De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius
(1934)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 953 (deel acht)]
| |
De onderstrepingen in het hs.In zijn beschrijving van het hs. (Oud-Holland II, blz. 229) maakte Unger melding van onderstrepingen, daarin voorkomende, en sprak het vermoeden uit, dat zij afkomstig zouden zijn van Antonides. In de eerste vier Boeken zijn ze met rood potlood, in Bk. V en VI met zwart potlood aangebracht. Dan komen in Bk. VII en een enkele maal in Bk. VIII aanwijzingen in inkt. Daarna weer van Bk. XII af in rood potlood. Dat zij alle van dezelfde hand zijn, zou ik, met name van die in inkt, niet durven beweren. Het teken {, dat enkele malen op de kant voorkomt, schijnt soms niet meer dan een aanwijzing voor de drukkerij te zijn, om in biezonder overgewerkte passages de aansluitende versregel kenbaar te maken. Wèl te onderscheiden van dit alles zijn de regelmatig terugkerende strepen met signatuur, overal daar waar in de druk een nieuwe bladzijde aanvangt. Ofschoon onderstaande opgave niet bedoelt geheel volledig te zijn, zal er toch weinig in ontbreken van het opmerkenswaardige. Er is nog op te letten, dat de strepen niet steeds op de onderlijnde woorden alleen betrekking hebben, maar eventueel ook op het gehele vers of een groter deel daarvan.
Bk. I, vs. 33 lucht aen, vier gelyk; niet gewijzigd. Bk. I, vs. 36 Voor dit vers een kruisje van dezelfde hand als de onderstrepingen. Bk. I, vs. 37 heen, gestuit op vaste; gewijzigd in:, van de zee bepaelt met. Bk. I, vs. 44 arm omvat is gewijzigd uit een niet zeker vast te stellen, onderstreepte lezing. Bk. I, vs. 75 Eurus, gew. tot Oosten; in verband daarmee ook De tot Het. Bk. I, vs. 131 [Wes]tewindekyn, niet gew. Bk. I, vs. 138-39 1e l.: Saturnus in den poel des afgronts heengedreven, Bestont (2. Zoo stont) het hoogh gezagh in Godt Jupyns gewout; een streep onder het begin dezer regels; de abs. constr. is verwijderd. Bk. I, vs. 155-56 De zeilen gew. in De schepen; het evenzo aangestreepte wint, hun onbekent niet gew.; in 156 't Geboomte gew. in De den. Bk. I, vs. 168 En midden in den nacht, gew. in En aen zyn' eigen haert. Bk. I, vs. 170 den; niet gew. Bk. I, vs. 172 mengt vergift in suikerbroot; suikerbroot gew. in eekelbroot. Bk. I, vs. 189 1e l.: om den naklank van deze afkomst van nu af Te dooven; dooven onderstr., gew. in waeren. Bk. I, vs. 208 aertshemelsch; niet gew. Bk. I, vs. 225-27 Wel, Voor[zichtigh], Maer; Maer raekt het vier in 't been gew. in Maer 't vier in 't been geraekt. | |
[pagina 954 (deel acht)]
| |
Bk. vs. I, 237 1e l.: Zy byten dat het knarst te zaemen op de tanden; knarst te onderstr.; 2e l. als in de tekst; en byten onderstr., niet gew. Bk. vs. I, 243 u ook, ge[lyk] gew. in u, als de trou. Bk. vs. I, 246 Dit vers is rood gemerkt, evenals nog vier daarop volgende, die doorgehaald zijn. De reden is, dat zij een reprise bevatten van die ... bedaeren. Bk. vs. I, 355 een vlakte; niet gew. Bk. vs. I, 454 het outer, vuil van; vuil van gew. in zonder. Bk. vs. I, 658-60 schoonheit, tweemaal; eens gew. Bk. vs. I, 811 al de kudde een'; ongew. Bk. vs. I, 824 Geteelt by Pleias gew. in Der blanke Pleias. Bk. vs. I, 856 Wanneerze ging ter jaght gew. in En noch wert dit gelooft. Bk. vs. I, 948 al u best gew. in op myn woort. Bk. II, vs. 164 jongske gew. in jongling. Bk. II, vs. 344 zevenvoudigh gew. in zevenvoude. Bk. II, vs. 707 beradde raên; niet gew. Bk. II, vs. 846 Maer eens; niet gew. Bk. II, vs. 850 't lyk; niet gew. Bk. II, vs. 919 op dien bergh gew. in aen dien bergh. Bk. II, vs. 950 Baleaer; niet gew. Bk. II, vs. 1010-11 En ... 's monts; niet gew.; Dat Pallas wel(?); wel(?) gew. in eisch. Bk. II, vs. 1063-64 1e l.: uit eenen zwarten steen Geklonken, want haer hart niet blank was, als voorheen; hart ... voorheen onderstr.; zie de wijzig. in de tekst. Bk. II, vs. 1065 ongebroke gew. in onbesnoeide. Bk. III, vs. 115 gy; niet gew.; de onderstr. zal samenhangen met de volgende. Bk. III, vs. 116 1e l.: Aentrekken (dus zonder Ook). Bk. III, vs. 117 1e l.: En zulx dat al zyn haer van schrik ten berge ryst; het begin onderstr. Bk. III, vs. 164-65 1e l.: Doch niemant roeme van zyn lot te vroegh vooruit Eer hy den geest geve, en de zerk de grafste sluit'; Doch en Eer onderstr. Bk. III, vs. 174 bergh was gew. in bergh droop. Bk. III, vs. 183 daerze gew. in daerwe. Bk. III, vs. 226 1e l: En 't aenschyn (Lat. vultu) van Diaen gelykt, door schaemroot blozen; [aen]schyn van onderstr. Bk. III, vs. 573 Ontwyktge dit [zoo] gew. in Indienge u omkeert. Bk. III, vs. 609 en uw klaght gew. tot hoorde uw klaght. Bk. IV, vs. 229 1e l.: schendigh sluikbedt, van geen' godt noch mensch te lyen; schendigh onderstr. (wegens de sisklanken?) evenzo van geen' en [noc]h [mensc]h. Bk. IV, vs. 237-39 gemerkt met {; vgl. de commentaar; in vs. 239 was de 1e l. Zy leggen (2 blyven) beide, in hun; voor de wijziging van spant in smeet zie nog hant, onhandelbaar in vs. 236-237. | |
[pagina 955 (deel acht)]
| |
Bk. IV, vs. 305 1e l.: zulk een schrik betaemt haer; betaemt haer onderstr., niet gew. Bk. IV, vs. 1029 1e l.: In zee, blyft hout, in lucht verkeertze in steen, te wonder; steen, te wonder onderstr.; vgl. comment. en tekst. Bk. V, vs. 56 Geschoten; daarvoor in 't vorige vers ingevoegd: geraekt. Bk. V, vs. 63-64 1e l.: dat men voort behoorde met een' loop ... den zoon terstont; voort, met een' loop, terstont onderstr., drie synoniemen; uit de wijziging blijkt de eerste der in de commentaar opgegeven betekenissen van met een' loop de juiste te zijn. Bk. V, vs. 84 1e l.: met bloet, en been uit zynen mont gespogen; bloet ... gespogen onderstr.; zie de tekst. Bk. V, vs. 176 Persianen met inkt onderstr.; -i- gew. in -e-. Bk. V, vs. 735 tot dat het voor geen hoofden zwicht; zie de tekst. Bk. VI, vs. 9-10 1e l.: Toen schoot haer in den zin het lot en ongeval Van die Me (sic); lot en ongeval onderstr.; zie de tekst. Bk. VI, vs. 60 1e l.: Wat my belangt, ocharme, Arachne; ocharme onderstr. Bk. VI, vs. 128 gemael; niet gew. Bk. VI, vs. 136-37 1e l.: en omhelst de pylers, daer de stappen Verandert staen in steen, waerom de vader zucht; waerom de vader onderstr. Bk. VII, vs. 253-55 gemerkt met {; vs. 253, 1e l: Als zy herdenkt, hoe zy haer; vs. 254, 1e l.: Dien zy verlaetende, op een andre wys bejegent. Bk. VII, vs. 266-67 1e l.: Het was ... maghtigh Te sluiten in een' kring, zou ryzen uit de kim; 2. Te sluiten, als zy quam opryzen in een' kring; 3. als in de tekst. Bk. VII, vs. 368-69 op zynen; Ge[bietze]; inderdaad is de lez. dubbelzinnig; zie de commentaar. Bk. VII, vs. 383 Verziet; niet gew. Bk. VII, vs. 479 1e l.: Hem voort den mont stopt; Hem onderstr. Bk. VII, vs. 813-15 gemerkt met {; vs. 814, 1e l. Voor 't onverbeên altaer met jammerende toonen. Bk. VII, vs. 997 bekommring gew. in bedenken. Bk. VIII, vs. 388-89 met { getekend; sterk overgewerkt; Ov. zegt: de stieren van Epirus zijn niet groter, die van Sicilië kleiner. Bk. XII, vs. 68-70 1e l.: Of recht gelyk men godt Jupyn hoort bruisschen En bulderen, wanneer een zwangre wolk geperst, Met eenen donderslagh ten leste kraekt en berst; het begin der regels onderstr. Bk. XII, vs. 85-88 De Faem trompette; Genaekten; En hunne; Van wapen, op den hals uit Grieken quaemen vallen. Bk. XII, vs. 124 Uit Nereus en zyn' stam; zie de tekst. Bk. XII, vs. 142 wat spel is dit gew. in hoe gaet dit toe. Bk. XII, vs. 149 1e l.: De koning Telefus benart, most tweewerf schroomen; De k.T. onderstr. Bk. XII, vs. 179 1e l.: Op 't velt, van eenen steen gekeert ...(?) gestuit; Op ... eenen onderstr.; zie de tekst, en de comm. | |
[pagina 956 (deel acht)]
| |
Bk. XII, vs. 195 1e l.: De triomfeerende van dezen Cignus; De tr. onderstr.; zie de tekst. Bk. XII, vs. 206 en veêl, en fluit gew. in noch veêl, noch fluit. Bk. XII, vs. 270-71 1e l.: want godt Neptuin Bewillight haeren wensch aen strant aen hooge duin; aen str. aen onderstr. Bk. XII, vs. 344 1e l.: Dat hy ter aerde storte, en door een dubble wonde; dubble onderstr. Bk. XII, vs. 355 [harts]horens tot geweer en wapen gew. in hartshorens, godt gewyt, tot wapens. Bk. XII, vs. 365 1e l.: Zoo sist het gloeient stael van in den koelbak koelen; in zijn geheel onderstr. Bk. XII, vs. 464-65 dees ... hem; niet gew. Bk. XII, vs. 603 Cenis gew. tot Ceneus. Bk. XII, vs. 680-81 1e l.: stilzwygende verdraegen Den rou van Herkules geleên, onderstr. t/m van. Bk. XII, vs. 792 gy; niet gew.; het Lat. heeft de 3e pers. (sentit), en dit ziet in de door V. gevolgde lez. (Farn.) op de maat van zijn roem; te verwachten ware dus een 3e pers., maar mogelijk weerspiegelt zich in dit gy de lez. van N. Heins., die wel sentit heeft, maar in betrekking tot Pelides (Achilles) zelf. | |
[pagina 957 (deel acht)]
| |
AantekeningenDe titelprent der oude uitgave (vgl. Dl. VII, blz. 11, blz. 13), door Blooteling, naar P.K., dat is wel: Philips Koning, verenigt de verheerliking van de dichter met die van de door hem gevierde heroën Caesar en Augustus. Boven een panorama van Rome, waarin het Mausoleum van Hadrianus rijkelik anachronisties aandoet, vertoont het middenstuk tegen een draperie een monument, welks voorvlak als cartouche voor de titel dient, en dat bekroond wordt door het gelauwerde medaillon van Ovidius. Ter rechter en linkerzijde de figuren van Caesar, met de ster boven het hoofd (vgl. Bk. XV, vs. 1133), en Augustus. - In de kop is voorgesteld het tafereel in de hemel, waar Venus over Caesars dreigende dood klaagt en door Jupiter onderricht wordt omtrent diens aanstaande vergoddeliking. In de titel valt op de spelling Nasoos met s; overal elders (behalve in het opschrift van het negende Boek) heeft Vondel de s, waar hij die eerst had geschreven, door z vervangen; als aanvankelike spelling vindt men die s tot in het laatste Boek, maar niet in Voor-rede en Leven, waaruit kan worden besloten, dat deze gedeelten laat geschreven zijn. Uit Nasoos in de titelprent schijnt ook te volgen, dat de spellingrevisie van het laatste driekwartjaar dagtekent, nl. van na het ‘etsen’ der platen door Blooteling, waar Vondel van spreekt in zijn brief aan Antonides van 13 Junie 1670. Zie Dl. VII, blz. 853-56.
Ter kenschetsing van aard en dichterlike waarde der Metamorphosen van Ovidius moge hier een en andere passage volgen uit Edgar Martini's Einleitung zu Ovid (1933; S. 29 ff.): De Metamorphosen vormen een verzameling van gedaanteverwisselingsagen zoals met name de levendige fantasie der Grieken die in overvloedigen getale had voortgebracht. Reeds de oudere Griekse schrijvers, dichters zowel als prozaauteurs, hadden een groot aantal dezer mythen vermeldenswaard gevonden, maar eerst in de Alexandrijnse periode ving men aan, de rijke voorraad systematies te verwerken, deels in meer of minder waardevolle verzamelgedichten, deels in bescheidener prozageschriften .... De Metamorphosen [van Ovidius] bevatten ongeveer 250 verhalen van de meest verschillende soort. Het hoofdbestanddeel vormen erotiese mythen. Aan de ordening der stof ligt het chronologies beginsel ten grondslag. Strenge doorvoering daarvan was natuurlik door de aard der stof zelf buitengesloten, lag echter ook niet in de bedoeling des dichters, die slechts de algemene indruk wilde wekken van een chronologies voortgaand verhaal. En dit doel heeft hij volkomen bereikt, in de hoofdtrekken de ontwikkelingsgang der wereld volgend, en de lezer van | |
[pagina 963 (deel acht)]
| |
Verbeteringen en aanvullingenVoor afwijkende lezingen in de uitgaven van Hoogstraten en Huydecoper raadplege men behalve de Tekstkritiek ook de commentaar, b.v. Bk. I, vs. 315; II, vs. 323, vs. 331.
DEEL VII. Blz. 11-12. De opdracht aan Michael Hinlopen (Oud-Holland, II, blz. 303; Unger, Bibliogr., blz. 222) is nog één dag ouder, nl. van 3 Maart; zij is echter van het boek-zelf gescheiden geraakt, zodat documentair niet volkómen vaststaat, of zij bij de Herscheppinge behoort. Zie over deze en andere soortgelijke toewijdingen behalve Unger l.l.c.c. ook Dl. VII, blz. 853. Blz. 16 r. 17; zie een ander geval Bk. XIV, vs. 384: de plantnaam moly. Blz. 18 r. 9-vlg. Vergelijk de uitspraak van G. Kalff, Ts. v. Nedl. T. en Lk. XIII, blz. 107. r. 20-vlg. De jaartalopgave betreffende de heruitgaaf van Huydecoper te vergelijken met die op blz. 402. Blz. 397 r. 5 van de commentaar, schrap Tekstkritiek. Blz. 381 r. 1 v.o. l.: ten Z.W. Blz. 382 vs. 179. In het hs. zijn hier de volgende regels geschrapt: Van d'Eems tot aen het Schelt, en tegens d'ingespannen Een heirkracht werpende van veertigh duizent mannen, Zoo dikwyl 't heiligh recht des bisschops, met gewelt Besprongen, voorstant eischte, en deerlyk wert gequelt. Sint Marten aengerant moght geene rust gebeuren, Ten waer hy eene slip liet van zyn' mantel scheuren. Blz. 407 vs. 104. dewyl komt bij V. nog voor gelijkwaardig aan terwyl; vgl. Bk. XIV, vs. 774; het deelt ook in de adversatieve functie van terwyl; de commentaar is in dit licht op een paar plaatsen te herzien; hier vertaalt ook Wdb. N.T., welks behandeling overigens niet geheel voldoet, met ‘terwijl’; zie voorts Bk. I, vs. 521; XII, vs. 752? (de wijziging uit terwyl kan om redenen van klank geschied zijn: de vele r-verbindingen in de omgeving); vgl. nog Bk. XIV, vs. 898; X, vs. 428; en voor V.'s vroegere tijd Dl. I, 139: 82; in de Spore voor Chr. Huygens vs. 64 heeft het hs. dewyl, de druk terwyl, maar het is niet zeker dat de wijziging van V. afkomstig is; vgl. Oud-Holland II, blz. 131. Blz. 441. Voor de oorspronkelike fout in het kantschrift vgl. de aanvang van de Inhout, blz. 439; Canterus heeft daar: ‘Qui (d.i. Epaphus) cum aliquando Phaëthonti Apollinem, ut falsum ac supposititium patrem, objecisset; ille (d.i. Phaëthon) currus Solaris imperium ad diem unum à patre in pignus verae stirpis petiit. - Op te merken valt, dat V. hier in het kantschrift afweek van zijn voorbeeld, in overeenstemming waarmee hij aanvankelik Vier jaergetyden had geschreven, met verwijzing naar vs. 33. Blz. 445 vs. 124 l.: sterk; - vs. 148. De onderstelling, dat morgenstrael ‘daglicht’ betekent, neem ik terug; het woord is, behalve om het rijm, gekozen om te drukke herhaling te vermijden. | |
[pagina 964 (deel acht)]
| |
Blz. 476, vs. 1044 vgl. Bk. XV, vs. 778. Blz. 480, vs. 4 l.: Aldus. Blz. 487. De interlinie tussen tekstkritiek en commentaar, na r. 3, ontbreekt. Blz. 507, vs. 819 l.: t'overlasten. Blz. 516, vs. 58, aantekening; de naamsvorm Dirce komt ook gedrukt voor, ofschoon Magnus dat niet vermeldt; zo in de princeps Romana (1471); het Dict. Hist. Geogr. Poët. (1603) op Dirce Babylonia citeert de versregels van Ovidius met deze vorm. Blz. 538, vs. 727 l.: eene. Blz. 540, r. 1 v.o. l.: in de door Vondel. Blz. 672, r. 5 v.o. in noordoostelik; schrap: in. Blz. 697, r. 12 en 11 v.o. l.: moordgierig; en Dl. VI, 720: 612. Blz. 703, r. 14 v.o. l.: Bk. VIII, vs. 473. Blz. 709, r. 9 v.o. l.: reeds eer. Blz. 740, r. 2 van de Tekstkritiek l.: geenen (tweemaal). Blz. 741, vs. 1100 l.: Alexandrye. Blz. 752, r. 15 v.o. l.: t'elkemael. Blz. 813, r. 5 v.o. l.: Geogr. Blz. 825, vs. 232-33. Het Latijn: O facunde senex, aevi prudentia nostri door V. als motto gebezigd voor zijn versje op Clemens IX; vgl. Vondelkroniek V, blz. 49-vlg. Blz. 822, r. 6 v.o. l.: 185-87. Blz. 826, vs. 291, vgl. Bk. XV, vs. 1168. Blz. 841, vs. 714 l.: na Jupyn een komma. |
|