702
 
Ontzey myn eigen hof ten viere en ook te zwaert,Ga naar voetnoot703
 
Om andre volken, die hy dempte, niet te melden.Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
Wy waren twalef broêrs, al Neleus zoons, en helden
 
Van aenzien in ons jeught, en sneuvelden in druk,Ga naar voetnoot706
 
Behalve ik eenige: en noch waer hun ongeluk
 
En nederlaeg van zoo veele anderen te lyden.Ga naar voetnoot707-708
 
Periklimeen, wien godt Neptuin in oude tyden,Ga naar voetnoot709
[pagina 841]
[p. 841]
710[regelnummer]
Als een voorvader van helt Neleus, schonk de maghtGa naar margenoot+Ga naar voetnoot710
 
Gedaenten aen en uit te trekken, als hy achtGa naar voetnoot711
 
Zich dienstigh: dees toen hy, op allerhande wyzenGa naar voetnoot712
 
Vergeefs veranderde, herschept zich, en komt ryzenGa naar voetnoot713
 
Gelyk de schiltknaep van Jupyn, een adelaer,
715[regelnummer]
Die met den krommen bek den blixem voert. voorwaerGa naar voetnoot714-15
 
Hy bezighde ook de kracht des arents onder 't rennen,
 
En scheurde met den bek en scherpen klaeu en pennen
 
Alcides aenzicht op. dees spant den taeien boogh,
 
En schiet den arent, die op vlugge vleugels vlooghGa naar voetnoot719
720[regelnummer]
Door lucht en wolken in de borst: en schoon de wondeGa naar voetnoot720
 
Niet diep in 's vogels borst gedreven was, noch kondeGa naar voetnoot721
 
Hy zich niet redden. al de kracht bezweek hem ras
 
In 't vliegen, aengezien de pees gebroken was:Ga naar voetnoot723
 
Want als de pen geen lucht kan scheppen om te zweven,Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
Stort hy ter aerde, en drukt den pyl in 't lyf gedreven,
 
En aen den vleugel vast, door 's lichaems zwaerte heen,
 
Waerom het punt hem door de lenden van beneên
 
Ter slinke zyde door den strot quam uit te steeken.Ga naar voetnoot725-28
 
Doorluchtige amirael der vloote in Rodus streeken,Ga naar voetnoot729
730[regelnummer]
Laetge u noch dunken datwe uw vader Herkles lofGa naar voetnoot730a
 
Behoorden te verbreên? en schoon myn vaders hof
 
In bloet zwom, 'k wil nochtans der broedren doot niet wreeken
 
Dan met verzwygen, en te reppen noch te spreeken
 
Van Herkles dapperheên, en zoeke nu voortaen
735[regelnummer]
In vaste vrientschap en verbont met u te staen.
 
Zy rezen entlyk van de tafel met hun allen,
 
Als Nestor lieflyk naer der vorsten welgevallen
[pagina 842]
[p. 842]
 
Dit had verhaelt. elk dronk een' slaepdronk, en de nacht
 
Wert voort gerust en stil met slaepen doorgebragt.Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
Maer noch kon godt Neptuin, betemmer van de baren
 
Zyn vaderlyk gemoedt van rouwe niet bedaeren,Ga naar voetnoot740-41
 
Mits Cignus in een zwaen verkeerde, en op AchilGa naar voetnoot742
 
Gebeeten, wrokte vast, geduurende 't geschil
 
Des fellen ooreloghs, tien jaeren lang gedreven.Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
Hy spreekt Apol aen: o de liefste van myn neven,Ga naar voetnoot745
 
Die vruchtloos Troie my holpt bouwen, en zyn' wal,Ga naar voetnoot746
 
Wat zuchtge om deze stadt, die toch bederven zal,
 
En waerom klaeghtge dus om duizenden, die t'zaemenGa naar voetnoot748
 
Den muur verdaedigende, elendigh ommequaemen?Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
Ay waerom queltge u dus om Hektor, d'eer van 't ryk,
 
[Op dat ik nu niet rep van anderen] wiens lyk
 
Om Troie wert gesleept? dewyl Achil, die wreede,Ga naar voetnoot751-52
 
En wreeder dan de krygh, de plondraer van ons stede,Ga naar voetnoot753
 
Tot noch in 't leven blyft, en Troie wederstaet.
755[regelnummer]
Hy koome voor den dagh, 'k wil toonen in der daetGa naar voetnoot755
 
Wat myne vork vermagh. doch nu wy niet vermogen
 
Dien bittren vyant zelf te komen onder d'oogen,Ga naar voetnoot756-57
 
Zoo schiet hem onverhoet en heimlyk met een' pyl.
 
Apollo stemde dit gewilligh toe, dewyl
760[regelnummer]
Zyn oom dit eischte en wenschte, en mengt zich in de vaenen,Ga naar voetnoot760
 
Bedekt met eenen mist, daer Grieken en Troiaenen
 
Te zaemen stryden. hy ziet Paris hier en daer
[pagina 843]
[p. 843]
 
De Grieken schieten, en vertoont zich openbaerGa naar voetnoot763
 
Voor hem, en zegt: waerom verquist gy uwe flitsen
765[regelnummer]
In dien gemeenen hoop? gy most uw pylen spitsen,
 
Bemintge uw eigen volk, op Tetis zoon. ga heenGa naar voetnoot766
 
Wreek uwer broedren doot. zoo spreekt hy, wyst alleen
 
Achil, die 't Frigisch volk vast velde met den degen,Ga naar voetnoot768
 
En mikkend neemt hem wis. Achilles nu doorreegenGa naar margenoot+
770[regelnummer]
Met eenen pyl, kon zich in zynen ouden dagh
 
Priaem verquikken, nu de vyant nederlagh,Ga naar voetnoot769-71
 
Die Hektor trof. gy helt Achilles, die te voren
 
Zoo veele dapperen versloeght in uwen toren,
 
Legt nu verwonnen door een blooden schaekers hant,Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Den schaeker van Heleen, gerooft in Griekenlant.
 
Mostge, o Achilles, noch van vrouwen handen sterven;Ga naar voetnoot776
 
Veel liever lietge u van eene Amazoone kervenGa naar voetnoot777
 
Met haere noortsche byle. o schrik van 't Frigisch ryk,Ga naar voetnoot778
 
Verdaediger en eer der Grieken te gelyk,Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
En hun naemhaftigheit! o die in alle slagen
 
Bleeft overwonnen! och nu wort uw lyk gedraegen,
 
En om te branden op het lykhout heengelegt.
 
Vulkaen, die 't harnas smeede, u sterkte in 't wreet gevecht,
 
Verbrant u ook. nu zytge, o kryghshelt, na uw levenGa naar voetnoot783-84
785[regelnummer]
Slechts asch en stof: nu is'er meer niet nagebleven
 
Van helt Achilles, en dien grooten dappren man
 
Dan zoo veel stof als pas een dootbus vullen kan:Ga naar voetnoot787
 
Doch evenwel uw naem blyft eeuwigh in zyn waerde,Ga naar voetnoot788
 
En spreit zich over al de zee, en lucht, en aerde.
790[regelnummer]
Zoo groot een man vereischt gewis geen mindre maet,
[pagina 844]
[p. 844]
 
En, o Achilles, z'is gepast naer uwen staet
 
En grootheit. gy vermyt den poel der lichaemloozen.Ga naar voetnoot792
 
Uw beukelaer, tot een beschuttinge uitgekozen,
 
Berokkent noch een' stryt; waeraen gy kennen meught
795[regelnummer]
Wien zulk een wapen voeght, een merk van oorloghsdeught.Ga naar voetnoot794-95
 
Om zulk een wapen wort het wapenpleit gedreven.Ga naar voetnoot796
 
De zoon van Tideus, noch Oïleus afkomst strevenGa naar voetnoot797
 
Naer dezen wapenprys, noch Menelaüs, noch
 
Geen grooten in den krygh, noch zelf de veltheer, dochGa naar voetnoot798-99
800[regelnummer]
De zoon van Telamon, helt Ajax, en de schrandreGa naar voetnoot800
 
Ulisses staen hier naer met yver, en geene andre.Ga naar voetnoot801
 
De veltheer, Tantals zoon, schoof in zoo veel geschalsGa naar voetnoot802
 
Dien zwaeren last en haat bedacht van zynen hals.Ga naar voetnoot803
 
Beval de hoofden van het leger dit te rechten,
805[regelnummer]
En nederzittende dien wapenstryt te slechten.

DE DRIE OVERBLIJVENDE BOEKEN VAN DE HERSCHEPPINGE ZULLEN VOLGEN IN DEEL VIII

voetnoot*
In de linkerbovenhoek der 1e bladzijde van dit boek heeft het hs. de woorden: losse bladen.
BOVENSCHRIFT: 1e lez. twalefste.

voetnootr. 2
die hem, nl. de Grieken Paris.
voetnoot3
bestreden; Lat. occisus: ‘gedood’.
voetnoot4
herschapen; Canter. voegt hierbij: ‘daar hij onwondbaar geweest was’. Hetgeen dan bij V. volgt: De Grieken.... Protezilaus verslagen staat niet bij Canter. Dàn vermeldt Canter., en herhaalt V., de episode van Cygnus, waarvan V. 't eerste gewag verzuimde te schrappen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 5 van; oude uitg.: met. - 10 de kanttekening staat in de oude uitg. bij vs. 15.
voetnoot7
Cenis enz.; Canter.: ‘gelijk ook vroeger Caenis .... veranderd was’.
voetnoot8-9
in eenen arent; Canter.: ‘in een vogel’; vgl. vs. 663; den strijt der Centauren; niet bij Canter.; evenmin Achilles.... geschoten; herscheppinge, bij Canter. in 't meerv.
voetnootvs. 1
onbekent; 1e lez.: onbewust; vgl. bv. Bk. VI, vs. 359.
voetnoot3-5
Vgl. Bk. XI, vs. 711-12; ten lykzoen daarom minder juist; voor 't schyngraf zie Bk. XI, vs. 579; ydel: leeg? niet aan zijn bestemming beantwoordend? of: weergave van inanes: vruchteloos; Ov.: ‘hij had bij de (niet meer dan) de naam (van Aesacus) bevattende grafheuvel vruchteloze lijkoffers gebracht’; gesterkt (bij hy) met: met de bijstand van.
voetnoot6
den lykrou niet beklaeght: niet deelneemt aan het rouwgeklag.
voetnoot7
kleet: bijwoont; gewoner: bekleeden; hy, die; voor de relatieve zin vgl. Bk. X, vs. 93.
voetnoot8
reukeloos: lichtzinnig.
voetnoot9
een ry van o.; Ov.: ‘een langdurige oorlog’.
margenoot+
[Randschrift:] Het Griexe leger in Aulis.
voetnoot12
leedt: zou geleden hebben (dilata foret); vgl. Bk. VI, vs. 212; zo ook in de nazin; spreiden, beletten, verl. tijd.
voetnoot15
visschenden; 't Lat. epitheton staat bij Aulis, een Boeötiese havenplaats.
voetnoot18
opofferden; vgl. voor dit gebruik Dl. III, 285: 609; schroom: vrees.
voetnoot19
blaeuw, voor Lat. caeruleus, ‘blauwgroen’; draek (Lat. draco); vgl. vs. 23 slang (serpens) en over draak, slang Bk. IV, 779-vlg.; andoren, vgl. Bk. X, vs. 137. Zie dit verhaal in Ilias, II, 301-vlg.
voetnoot20
vlogelen; Ov. spreekt niet van vleugels.
voetnoot25
zich quyt: in de weer is, ze tracht te verdedigen; vgl. Bk. IV, vs. 497.
voetnoot26
in der haest: ijlings, met spoed; vgl. Boek VII, vers 580.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 38 oude uitg. na behaeght een komma. - 47 oude uitg.: uitterste.
voetnoot27
verbaest: ontsteld.
margenoot+
[Randschrift:] De slang in steen.
voetnoot32
loof; Ovid. groene takken.
voetnoot34
eersten vorm; zij behoudt nl. haar slangegedaante; Aoonsche: Boeotiese.
voetnoot36
zom: sommigen; vgl. Dl. II, 780: 299; Neptuin, de bouheer, nl. van Troje, vgl. Bk. XI, vs. 277-vlg.
voetnoot37-38
Deze verzen zijn in het hs. zeer doorwerkt. Ov.: ‘maar niet aldus Thestor's zoon; immers het is hem niet onbekend noch ook zwijgt hij het, (dat 't bloed ener maagd gevorderd wordt om de toorn ener maagdelike godin te verzoenen)’. V.'s 1e lez.: Behalve Kalchas, want hy d'eer der goôn bewaerde Als godtstolk, en verstaet en zeght hoe 't goôn behaeght; een der wijzigingen: Als godtstolk, en niet zwyght; goden zelfs: de goden zelf.
voetnoot39-40
Agamemnon, vorst van Mycene en opperbevelhebber der Grieken, had een aan Diana gewijd hert gedood; daarvoor moest zijn dochter Iphigenia worden geofferd.
voetnoot41
staetreên: reden van staat, het openbaar belang; Ov. variëert dit nog met (vgl. V.: van den vader): ‘en toen de koning (in hem) de vader had overwonnen’.
voetnoot43
hofgezin: gevolg, dienaren (ministri); vgl. Dl. II, 815: 36.
voetnoot44
haer levens tyt: de tijd v. haar leven; 1e lez. h.l. draet.
voetnoot45
en zy zich trooste (vgl. Bk. XI, vs. 682), aansluitend bij voor 't outer stont.
voetnoot46
vermorwt; vgl. Bk. VIII, vs. 146; verblinde; Ov.: ‘spreidde een wolk voor de ogen’.
margenoot+
[Randschrift:] Een hinde geoffert voor Ifigenia.
voetnoot48
's jongkvrous; vgl. 's dochters, Bk. IV, vs. 766; naer; 1e lez. nae; vgl. Bk. V, vs. 128.
voetnoot49-50
de toren (toorn van Diana) èn 't onweér (storm).
voetnoot52
sukkelen: tegenspoed hebben; Lat. multa perpessae, en daarom niet dezelfde bet. als Bk. IV, vs. 775, waar het Lat. longis erroribus actus weergeeft; zie over beide ww., die er toch missch. maar één zijn, Wdb. N.T. 16: 549-vlg.; belant; 1e lez. belantze; zie daarvoor Van Helten, II blz. 167.
margenoot+
[Randschrift:] Het hof van de Faem.
voetnoot53-54
In het volgend gedeelte (vgl. Dl. VI, 558: 220-vlg.) wordt het hof van de Faam beschreven; het ligt midden in 't heelal, op de grensscheiding der drie wereld-delen: aarde, zee, hemel; vs. 54, 1e (niet énige, voorafgaande) lez.: In 't midden, daer de (?) trits dicht aen elkander paelt.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 66 zie beneden.
voetnoot55
hieruit: van deze plaats uit; schoon.... dwaelt: ofschoon zij.... verwijderd is; het Lat. quamvis bet. veeleer: ‘hoe(ver) ook’.
voetnoot57-58
houdt haer hof op; vgl. het leger ophouden, Dl. II, 391: 31; in den trans: op 't hoogste punt (summa in arce).
voetnoot59
luchte: lichte, heldere; Wdb. N.T. 8: 3157; vgl. Lucif. vs. 1858, waar (Dl. V, blz. 685) doorluchte, in afwijking van alle drukken, wel ten onrechte als één woord is gedrukt; vgl. Wdb. N.T. t.a.p.
voetnoot61
hoeft geen wachten: heeft geen w. nodig; d.w.z.: wat binnen wil, behoeft daar niet te wachten.
voetnoot62
Ov.: ‘het huis is geheel van schallend koper’.
voetnoot63
herhael: herhaling; vgl. Bk. XIV, vs. 622; in zijn antwoord op de vragen van Moonen heeft V. tegenover herhalinge de vorm herhael afgekeurd; voor de vorming vgl. verhaal.
voetnoot65
1e lez.: geen stilte, of ruste of; 2e: geen rust, of stilte of; bij Ov. gaat de rust voorop, van slaap spreekt hij niet; behalve nadere aansluiting bij 't Lat. zocht V. wschl. de st- en sl- bijeen te brengen, en de eentonigheid van of.... of te breken.
voetnoot66
niet's: niets; opmerkelike spelling, wschl. te verklaren uit bijgedachte aan niet: ‘niets’; zie de gewone spell. Bk. IX, vs. 368; H., V. Ln. niets; geschrey: geschreeuw.
voetnoot67
Nereus rey, hier voor: de golven.
voetnoot71
juilt: gromt.
voetnoot72
razende gemeente; Ov.: turba: schare (van dienende boden); vgl. de dromen in de woning v.d. slaapgod, Bk. XI, vs. 808; razende is minder passend; vgl. vs. 66-67.
voetnoot73
lichte graeu; leve vulgus, ‘luchtig fladderende zwerm’; loopt.... krioelen: loopt bij voortduring krioelend uit en in; vgl. voor de infinit.-constructie Van Helt., II, blz. 55-56.
voetnoot76
daer.... gevonden; confusa verba, ‘verwarde, onduidelike woorden’; vgl. ons ‘kop noch staart’ en Stoett, Sprkw.4 no 1242.
voetnoot77
kaekelaers, blijkens de spelling door V. wschl. met kaek verbonden; losse snatermonden; 'n aanmerkel. verbetering van de 1e lez.: snatraers ongebonden.
voetnoot78
iet; 1e lez.: wat; gewijzigd wegens wat in 'tzelfde vers.
voetnoot79
Voor de verduitsing van namen Bk. XI, vs. 844.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 96 oude uitg.: oorlogh; hs. oologe. - 97 hs. al (op ratuur) Sigeesche.
voetnoot79-80
Reukloosheit, noit vry van Dwaeling staat voor de éne temerarius Error: ‘onbezonnen Dwaling’; Angstvalligheit en Vreezen voor consternati Timores, ‘ligt verplette vreese’ (Valent.); Timores is meerv.; angstvalligheit, vgl. Bk. IV, vs. 658.
voetnoot81
schichtigh: plotseling uitbarstend; zonder wezen: zonder substantie, zonder houvast; Lat. dubio autore: van onzekere oorsprong.
voetnoot83
me: ook.
voetnoot85
en nu trompetze; Ov.: ‘deze (godin) had ruchtbaar gemaakt’; H. over trompetten, banketteeren, hoveeren, redeneeren naast trompen, banken, hooven, redenen, e.d.
voetnoot87-88
niet onverhoet, noch bloot van wapen (vgl. Bk. IV, vs. 994): niet onverwachts (vgl. Bk. IV, vs. 527) noch zonder dat zij (de vyanden, d.i. de Trojanen) zich hadden kunnen wapenen; maar Ov.: ‘en niet onverwacht is (zodoende) de gewapende vijand (de Grieken nl.) daar’; 3e nv. bij overvallen door bijgedachte aan op den hals vallen? 1e lez. En hunne vyanden,.... Van wapen, op den hals uit Grieken quaemen vallen.
voetnoot89
wallen; niet bij Ov., terecht.
margenoot+
[Randschrift:] Protezilaüs doot.
voetnoot90
Protesilaüs; zie Dl. IV, 381-85, met name r. 73-vlg.; volgens 't orakel (vgl. by lot van boven) zou 't eerst sneuvelen die 't eerst op 't land kwam.
voetnoot92
staet op: kost; Grieken: Griekenland; wijl echter 't Lat. hier van Danaï spreekt, is mogelik ‘de Grieken’ te verstaan; vgl. Tebaenen, Bk. IV, vs. 42; ook liever niet met Grieken te verbinden, (ook Pr. was een Griek), maar als predikaatsbepaling (‘bovendien’).
voetnoot93-94
Hektor enz., moet blijkens een (niet: een') hoop onderw. zijn; dus: H. en een groot getal andere Trojanen zijn nog niet bekend met der Grieken krijgsdeugd; geweer: wapenen; maar Ov., (in V.'s lezing): ‘de kloeke helden, en de hun nog onbekende Hector (staan de Grieken duur)’.
voetnoot95
Frigiaen: Trojaan.
voetnoot97
Sigeüm, voorgebergte (vgl. Bk. XI, vs. 280) en havenstad bij Troje.
voetnoot98
een: 'n zekere; hij was een bondgenoot der Trojanen.
voetnoot100
van Peleus afkomst: van Peleus' zoon, nl. Achilles; maar Lat. Peliacae cuspidis: ‘van de Peliese (d.i. uit essenhout van de berg Pelion in Thessalië) speer; zo ook Farn.
voetnoot101-102
ongetelde geleden: talloze krijgshopen; over de mv.-vorm zie Van Helt., I blz. 68, en Wdb. N.T. i.v.; dan: dan weer; Ov.: ‘of’.
voetnoot103
nu t'onty; dit slaat enkel op Hector; voor; 1e lez.: op; 't leste jaer; Ov.: ‘'t tiende jaar’, dat inderdaad 't laatste was van de belegering.
voetnoot106
witte mane en rug; Lat. canentia colla, ‘met schuim bedekte nek’.
voetnoot108
getroost u: troost u ermee.
voetnoot111
noch: nochtans.
voetnoot112
niet: niets.
voetnoot114
hy: Cygnus.
voetnoot115
Cygnus was nl. onkwetsbaar; zie vs. 217-vlg.
voetnoot119
waer Mars: ook M., als hij.
voetnoot120
uitgestreeken: getooid.
voetnoot122
wat ongemeen: als iets buitengewoons; de gewone constructie is met 2e nv.; zie vs. 123.
voetnoot123
niet alleen: niet maar slechts.
voetnoot124
Zoals Achilles, wiens moeder Thetis een dochter was van Nereus, een zeegod van mindere rang.
voetnoot126
fors en styf: strijdlustig en krachtig.
voetnoot128
beukelaer, hier: schildknop; anders is beukelaer: schild, fra. bouclier (vgl. Mnl. bokel, ‘schildknop’); in 't W. Vla. is 't woord nog bekend voor een ‘kleene uitbuiking .... op het midden v.d. weeflade’ (De Bo); yzer: de (koperen) dekplaat.
voetnoot131
onquetsbaer, minder juist voor: ongekwetst; vgl. vs. 133 ongewont.
voetnoot137
vergeefs.... wreeken, voor: elusaque vulnera sentit: ‘en bespeurt dat zijn stoot reeds ontweken is’; dit staat bij Ov. nà hetgeen V. vs. 138-39 zegt.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 148 oude uitg.: neerquam. - 161 zie beneden.
voetnoot140
bezweeken: er afgevallen.
voetnoot143
Het vers is door V. bedoeld als een onderbreking van de woorden, die A. tot zichzelf spreekt; ‘hij wendde al zijn kracht aan tegen de éne Cygnus’; bij Ov. is 't (niet uitgedrukte) onderwerp: ‘mijn hand’: ‘en heeft zij al haar vroegere krachten bij één man uitgeput?’
voetnoot144b
toevoegsel van V.
voetnoot145
Lyrnessus, in Mysië (Kl. Azië), vaderstad van Briseis, die Achilles vandaar als buit meenam; vgl. Dl. IV, 335-vlg.
voetnoot146
Tenedos, eilandje bij Troje; Thebe, in Kl. Azië, geboortestad van Hector's vrouw Andromache, dochter v. kon. Eëtion; de lez. Echion is opmerkelik, zij staat noch bij Farn., noch bij Schrevel. of de Heinsii, wordt door Regius afgewezen als berustend op verwarring met 't Boeotiese Thebe; vgl. Bk. III, vs. 150-vlg.; V. kan de fout ook zelf gemaakt hebben.
voetnoot147
Caïcus, rivier in Mysië; vgl. Bk. II, vs. 328.
voetnoot149-50
Ov.: ‘En Telephus gevoelde tweemaal de uitwerking mijner speer’; hij was koning v. Mysië, werd bij de landing der Grieken door Achilles gewond; het orakel voorspelde hem: ‘die u wondde zal u ook genezen’; te Aulis, waarheen de Griekse vloot teruggeslagen was, genas hem Achilles met 't roest van zijn speer; myn dappere arm vermoght enz.; ‘ook hier’ zegt Ov.
voetnoot153-54
gelyk.... mistroude; Ov.: ‘alsof hij zijn vorige worpen niet recht vertrouwde’; voor eerst vgl. Bk. X, vs. 463; een' simpelen soldaet; simpel in deze zin schijnt in H.'s tijd weinig gebruikt te zijn: ‘gelijkmen anders zegt, een slecht, of gemeen soldaet’; Lycia de plebe uit het lagere volk v. Lycië.
voetnoot155-56
door.... rustinge: door de rusting heen, waarop hij vergeefs vertrouwde.
voetnoot160
die.... duiken (zich gewonnen geven); vgl. H.; Ov.: ‘waarmede ik daareven nog overwon’.
voetnoot161
wis te neemen; vgl. Bk. VIII, vs. 482; hs. en gebruiken; de aannemeliker 1e lez. ook gebruiken, die ook in de oude uitg. staat, is boven opgenomen; de wijziging tot en g., indien niet op vergissing berustend, kan desnoods betekenen: ‘niet enkel wil ik ze tegen C. gebruiken, maar ik hoop ook enz.’; beide malen klemtoon op en; Ov.: ‘ik zal dezelfde wapens tegen die daar gebruiken, naar ik hoop met dezelfde uitslag’.
voetnoot163
trots en vroom bij hy.
voetnoot164
ter slinke hant; Ov.: ‘de linker (schouder)’; ter sl. hant staat dus voor ‘aan de linkerzijde (van C.)’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 180 oude uitg.: Waermé hy hem gestreng.
voetnoot165
alleens: juist zo.
voetnoot167
daer.... wert: ter plaatse waar hij getroffen werd; ydlen: vergeefse; zonder grond.
voetnoot169
eenen; het onbep. lidw. valt op, wijl M. met één speerworp gedood was.
voetnoot173
geschaert: gekerfd (met schaarden).
voetnoot174
Waarméé Achilles hem ‘in 't gezicht duwt’ zegt V. niet, daarmee een keus tussen de verschill. Lat. lezingen vermijdend.
voetnoot176
hecht: zwaardgreep.
voetnoot177
hem (zwakbetoond) niet op te vatten als antecedent bij 't volgende die, maar te plaatsen in het verband van het voorgaande; de relatieve zin sluit zich in secundair verband aan; vgl. Overdiep, II blz. 186.
voetnoot178b-81
‘en terwijl C. terugwijkt, treft hem A., zodat hij met een plof voorover valt, enz.’, maar Ov. geheel anders: ‘terwijl hij achteruit wijkt, stuit hem midden op het veld een steen; met grote kracht geeft hem A. een stoot en drijft hem ruggelings over de steen ter aarde’; vgl. echter de aanteken. v. Schrevel. bij affixit terrae: ‘Prostravit’.
voetnoot183
styf: krachtig.
voetnoot185-87
om; als gevolg van de finale constructie (niet bij Ov.) wordt het doden-zelf eigl. niet meegedeeld; tenzij men om niet-finaal, zgn. progressief, verstaat, en als als ‘toen, nadat’, welke opvatting echter niet waarschijnlik is.
voetnoot187
den doôn: de dode; substantieve buiging v.h. zelfstandig gebezigde bnw. heeft bij V. elders de overhand (Van Helt. I blz. 138-vlg.); hier was de subst. vorm (doô) vrijwel onbruikbaar; vgl. overigens vs. 212, vs. 221.
margenoot+
[Randschrift:] Cignus in een zwaen.
voetnoot189
naer zynen naem; Cygnus, Gri. kuknos, ‘zwaan’; een andere Cygnus werd Bk. II, vs. 506, nog weer een andere Bk. VII, vs. 520 herschapen (zie de aant. bij vs. 508-509).
voetnoot193
Het kamp der Grieken was omgeven met muur en gracht; leger-: legerplaats.
voetnoot196
Minerve, als oorlogsgodin; zoenen; Lat. placare, hier veeleer: ‘(door 'n offer) gunstig stemmen’.
voetnoot201-202
stammen, en dischgenooten: disgenoten uit de verschillende stammen. Ov.: ‘aanzienliken’; offerdisch: tafel waarop de maaltijd bij 't offer aangericht wordt.
voetnoot203
op tafelkussens; het aanliggen is een zede uit Ov.'s tijd, niet uit die v.d. Trojaanse oorlog; vgl. vs. 227, waar V. zich niet gelijk blijft; 't gebraên, samengetrokken en onverbogen; vgl. Bk. XI, vs. 265.
voetnoot208
deught: moed.
voetnoot209
zich droegen: zich gedroegen; onbeladen: onbekommerd.
voetnoot210
rustigh: wakker.
voetnoot215
overhant: overwinning.
voetnoot216
bevonden: geoordeeld.
voetnoot219
zelfs: zelf; Nestor, de oudste der Grieken voor Troje, zoon v. Neleus, en vorst v. Pylus op de Peloponnesus.
voetnoot220
Versta: ‘Cygnus was de enige, die; enz.’
voetnoot222
Perrebeeschen: de Perrhaebiese, naar Perrhaebia, landschap in Thessalië, aldus genoemd naar zijn bewoners de Perrhaebi; helt, helt; met deze herhaling volgt V. een soortgelijke figuur van Ov. na; Ceneus: Caeneus; gehardt (corpore non laeso): onkwetsbaar; de betekenis ontstond uit die van ‘beveiligd door een wapenrusting’; vgl. H., en Wdb. N.T. 4: 804. Over Caeneus zie ook Dl. VI, 710: 485.
voetnoot224
Othrys, berg in Thessalië.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 235 hs. mist na vrou de komma.
voetnoot225
Ov.: ‘Wat in hem de zaak nog wonderbaarliker maakte; enz.’
voetnoot226
eene vrou: als vrouw.
voetnoot228
begeeren: dringen aan.
voetnoot230
hiervan noch onbewust: met dit geval nog onbekend.
voetnoot231-32
want.... hooren; tussenzin.
voetnoot233
de wysheit; over vorm en betekenis der bepaling (‘die zijt de wijsheid’) vgl. H., en Bi. die hem zonder veel grond bestrijdt; zie nog vs. 745.
voetnoot236
hoort; men verwacht de verleden tijd.
voetnoot237
immer; 1e lez.: anders: ten minste.
voetnoot239
rustigh: met de gewenste frisheid.
voetnoot240
‘ofschoon ik veel dingen ervaren heb’; (opvallende, van 't gewone gebruik afwijkende, toepassing).
voetnoot242
gedenken: herinneren ons.
voetnoot243
dit; met klemtoon, nl. het geval van Caeneus.
voetnoot244
‘te midden van zoveel belevenissen’.
voetnoot247-48
Volgens Ov. had Nestor reeds 200 jaren doorleefd en bevond zich nu in de 3e aetas, welk woord dan hier ‘eeuw’ moet betekenen; deze leeftijdsopgave berust op onjuiste interpretatie ener Lat. weergave van Homerus' mededeling, dat Nestor 2 geslachten van mensen had zien voorbijgaan en nu het derde meemaakte (Lat. saeculum, ‘geslacht’, als ‘eeuw’ verstaan); vgl. ook vs. 564-65.
voetnoot249
gunst: gratie, aanvalligheid (decor); vgl. Bk. X, vs. 356; Elateesche, door V. bedoeld als: uit Elatea (naam v. verschillende steden, waaronder ene in Thessalië); Lat. Elateïa, d.i. dochter van Elatus, vorst der Lapithen (zo ook Farnab.) van Larissa in Thessalië.
voetnoot250-51
zoo groot in schoonheit; bij maeghden; lantsgenoot; vgl. Bk. IX, vs. 31; Achilles was geboren te Phthia in Thessalië.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 257 oude uitg.: bé. - 270 oude uitg. na was een komma; godt, oude uitg.: Godt. - 273 oude uitg.: heen spansseeren. - 276 nieuwe alinea in het hs. niet aangeduid. - 277 oude uitg. na dit vers een komma; in het hs. is de komma weggewist.
voetnoot264
gy praemtme, nl. door uw gewelddaad.
voetnoot266
en voortaen; versta: en zodoende voortaan.
margenoot+
[Randschrift:] Ceneus, anders Cenis, in een mansmensch.
voetnoot268
eisch: vraag, bede.
voetnoot270-71
als het was: gelijk 't ook werkelik reeds was; bestemde: inwilligde. Van 't ogenblik der man-wording af gebruikt Ov. geen vrouwelike aanduidingen meer voor Caeneus; V. heeft verzuimd dit na te volgen; opmerkelik is ook het kantschrift, waarvoor 't Lat. eenvoudig heeft: Caenis puella in marem.
voetnoot273
vrolyk; bep. v. gesteldh.: blij met dat geschenk.
voetnoot275
Peneus, beter: Penéus, rivier in Thessalië; vgl. Bk. I, vs. 688; maar ook Dl. V, 716: 8 Peneius.
voetnoot276
Ixion; zie Bk. IV, vs. 625; zijn zoon was Pirithoüs, vorst der Lapithen (over de Lapithen als uitvinders der paarden dressuur zie Dl. VI, 274: 120-vlg.); houdt feest en trout; Ov. bezigt het plusquamperf. duyerat: het huwelik had reeds plaats gehad; Hippodamye (vgl. vs. 299 Hippodámië met overloop op aen en bij dat vers H. en Bi. over de vorm van overgenomen eigennamen), bij Ov. Hippódame, elders ook Hippodamía, dochter van Atrax; in de voorgaande verzen had Ov. Caeneus ‘Atracide’ genoemd (Caenis heet nl. somwijlen een dochter van Elatus, soms van Atrax, waarbij echter in 't oog te houden is dat in de klassieke uitdrukkingswijze vaak niet blijkt welke graad van afstamming bedoeld is).
voetnoot277-79
Centauren; volgens de Thessaliese sage waren zij kinderen van Ixion en een wolk met de gedaante van Juno (uit een wolk geteelt), - vgl. vs. 636 - en dus halfbroers van Pirithoüs; geprikt van razernye is niet momenteel, maar durend bedoeld ('n toevoeging v.V.); zij ‘verscheenen’ niet eigener beweging, maar door P. genodigd; het hol; beter: een h.
voetnoot280
disch; Ov. spreekt van tafels, meervoudig; naar Homeriese zede werd voor ieder feestgenoot een afzonderlike tafel aangerecht; zo ook vs. 295, vs. 341.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 289 maeghdebloemen in het hs. waarschl. als één woord bedoeld; oude uitg. in tweeën. - 290 oude uitg.: ginger; vgl. vs. 301.
voetnoot281
banketten: feestschotels.
margenoot+
[Randschrift:] Het gevecht der Lapiten ter bruilofte van Piritoüs en Hippodamie.
voetnoot284
Tegen Ov.' bedoeling laat V. een blik vooruit werpen op de afloop; Ov.: ‘en de feestelike koningshal weergalmde van 't verward gewoel’.
voetnoot285b
Ov. spreekt van rokende (altaar)vuren.
voetnoot287
vrouwentimmer, collectief woord voor: de (oudere) vrouwen; oorspr. ‘vrouwenvertrek’.
voetnoot290
Lat. quod paene fefellimus omen: ‘bijna hadden wij die gelukwens te schande gemaakt’.
voetnoot290-93
overmoet Van Euritus enz.; eigenaardige constructie; dat 't een in E. aanwezige potentie geldt, ligt uitgedrukt in de verbinding met van E.; dat 't desniettemin 'n nieuwe faze van ontwikkeling is, in de afwezigheid van 't lidw.; op te merken nochtans, dat de 1e lez. luidde: uit ons gissinge onvermoedt. Want enz.; daaruit de naamv. van de wreetste overgebleven. De namen der Centauren zijn ontleend o.m. aan hun natuur, of aan de bruisende beken waaraan zij wonen, aan plaatsen enz.; zij zijn ditmaal door V. niet vertaald; vgl. Bk. XI, vs. 844.
voetnoot294
geilheit: zinnelikheid.
voetnoot295b-96a
Ov.: ‘aanstonds brengt het omschoppen der tafels het gastmaal in de war’.
voetnoot298
wederstaen; klemtoon op weder-; vgl. Dl. II, 544: 191; III, 255: 11.
voetnoot299
Vgl. bij vs. 276.
voetnoot300
elk: onverschillig wie.
voetnoot301
Opmerkelike constructie v.d. vergelijking; het ging'er als een stadt wel op te vatten als verkorte, en daarmee verhevigde, uitdrukkingsvorm (als in), onder invloed van variatie-mogelikheden als: een leven als een oordeel; als in, op 'n oordeelsdag; een leven als de Joden bij 't verwoesten van Jeruzalem (vgl. Stoett. Sprkw.4 no 1372); vgl. Gysbr. vs. 1157 w. eenen galm, die .... God voor 't voorhoofd slaet .... als eer de kerck der Joden, waar 'n hoge graad van direktheid verkregen is.
voetnoot304
teffens: allen tezamen (omnes); vgl. Bk. III, vs. 938-vlg.; Theseus, boezemvriend v. Pirithoüs; vgl. Bk. VIII, vs. 417-18.
voetnoot305
Vgl. voor deze omschrijvende functie van willen Bk. IV, vs. 444; eigl.: ‘de neiging hebben van’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 314 oude uitg.: ging gy; Ho., H. enz. ging hy.
voetnoot307
ongezwicht: onbeschaamd; vgl. Bk. III, vs. 684.
voetnoot308-11
de helt.... bruit; dit geldt in de Lat. tekst als onecht; de woorden: Hierop zweegh Euritus sluiten dan aan bij die van Theseus; groothartigh: onversaagd; daer: terwijl.
voetnoot313
verweeren: verdedigen; vgl. Bk. VIII, vs. 79.
voetnoot314
reêngeweer: argumenten.
voetnoot315
los: wildweg.
voetnoot316-17
berkemeier; voor Lat. crater, ‘mengvat’; vgl., ook voor met loofwerk uitgedreven, Bk. VIII, vs. 923-24.
voetnoot320
sneven: vallen; H. over sneven, snevelen, sneuvelen, snevel, sneuvel.
voetnoot325
gebroedren; onjuist; Eurytus was de eerste.
voetnoot326
buldren; 1e lez. roepen; 2e schreeuwen; Lat. loquuntur.
voetnoot329-31
lampen, cieraet; bij Ov. is de euveldaad groter, doordat het voorwerpen uit de huiskapel betreft.
voetnoot336
oogen; nl. van Celadon.
voetnoot338
gemengelt overhoop: dooreengemengeld.
voetnoot339
Pelleesche; van Pella, stad in Macedonië; Belates, een Lapith.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 340 oude uitg.: De zwaeren; H., V. Ln. Den; Unger, Dif. De. - 355 oude uitg.: Godt.
voetnoot341
dryft hem: trof Amycus (zodat hij neerstortte); vgl. Gysbr. vs. 246; hier vs. 181.
voetnoot343
spatte: met geweld neerkwam; vgl. Bk. IX, vs. 118.
voetnoot344
herhaelde; Pontanus: ‘om de dood te bespoedigen, herhaalde hij de slag’.
voetnoot345
wreede: gruwzame.
voetnoot346
zwygen, zwijgend aanzien; verdriet: ergernis.
voetnoot347
deze wapens; nl. de altaren.
voetnoot348
't altaer; beter: een altaar; onder 't wryten: te midden van het strijdgewoel; vgl. Bk. XIII, vs. 624; Dl. IV, 545: 24.
voetnoot350
Orion en Brotean zijn Gri.-Lat. accusatieven van Orios, Broteas; versta: ‘zodat O. en Br. verpletterd werden’; Mikael (-aal), Mycale.
voetnoot352
kenbaer: bekend; vgl. Bk. X, vs. 790. De Thessaliese tovenaressen waren in de Oudheid bekend; onder haar kunsten behoorde het neerhalen van de maan (maansverduistering), waarvan hier Ov. spreekt; vgl. Bk. IV, vs. 447-vlg.
voetnoot353
haers ondanx: tegen de zin v.d. maan.
voetnoot354
dierder staen: duurder (nl. dan hem de zoëven voltrokken prestatie waard kon zijn) te staan komen.
voetnoot355
Versta: ‘hertehorens die daar hingen als wijgeschenk’ (aan de jachtgodin Diana).
voetnoot356
den pyn; beter: een pijn(boom).
voetnoot358
been: horen (cornibus).
voetnoot360
Rhoetus, een Centaur; branthout; V.'s tekst heeft: primitium (door Farn. verklaard als: zeer groot) torrem; niet pruniceum (‘van een pruimeboom).
voetnoot361
stouter, bij Retus, die de neerlaag van Gryneus wil wreken.
voetnoot365
plagh: pleegt; vgl. Bk. I, vs. 463; kissen; vgl. Bk. IX, vs. 238; H. over sissen, dat V. ook elders van bloed bezigt, ook zonder verbinding met vuur; voorts opmerkingen van klanksymboliese aard.
voetnoot368
tegensporrelt; sporrelen wordt inzonderheid van 't opbruisen v. kokend water gezegd, hier van vuur in aanraking met water; ook spartelen, sportelen bij V. in gelijke toepassing (vgl. De Jager, Frequ. I 674-vlg.); overdr. Gysbr. vs. 253.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 382 oude uitg.: uit brak.
voetnoot370
lok: (collectief voor) haren; vgl. Bk. I, vs. 321; XI, vs. 64.
voetnoot374
Komeet den makker: Cometes, zijn (Charaxus') makker.
voetnoot375
daer: ter plaatse waar.
voetnoot377
zoo; nl. tot ondergang van hun eigen medestanders; overwinnen; met grimmige ironie.
voetnoot378
slagh: slag (niet: gevecht).
voetnoot380
hersens, nl. van Charaxus.
voetnoot381
Drias enz.; drie genitieven, asyndeties.
voetnoot382
wiens.... uitbrak: wiens baard nog pas in zijn eerste groei was.
voetnoot385
eene torts; het is echter nog altijd hetzelfde stuk brandend hout.
voetnoot388
zeegachtigh: zegevierend; achter de g schijnt een h geschrapt; 1e lez. zeeghaftigh; vgl. Bk. IV, vs. 880.
voetnoot389
wont: wondt; moedigen: overmoedige, pratte (nl. op zijn successen).
voetnoot390
brantstok; Ov.: ‘een in 't vuur geharde paal’.
voetnoot392
naulyx.... stuitend; Ov.: ‘hij rukt met moeite de paal uit zijn hard gebeente’; een open: een opening (om te ontkomen).
voetnoot394-vlg.
Orneüs t./m. Eurynomus (vs. 407) zijn Centauren.
voetnoot395
en de lasch (lies), toevoeg. v.V.
voetnoot396
Marmer: Mermeros; merkwaardig voorb. van ar: er-wisseling; vgl. Bk. IX, vs. 976; Bk. II, vs. 897 herder gewijzigd uit harder; Bk. VIII onbermhartigh, 1e l.: heel barmhartigh.
voetnoot397
reede: bereid.
voetnoot399
reedt ter hant: bereidvaardig (bep. v. gesteldh.); vgl. ons: ‘altijd bij de hand’.
voetnoot401
spellen: voorspellen.
voetnoot402
Versta: ‘en destijds tot Nessus zeide’; Nessus, vgl. Bk. IX, vs. 141-vlg.
voetnoot405
fixen boogh; vgl. Bk. VIII, vs. 527.
voetnoot408-11
V. verzuimde adversos weer te geven: zij werden niet vluchtend, maar met wonden voor in de borst gedood; zodoende komt ook de overgang op de centaur Crenaeus niet tot zijn recht, die, ofschoon hij vluchtte, toch in de borst getroffen werd; in vs. 411 verzuimde V. respiciens (‘omziende’) te vertalen; Kreneüs naar de lez. Crenaeus (Heinsius, ed. 1659); daer oogh.... grenst; Ov.: ‘tussen de ogen, waar de neus aan 't voorhoofd grenst’.
voetnoot412
punt: speerpunt; Aphidas, centaur.
voetnoot413-14
gekroopen in eene beerehuit; onjuist voor: fusus in Ossaeae pellibus (niet: pelles) ursae: ‘uitgestrekt op de huid van een Ossaeïese (naar de berg Ossa in Thessalië) berin’.
voetnoot415-17
naeu.... en: nauweliks of (vgl. naeu.... of Bk. II, vs. 569); de constructie staat onder invloed van het (verkeerd weergegeven) Latijn; frustra is niet vertaald; Ov.: ‘Zodra Phorbas hem, die zonder baat (frustra) naar geen wapens greep, van verre zag, stak hij zijn vingers door de werpriem, en sprak’; weerloos wel: zich niet verwerend; vgl. wraekeloos, Bk. IX, vs. 182; vgl. vs. 419-21.
voetnoot418b
Versta: ‘wijn, vermengd met water uit de onderwereld’.
voetnoot419-21
stak.... een' schicht; Ov.: ‘dreef zijn werpspies’; Phorbas bezigde een met 'n werpriem voorziene spies; vgl. bij vs. 415-17; voor 420 heeft Ov.: ‘achterover als hij juist lag’; slaeper; vgl. Bk. X, vs. 273.
voetnoot424
Petraeus, een centaur.
voetnoot427
1e lez.: Geschokt wort en geschud; de latere lezing sluit enger aan bij 't Lat.; het schudden gaat aan het schokken (wankel maken) vooraf.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 430 oude uitg.: Chronis, drukfout; ook nog Ung., Dif. - 444 oude uitg. na langh geen komma.
voetnoot428
1e lez.: De borst en handen; Ov. spreekt niet van beide handen noch van éne, maar van de ribben, waarlangs de speer indringt, en de borst.
voetnoot429
verwaten, bnw. bij Lycus.
voetnoot431
een' Diktis: 'n zekere Dictys: 'n tegenstelling ‘beide .... één’ is niet bedoeld; ley: lag; bij H. een verhandeling over de vormen van leggen en liggen; lei voor lag keurt hij af; zo ook lag voor leide, wat men echter bij V. niet vindt; legde was in H.'s tijd blijkbaar ongewoon.
voetnoot433
bleeke, nl. verbleekt van schrik; feeststryt, vgl. Bk. V, vs. 11 feestgescheel.
voetnoot434
Ixions zoon: Pirithoüs.
voetnoot436
eike- staat voor Lat. ornus, ‘wilde berges’; vgl. voor een omgekeerde verhouding Bk. VIII, vs. 567; ook VIII, vs. 1044; X, vs. 145.
voetnoot438
Fareus, 'n centaur; naar de lez. Phareus, niet Aphareus.
voetnoot440
dikken drommel: dichte troep, mensenkluwen; nukken: boze bedoeling.
voetnoot441
smyt: slaat.
voetnoot442
beledigt zich niet eens: geeft zich niet eens de moeite (van ledigh).
voetnoot445
noit.... gepraemt; Ov.; ‘niet gewoon iemand anders te dragen dan zichzelf (nl. zijn menselik bovenlijf).
voetnoot448
met een' stok; hier altans, en ook wel vs. 441 ware zyn' beter.
voetnoot449
geen gasten: niemand; vgl. Bk. I, vs. 764.
voetnoot450
Hippaes: Hippasus.
voetnoot451
in het bosch vermaert; Ov.: ‘uitstekend boven de hoogste woudbomen’; (summis) silvis door V. wel als plaatsbepaling opgevat.
voetnoot453
Emoonsche: Thessaliese; Ov.: ‘op de Haemoniese bergen’.
voetnoot454
roof: buit.
voetnoot455
verdroot: verdroot het; vgl. nochtans Bk. IV, vs. 327.
voetnoot456
proefde: beproefde.
voetnoot457
haegh: laag gewas.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 481 houdt; aldus 't hs., en alle uitg., behalve V. Lenn., Unger, Dif.; dus niet, zoals V. Lenn. vermoedde, een drukfout.
voetnoot458
onverdedight; met e in 't rijm; vgl. Walch, Var. Palam. blz. 36-vlg.
voetnoot459
bevryt: gevrijwaard.
voetnoot460
raet: waarschuwing: van: door; Pallas beschermt Th. als Athener en als de man die het feest der Panathenaeën had ingevoerd.
voetnoot461
Ov.: ‘aldus wilde hij zelf dat men het geloofde’; over toeschryven vgl. Dl. III, 302: 70; hier Bk. XIII, vs. 263.
voetnoot462
noch: nochtans.
voetnoot464
vader, nl. Peleus.
voetnoot466-67
Amintor, vgl. Bk. VIII, 423-vlg.; van Tessalie; Ov.: ‘van de Dolopiërs’ ('n volk in Thessalië); Tessalie eigl. vierlettergrepig, maar met elisie en overloop op in; in.... onderdrukt: in de oorlog overwonnen; ten gyzelaer, vgl. Bk. X, vs. 129.
voetnoot469
Met den vader (niet bij Ov.) kan met reden alleen Peleus zelf bedoeld worden, vader van Achilles; den vader moet dan met geringe klemtoon gelezen worden, ongeveer alsof er stond: hem.
voetnoot472
hem, nl. Demoleon; om zich te wreeken; hij wreekt Crantor, maar in deze ook zichzelf; vgl. nog Bk. VII, vs. 210.
voetnoot473
drillende: trillende.
voetnoot475-76
Versta: ‘en ook die (de schacht) nog slechts met moeite’; 't (was): de punt; zo ook (hechte) het; voor 't onz. genus van punt zie Bk. V, vs. 59; Ov. zegt enkel: ‘de punt bleef in de long steken’.
voetnoot479
op 't hart; niet bij Ov.; geweer: rusting.
voetnoot480
slagen; vgl. ons ‘slag’ van 'n paard.
voetnoot481-82
houdt; zie Tekstkrit.; Lat. equivalent ontbr.; het als een vorm van ‘houden’ beschouwen (dus: neer-, ‘onderhouden’) is niet mogelik; houden voor houwen reeds Mnl., en in de 17e e.b.v. bij Brederoo; vgl. Stoett, Moortje blz. 160; desniettemin schrijffout?; plaegen kan ww. zijn (‘leed, last veroorzaken’), of ook meerv. v.h. znw. (‘toe te brengen leed, - last’). Ov.: ‘doorboort met één stoot, door 't schouderblad heen, de beide borsten’ (menselike nl. en dierlike; ter hoogte v.d. borst verenigde zich het paards- met het menselik deel).
voetnoot483-84
Flegreon: Lat. Phlegraeon, dat echter (evenals Hylen, Vo.: Hile) 4e nv. is (vgl. Bk. IX, vs. 483); hier vs. 350), en dus lijd. voorw.; er had i.p.v. hem moeten staan: hy (Peleus); geweer: wapen, in dit geval: speer.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 501 oude uitg. na ledigh een komma; in het hs. is een komma weggewerkt. - 507 oude uitg. na opzicht een komma. - 510 Ho. dan de.
voetnoot485
rustigh: onversaagd; voor de vuist: in een gevecht van man tegen man (tegenover: van ver).
voetnoot488
root, bij hoornen.
voetnoot490
De.... kracht; tussenzin.
voetnoot498
sleept, nl. over de grond; met ee, niet ei, in afwijking van Walch's opmerking, Var. Pal. 40.
voetnoot500
te berste; aldus bij V. de meest voorkomende schrijfwijze; oorspr. deelw. van 't oude ww. tebersten; zie Wdb. N.T. II 1043, 1933.
voetnoot501
Stort (1e lez. Rolt) met heenen te verbinden (vgl. heenstorten in trans. gebruik Bk. VI, vs. 838); voort: vervolgens; nu ledigh, bij buik; de komma (zie Tekstkrit.) wel bij vergissing geschrapt.
voetnoot502
Bij Ov. met 't voorgaande verbonden: ‘Ook u, o C.’
voetnoot503-504
zoo.... geeft; Ov.: ‘indien men altans aan uw soort wezens schoonheid wil toekennen’; uit te breeken, vgl. vs. 382.
voetnoot505-506
gekemt (gekamd) .... gestreeken, toevoeg. v.V., evenzo zoo.... melk.
voetnoot507
opzicht: gelaat.
voetnoot510
het paertsgestalte, nl. het dierlik deel van zijn lichaam; niet onschooner als, litotes voor: niet minder schoon dan, zeker even schoon als; vgl. voor als Bk. IX, vs. 873; vgl. vooral Bk. II, vs. 560.
voetnoot514-15
Het onderscheid van glanzend wit (van de staart; candidus) en dofwit (van de poten; albus) is door V. niet weergegeven.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 538 hs. Helonoom.
voetnoot516
aengezocht; aenzoeken is hier, gelijk herhaaldelik, in ruimere zin: iemands liefde zoeken.
voetnoot519
behaeght: zoekt te behagen.
voetnoot521
weet.... baden; onjuist (ondanks Schrev.) voor: ‘zij tooit zich met rosmarijn’ (ros maris, lett. ‘zee-dauw’).
voetnoot522
leliblos; vgl. Bk. II, vs. 34.
voetnoot523-25
tweemael; herhaald in vs. 525 tweewerf; Ov.: ‘tweemaal wast ze 't gelaat, tweemaal baadt ze 't lichaam’; in top van 't Pegazeesche bosch, voor Pagasaeae vertice sylvae; vertice behoort echter ook bij 't voorgaande lapsis: ‘(in bronwater) neerstromend van de kruin van 't Pagasaeiese (berg)-woud. Pagasae, stad aan de kust van Thessalië. ‘V. schijnt hier gedacht te hebben aan het paard Pegasus’ H.; verschen stroom, 1e lez. klaeren stroom.
voetnoot526
sabel: soort marter; slecht: alle daags. Ov.: ‘slechts zulke vellen die haar goed staan, en van uitgelezen dieren’.
voetnoot527
om hals en schouders; Ov.: ‘behing de schouder of linker zijde’ (Valent.).
voetnoot528
Ov.: ‘Even groot was hun beider liefde’.
voetnoot530
zelleve; dit ‘uitrekken’ mishaagde aan H.
voetnoot531-32
Ov.: ‘zo ook waren zij toen samen de Lapithiese (nl. van Pirithoüs) woning binnen gegaan, en voerden samen de woeste strijd’; Lapyter, met ij te spreken.
voetnoot533
onbekent: door onbekende hand geworpen; 1e lez., aansluitend bij de eigenaardige wending van Ov.: ‘Men kent den schutter niet, een schicht komt aengevloogen.
voetnoot534
Cillar; 1e lez. Cillarus.
voetnoot535
Vgl. voor de constructie vs. 557.
voetnoot538
stoofde: koesterde; flaeuwe: bezwijkende.
voetnoot543
door.... onderdrukt; Ov.: ‘die 't geschreeuw (der vechtenden; of: rumoer; clamor) belette tot mijn oren door te dringen’; weêrgalm: het weergalmend geraas.
voetnoot544
ter doot bewogen: stervend.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 572 hs. en uitgaven (voorzover in oude spell.) Een''; zie beneden.
voetnoot546-47
de dappere, hiermee begint 'n nieuwe zin; of anders staat 't apokoinou (bijstelling èn onderwerp); plagh aen een te knoopen; Ov.: ‘aaneengeknoopt had’; man en paert; nl. de beide delen van zijn lichaam.
voetnoot548
Naar de lez. (Iuncta), Phonoleniden; tans geldt: Tectaphus, zoon v. Olenus (Tectaphon, Oleniden).
voetnoot549
een wagenvracht: zo zwaar als een w.
voetnoot550-553a
Deze verzen worden in 't Lat. veelal voor onecht gehouden.
voetnoot552-53
huy: wei, dunne melk; 't Lat. spreekt meer geëigend, van ‘geronnen melk’ en ‘dik vocht’; 't getal zeven (wegens de 7 genoemde uitwegen van 't hoofd) niet in 't Lat.; heeneloopen: zeefopeningen; gewrocht van paertshaer: Lat. vimine querno, d.i. een melkzeef; vimen eigl. ‘wat uit vlechtwerk gemaakt is, korf’; quernus, ‘van eikenhout’; associeerde V. het met equus, ‘paard’ (equerno)?; hy: Phaeocomes nl.; den doôn, vgl. vs. 187; stroopen: van zijn wapens beroven.
voetnoot554
uw vader: Peleus (vader v. Achilles).
voetnoot557
quam en streven beide bij beide zinsdelen; vork; Lat. ramus bifurcus: ‘een gaffelvormige tak’.
voetnoot559
't was toen tyt: tóen ware het de goede tijd geweest.
voetnoot560
te spoeden; 1e lez. te zenden; Lat. mitti: ‘gezonden te worden; mij te laten zenden’.
voetnoot561
prys: roem.
voetnoot562
Ov. zwakker: ‘zo niet overwinnen, altans tegenhouden’.
voetnoot563
vaert; over het wisselend genus van vaert in deze of soortgelijke betekenis (vgl. bv. Bk. X, vs. 930) zie Hoogstr.-Kluit i.v.
voetnoot566
dit pas: te dezer gelegenheid.
voetnoot568
en dubblen man: en de centaur; man niet bij Ov. (gemini Pyreti); het blijkt niet volkomen, of afwezigheid v.h. lidw. bedoeld is (vgl. vs. 92), dan of het (wat nochtans wegens 't verschil der personen opmerkelik ware) enkel niet herhaald is.
voetnoot570
Oëclus; naar de lez. Oëcli (Schrev., Heins.); niet: Oicli (Farn.), noch Echecli.
voetnoot571
te: zeer; Macaer een Lapith.; 1e lez. Macareus, trots, gewijzigd wegens het accent (Mácareus).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 596 oude uitg. na hooger geen komma.
voetnoot572-73
Een' (d.i. eenen) Peletroner (naar Pelethronium, in Thessalië, een bergwoud v.d. Pelion; Vergil., Georg. 3, 115, noemt de Lapithen Pelethroniërs) in het hs. is stellig onjuist, want 't hoort bij Makaer, is dus 1e nv.; mogelik is 't uit een eerdere redactie overgebleven, waarbij een andere lez. (nl. Pelethronium, bij Erigdupum), die ook voorkomt, gevolgd was; vgl. Bk. IX, vs. 873; hantboom: hefboom, breekijzer (Lat. vectis); aengedreven hoort blijkens 't Lat. wel bij hantboom (vecte adacto); of las V. adactus?: ‘als voortbewogen door de vaart van zijn wapen’; voor ev. achterplaatsing v.h. adj. vgl. Bk. I, vs. 424; IV, 1067; VIII, 1018; XIII, vs. 682; Vondelkron. 4, 83; Eurigduip, foutief voor Erigdupum; 1e lez.: met een' hant....(?) stiet en baerde Op Erigdupus borst, en plofte hem doot (2. radt) ter aerde.
voetnoot574b
Niet bij Ov.; zie echter Bk. IX, vs. 139-vlg.
voetnoot575
Cimeel: Cymelus.
voetnoot576-77
Ov.: ‘Geloof ook niet, dat Mopsus.... slechts de toekomst voorspeld heeft’ (d.i. niets anders kon dan enz.); vgl. Bk. VIII, vs. 436.
voetnoot578
Ov. zegt met ironiese pointe, dat (H)odites, d.i. de loper, de reiziger, kwam te liggen, enz.
voetnoot579
midlerwyl heeft hier tevens verklarende functie; vgl. dewijl naast terwijl.
voetnoot581
Antimach; klemt. v. Lat. Antimachus.
voetnoot582
Bromus; 1e lez. Brorakmon, eigenaardige fout, teruggaande op een uitgave (zoals er verschillende zijn), waar -racmon van Pyracmon aan 't vers-einde boven de regel gedrukt staat, en aldus kon aangezien worden als aansluitend bij 't afgebrokene Bro- van Bromumque in 't voorgaande vers; Pirakmon, foutief behouden accus. van Pyracmus; met de byl bij Pirakmon.
voetnoot583-84
Versta: ‘de soorten der verwondingen laat ik onvermeld’ (Ov.: ‘herinner ik mij niet’); gedenk: vermeld uit mijn herinnering (Lat. notavi: ‘heb ik onthouden; 1e lez. bewaer).
voetnoot585
dondert op: springt te voorschijn; Latreus, een centaur.
voetnoot586
roof: buit.
voetnoot587
Emathia is een landschap in Macedonië; sloegh: verslagen had; vgl. Bk. VIII, vs. 618.
voetnoot588
dees', nl. Latreus.
voetnoot594
omrydend': ronddravend; niet in den wint: niet ijdel (Ov.: ‘in het ijle luchtruim’!).
voetnoot595
Cenis; vgl. vs. 249-vlg.; hij spreekt hem met zijn vrouwenaam aan; bij Ov. is het volgende (hier vs. 596) de motivering daarvan; 'k zal.... meneemen, voor feram, dat echter als vraag bedoeld is: ‘zal ik u dulden?’
voetnoot598
boeleert en blaekt; de hoon van Latreus wordt door V. aangedikt.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 617 Ho. op als. - 623 oude uitg: Moordaedigh. - 625 hs. ingegewant.
voetnoot601
behelp u; vgl. Bk. IX, vs. 163.
voetnoot602
naeikorf, spil en spoel; Ov. heeft alleen 't oog op spinnen; naeikorf (calathus) in gelijk verband gebruikt V. ook Dl. VI, 814: 837; ook naeien had vroeger ruimere betekenis: Dl. III, 493: 194 tapyten neit; Joh. v. Heemskerck gebruikt naaikunst van de weefster Arachne (Smit, blz. 27); spil is het rokken v.h. spinnewiel; (schiet)spoel hoort bij 't weefgetouw; 't staat hier voor stamina, dat zowel voor de schering v.h. weefsel als voor de draad v.h. spinrokken gebruikt wordt.
voetnoot606
fixen: vaste, zekere.
voetnoot607
Fileeschen, naar de stad Phylus in Thessalië.
voetnoot610
rant hem aen: gaat hem te lijf; vgl. Bk. IX, vs. 309.
voetnoot611
steekvry, nl. zijnde.
voetnoot612
noch: toch.
voetnoot613
vruchten: vrezen; vgl. Bk. XIV, vs. 163, en bv. Dl. II, 563: 599 Walch, Var. Pal. 52; 54; H. merkt o.m. op, dat 't in zijn tijd buiten gebruik was; Bi.: ‘niet geheel verouderd’.
voetnoot614-15
houwen is te verstaan als tegengesteld aan steken (steekvry) vgl. vs. 627; het Lat. medio jugulaberis ense: ‘met het midden (het scherp) van 't zwaard zult gij gedood worden’ wordt echter gemotiveerd met de nog door Latreus gesproken woorden: ‘Daar nu eenmaal de punt (mucro) afgestompt is’ (vgl. vs. 615a); eerst daarna zegt Ov.: ‘in latus ensem Obliquat; V.: hy slaet....krom; beter: ‘zijwaarts in schuine richting keert hij het zwaard’; krom dus wel: schuin; dan ware bij V. de volgorde van hy slaet enz. en Het zwaert beter omgekeerd; hy grypt; Lat. amplectitur is eerder een techniese term voor het toebrengen v. een slag met het scherp (zo ook Farn.).
voetnoot618
zonder nadruk: zonder uitwerking.
voetnoot619
staele; Huydec. hield dit, wegens 't ontbreken van -n, ten onrechte voor 'n drukf.; vgl. bij Bk. VII, vs. 337.
voetnoot620
Ov.: ‘Toen C. genoegzaam aan de verbaasde (vijand) zijn onkwetsbare (illaesos) leden had prijsgegeven’.
voetnoot621-22
d'ander: foutief: 't is C.-zelf die spreekt; de vergissing is te wonderliker wijl Caeneus uitdrukkelik genoemd wordt; myn en uw met klemtoon te lezen.
voetnoot625b
Knappe weergave van 't Lat. vulnusque in vulnere fecit: ‘en hij maakte in de wonde een (nieuwe, tweede) wonde’.
voetnoot627
steeken houwen; beide als ww. te verstaan; Lat. tela mittuntque feruntque: ‘zij werpen hun wapens van ver en van nabij’; V.'s weergave is vrij; de onderstelling dat hij feriunt las i.p.v. ferunt zou houwen verklaren, maar nog niet steeken; een' man, met klemtoon op een'.
voetnoot629
Elaetsche, voor Lat. Elateïus; vgl. Elateesche, vs. 249, en de aant. aldaar.
voetnoot630
verbaest; vgl. Bk. IX, vs. 813; ook hier voor attonitus.
voetnoot631
Een gelukkig vers. Lat. populus superamur ab uno, vixque viro: ‘'n geheel volk, laten wij ons door één, en die maar nauweliks 'n man is, overwinnen’; V.'s vers te lezen met klemt. op ons, op heir, op een' man; wschl. is naar V.'s bedoeling ook nog het dan volgende quamquam ille vir est ‘ofschoon híj (in waarheid) 'n mán is’ in het zwaar accent van man opgenomen; ook staet is met zorg gekozen.
voetnoot632
't geen enz.: wat hij nog kortelings van natuurswege was (nl. 'n vrouw).
voetnoot633b
niet 'n bijstell. bij groflyvigheit; (wat baat ons) dubbele kracht; en wapen: (de kracht ís dat wapen).
voetnoot634
twee dieren: paard en mens nl.
voetnoot636-37
Vgl. bij vs. 277-79; weelde; vgl. Bk. X, vs. 454; let op de coördinatie van bijzinnen, met samentrekking v.h. object (ons); 1e lez.: Ixion ons ten vader Gedeegh, die Juno zocht te....(?). wy te gader, enz.
voetnoot639-40
Ov.: ‘rotsblokken (saxa) en boomstammen (trabes; V.: balk, naar de eigenl. betekenis, maar vs. 644 boom voor hetzelfde woord), en hele bergen’.
voetnoot641
gedreven: geslingerd.
voetnoot642-43
laet.... verstrekken (dienen tot): laat de zwaarte doen wat een wapen niet bereiken kan; aenvaert: pakt beet (nl. een boomstam die hem toevallig onder de hand kwam).
voetnoot654-55
Men zou eer de puntkomma na 655, en de komma na 654 verwachten. De tegenstelling tussen de machteloosheid van hoofd en hals, en 't bewegen der leden, niet aldus bij Ov.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 675 oude uitg.: verplettert; ge- over ver- heen geschreven. - 680 Tlepolemus; oude uitg.: Thepolemus; Ho., H., V. Vl. Tl-. Natuurlik is de lezing van het hs. de juiste.
voetnoot657
bergh Idaes top; bij Ov. wijst Nestor, die immers 't verhaal doet in 't kamp voor Troje, naar de Ida heen.
voetnoot661
gevaerte: massa; overstúlpen; vgl. Dl. II, 291: 1131; de u staat niet naast e (stelpen), maar naast o; zie Dl. II, 621: 58, en de aant. aldaar.
voetnoot662
Ampix zoon: Mopsus; vgl. vs. 576-77.
margenoot+
[Randschrift:] Ceneus in eenen arent.
voetnoot663
Dat de vogel een arend was (kantschrift) staat niet in de tekst, en klopt ook niet met vs. 665; het Lat. kantschr.: ‘vogel’.
voetnoot665
ik; versta: Mopsus; alsof diens woorden werden aangehaald; zo altans schijnt wel de bedoeling bij Ov. te zijn; anders Lafaye: ik: ook ik (Nestor).
voetnoot666
vast: voortdurend.
voetnoot668
beschouwen; onderw. daarvan is de vogel; leger en geweste: het terrein van zijn (Mopsus') legerplaats.
voetnoot669
kleeplen; vgl. Bk. VI, vs. 133.
voetnoot671
Tessalje; Ovid.: ‘van het Lapithiese volk’.
voetnoot673
Mopsus; in 't hs. is de eerste s gewijzigd uit z, deze uit s; een eigenaardig voorbeeld van V.'s spellingmanier bij vreemde namen: V. zag tijdig dat de vervanging van s door z hier niet paste; by: door. Bij Vergilius (vgl. Dl. VI, 710: 485) werd Caeneus, in de onderwereld terechtgekomen, weer een vrouw.
voetnoot675
een, met klemtoon.
voetnoot679
ontvloot, van ontvlieden; de spelling met t, niet dt (vgl. L. Ts. 27, 114-vlg.) wel wegens doot; vgl. Bk. XIII, vs. 90.
voetnoot680
Tlepolemus, zoon van Hercules (zie Herk. i. Tr., Inh.); wegens een doodslag voortvluchtig, vestigde hij zich op Rhodus, en van daar uit, voerde hij zijn scharen tegen Troje aan.
voetnoot681
in zyne dagen, bij Hercules; 1e lez.: Den rou van Herkules geleên in zyne dagen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 703 Ho. ten zwaert. - 708 hs. na dienstigh een punt.
voetnoot685
Alcides: Hercules, kleinzoon v. Alceus; vgl. Bk. IX, vs. 19.
voetnoot687
gebroet der wolken: nl. de Centauren; vgl. echter vs. 278 een wolk; Lat. nubigenas. Of hy met klemtoon gelezen moet worden, hangt af van de interpretatie van de Lat. tekst; als daar a se, ‘door hem (overwonnen)’ nadruk heeft, gelijk m.i. 't geval is, moet men waarschijnlik, ofschoon niet zeker, aan een vergissing van Tl. denken (vgl. W.), want de strijd van Herc. met de Cent. was een andere.
voetnoot691
overbrógten rou: doorgestane leed; vgl. Dl. III, 792: 116; het accent kan niet uit 't ontbreken van ge- worden afgeleid (vgl. Van Helt. I, blz. 37), maar overbréngen is in deze bet. nog gebruikelik, ofschoon Bi. 't afkeurde; vgl. overkómen; H. op I, vs. 429.
voetnoot692
steurenis met met uw' vader verbinden; onlust, sterker dan tans: vijandschap.
voetnoot696
het welk slaat op de voorgaande zin terug; en zeker: en immers; Lat. sed neque enz.: ‘maar immers’.
voetnoot697
Deïphobus, Polydamas, Hector: Trojaanse helden, de eerste en de laatste zonen v. Priamus, de tweede vriend v. Hector; de lez. Pulydamanta (met u; als weergave van gri. Poulu-) staat bij N. Heinsius, ed. 1659; (vgl. ib. II 328); V. schreef eerst: Poludamas.
voetnoot700
na hun doot; weinig gelukkige toevoeging.
voetnoot701
Messenen (voor de -n vgl. Bk. VII, vs. 702), stad in de Peloponnesus, die echter eerst door Epaminondas gesticht werd; missch. bedoelde Ov. een andere plaats in het Messeniese land (Oechalia).
voetnoot702
Van Elis en Pylus (vgl. vs. 219) zegt Ov., dat deze steden (beide in de Peloponnesus) dat niet verdiend hadden.
voetnoot703
Ontzey enz.: bracht brand en verdelging over mijn hof (ferrum flammamque impulit); vgl. Dl. VI, 414: 12; Wdb. N.T. 10, 2058.
voetnoot704
andre volken; Ov. ‘anderen’; bij Ov. hoort dit bij hetgeen volgt.
voetnoot706
sneuvelden: vielen (ceciderunt); in druk: onder het geweld (van Herc.).
voetnoot707-708
H., die behalve voor een praepositio houdt, wilde: behalve my; anders Hinl. en Bi., en V. Lenn. VI, 231; ik eenige; vgl. Bk. II, vs. 620; hun ongeluk en (: en de) nederlaeg (eerst -gh) van zoo veele anderen; opvallende samentrekking: het determinatieve de moet uit het determinatieve hun worden afgeleid; de 1e lez. had: En d' onderlaegh; nederlaeg: 't overwonnen worden (vinci). Ov. spreekt alleen van ‘de anderen’, d.z. de andere broeders; daarom zal ook V. bedoelen: de ‘nederlaeg’ van al die andere broeders (andere nl. dan Periclymenus).
voetnoot709
Versta: maar anders was 't met P.; deze nl. enz.; Ov.: ‘(maar) wonderbaarlik was P.' dood’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 724 kan; oude uitg.: kon; zie onder. - 732 oude uitg,: wreken.
margenoot+
[Randschrift:] Periklimeen in verscheide gedaenten.
voetnoot710
als een voorvader: als voor-, stamvader; Neptunus was de vader van Neleus; de omschrijving van Ov. (Nelei sanguinis auctor) was aanleiding van V.'s ruimere vertaling; voor 't lidw. een vgl. Bk. X, vs. 209.
voetnoot711
als: gelijk.
voetnoot712
De eigenaardige constructie verklaart zich uit 't Lat., waarin 't voorgaande (vs. 709-12 dienstigh) een afgesloten zin is; ook de komma na hy valt op, en doet vermoeden dat V. eerst een andere constructie in de zin had; vgl. bij vs. 713.
voetnoot713
veranderde; Ov.: ‘zich veranderd hebbend’; het imperf. kan na toen de waarde hebben van een plusquampf.; vgl. Bk. VIII, vs. 1184.
voetnoot714-15
de.... Jupyn; vóórgeplaatste appositie; krommen bek; Ov.: ‘kromme klauwen’.
voetnoot719
vleugels ontstond door wijziging uit vlogels, waardoor V. naast de allitteratie een fraaie verscheidenheid van klank bereikte; vgl. vs. 20, vs. 24.
voetnoot720
in de borst; Ov. ‘waar de vleugel aan de zijde verbonden is’; vgl. vs. 722-23.
voetnoot721
gedreven was; 1e lez. aenstreven quam.
voetnoot723
de pees; 1e lez. de zeen; vgl. Bk. VI, vs. 523, en voor de betekenis Dl. II, 293: 1168; Bk. IX, vs. 243.
voetnoot724
1e lez. toen.... kon; 2. als.... kan (kan uit kon, maar niet overduidelik, vandaar kon in de oude uitg.).
voetnoot725-28
Ov.: ‘en de pijl, die slechts even in de vleugel vastzat, werd door de zwaarte van het gepriemde (of: het daaraan verbondene; zo Schrevel.; Lat. affixi) lichaam aangedrukt, en door 't bovenste deel v.d. zijde links v.d. keel (jugulo sinistro) naar buiten gedrongen’; in 't lyf gedreven (foutieve weergave van corporis affixi?) is dus voorbarig; drukt.... door s lichaems zwaerte heen: òfwel een stoute wending voor ‘drukt hem heen door 't zware vallende lichaam’, òfwel (dichter bij 't Lat. aansluitend): ‘drukt hem, ter oorzake der zwaarte (gravitate) v.h. lichaam, dóór’; de vertaling door den strot is taalkundig evenzeer mogelik.
voetnoot729
Vgl. bij vs. 680.
voetnoot730a
‘Komt 't u nog voor’; met de bijgedachte: ‘zeker wel niet’; vgl. Bk. IX, vs. 657.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 740-41 oude uitg.: stroomen: betoomen: ook Ung., Dif. - 748 oude uitg., ook V. Ln., Ung., Dif. 't zaemen.
voetnoot739
voort: verder.
voetnoot740-41
baren; voor de spell. vgl. Bk. VII, vs. 298; Moller, L. Ts. 27, 119; het ekv. bare, (zeldzaam), staat Dl. V, 284: 272. De verbinding van bedaeren met van schijnt V. mishaagd te hebben (vgl. Tekstkrit.), ofschoon voor betoomen van het Wdb. N.T. ook slechts dit ene voorbeeld kent.
voetnoot742
mits: wijl; Cignus, zie: vs. 189; het daar onderbroken verhaal wordt hier voortgezet; Cygnus zoon v. Neptunus, zie vs. 98. Met in een zwaen vermeed V. de moeilikheid der verschill. lezingen: in volucrem Phaëtontida; - Cycneïda; - Stheneleïda; - Ledeïda.
voetnoot744
gedreven zal bij ooreloghs behoren; 't komt echter ook bij geschil voor; vgl. Wdb. N.T. 3, 3346c.
voetnoot745
De vocatief met de door H. beoordeeld als een ellips, waarnaast de allervolledigste vorm ware: ‘o Neef, gij die zijt de liefste enz.’; vgl. vs. 232-33; neef: broederszoon; Apollo zoon van Jupiter.
voetnoot746
Vgl. Bk. XI, vs. 277-vlg.
voetnoot748
klaeghtge; 1e lez.: kermtge (Lat. doles); kermen wel verwijderd als een god weinig passend.
voetnoot749
De spelling -quaemen (naast quam) valt op: vgl. Bk. XII, vs. 679; XIII, vs. 90.
voetnoot751-52
wiens lyk enz.; deze voorstelling is jonger dan de Ilias, waar Achilles het lijk aan zijn krijgswagen naar het Griekse kamp sleurt, en later driemaal om Patroclus' graf; voor Vergil. zie Dl. VI, 392: 517; dewyl; 1e lez. terwyl (Lat. cum tamen, ‘terwijl nochtans’); dewyl onderstelt de tussengedachte: ‘dat alles is niet het eerstnodige’; vgl. Bk. X, vs. 428; die wreede: die woestaard (ferox).
voetnoot753
de plondraer, bij Achil.; ons; H. over ons bij V. ‘in alle Geslachten, ook in 't meerv. getal’; de opmerking dat V. hier beter geschreven hadde onzer, houdt geen rekening met de dan ontstaande r- herhaling; sterker sprak dit in de 1e lez.: verdelger van ons stede; de wijziging van verdelger (populator) in plondraer gaf gelegenheid het wenselike de in te lassen.
voetnoot755
voor den dagh; nl. onder mijn bereik.
voetnoot756-57
Als god van de zee nl.: en missch. in herinnering aan Jupiter's gebod aan Neptunus (Ilias 13, 158-vlg.), om zich uit het strijdgewoel naar de Olymp of naar de zee terug te trekken.
voetnoot760
eischte: vroeg. Echter niet alleen daarom, maar ook, zegt Ov., wijl 't met zijn eigen zin overeenkwam; vaenen: legerafdelingen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 778 hs. na byle een vraagteken, dat uit een eerdere redactie overbleef. - 779 oude uitg.: van Grieken; ook Ung., Dif.; hs. 1e l.: der; 2e: van; 3e: der.
voetnoot763
de Grieken; Ov. ‘onbekende Grieken’, d.i. van lagere rang; vgl. vs. 765.
voetnoot766
Tetis zoon: Achilles.
voetnoot768
Frigisch: Trojaans; degen; Lat. ferro; beter: ‘speer’; 1e lez.: ter weer houdt (‘zich van 't lijf houdt’) met d.d.
margenoot+
[Randschrift:] Achilles doot.
voetnoot769-71
Achilles.... pyl, absol. constr.; Priaem, onderwerp. Het doden van Achilles door Paris en Apollo wordt hem in de Ilias (22, 358-vlg.) door de stervende Hector voorspeld; zie nog Dl. VI, 680: 91-vlg.
voetnoot774
H. wenste eens; vgl. echter Bk. I, vs. 315, en tal van andere plaatsen; het is V.'s gewone manier; den schaeker moest z.i. des -s zijn; vgl. over beide ook Hinl.; anders Bi.; V. vermeed overmaat van genitieven; zie een leerzaam vb. Dl. IV, 91: 322.
voetnoot776
‘Indien 't u (dan toch) beschoren was, nog ooit te vallen door vrouwehanden’, nl. die van de verwijfde Paris.
voetnoot777
lietge: hadt gij u laten; vgl. Bk. VI, vs. 612-vlg.; een Amazoone, nl. Penthesilea, de koningin der Amazonen, die na Hector's dood de Trojanen te hulp kwam, en door Achilles gedood werd; vgl. P. Maximilianus in Ts. v.T. en L. XXI, blz. 163-vlg.
voetnoot778
noortsche (byle), voor Thermodontiaca; de A. woonden aan de rivier de Thermodon, in Pontus; vgl. Dl. II, 94: 245; 538: 14: ‘die buurvorstin der Scythen’.
voetnoot779
der Grieken; zie Tekstkrit.; de aarzeling der- van zal haar grond vinden in de aansluiting van vs. 780a; in van Grieken is Grieken: ‘Griekenland’, waarbij dan hun ook geen gladde aansluiting oplevert; Lat. Pelasgi nominis ‘van de Griekse naam’.
voetnoot783-84
Vulcanus had op Thetis' verzoek voor Achilles het beroemde schild gesmeed; u sterkte: en u daarmee st.; verbrant u, nl. als de vuurgod.
voetnoot787
pas: ternauwernood.
voetnoot788
naem; 1e lez. naem; 2e faem; 3e naem; Lat. gloria.
voetnoot792
A. aanschouwt het schimmenrijk (vgl. Bk. IV, vs. 692) niet, hij blijft onsterfelik; vgl. Seneca, Herc. Oet. vs. 1982: ‘nooit daalt roemruchte dapperheid in het schimmenrijk af’.
voetnoot794-95
kennen meught (eu in het rijm): erkennen kunt; 794b-95 is een toevoeg. v.V., minder gelukkig, wijl ten slotte Ulysses het van Ajax wint; bovendien is de vermelding der overige wapenrusting (arma) hierdoor wel niet achterwege gebleven, (wapen, vs. 796), maar toch niet in de juiste zin verstaanbaar.
voetnoot796
wapenpleit: pleit over de wapenen; zoals wapenstryt in vs. 805.
voetnoot797
‘Noch Diomedes, noch Ajax de zoon v. Oïleus’.
voetnoot798-99
noch.... veltheer; onjuist; Ov. duidt Menelaüs aan als: ‘de mindere (d.i. jongere) Atride’, en vervolgt: ‘noch ook de in krijg en leeftijd meerdere’, nl. Agamemnon.
voetnoot800
Ajax, nl. de andere Ajax. Voor hiaat bij vers-overloop vgl. Bk. IX, vs. 663-64, vs. 996-97.
voetnoot801
Ov.: ‘hebben genoeg zelfvertrouwen om naar een zo grote roem te dingen’.
voetnoot802
Tantals zoon; Lat. Tantalides, d.i. nazaat van Tantalus; deze was nl. Agamemnon's overgrootvader; zoon dus in ruimere opvatting; vgl. Bk. I, vs. 838; XIII, vs. 724.
voetnoot803
last en haet: hatelike taak (onus invidiamque).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius