De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius
(1934)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 258]
| |
[Q. Horatius Flaccus Lierzangen en Dichtkunst] aant.Q. HORATIUS FLACCUS | LIERZANGEN | EN | DICHTKUNST. | IN HET RIJMELOOS VERTAELT | DOOR | J.V. VONDEL | wordt hier afgedrukt naar de tekst der eerste uitgave | t' Amsterdam, | By Luidewijck Spillebout, Boeck-verkop. [sic] | op den Dam, Anno M DC LIV, verschenen in October 1653 volgens G. Brandt's ‘Leven van Vondel’. Hiernaast vindt men de titelprent afgebeeld en op de navolgende bladzij de titelpagina typografies nagevolgd. Het drukkersmerk op de laatste bladzij der oude uitgave is door ons afgebeeld aan het slot van de tekst. Onder het voorwerk der oude uitgave is opgenomen een herdruk van ‘De Roomsche Lier’, het gedicht, dat wij naar de plano-uitgave van omstreeks 1640 afdrukten op blz. 6 van ons Vierde Deel. In de eerste drie uitgaven van Vondels Horatius-vertaling is de Latijnse tekst tegenover de Nederlandse gedrukt.
Deze nieuwe uitgave is bewerkt door PROF. DR. C.G.N. DE VOOYS en Mej. DR. C.C. VAN DE GRAFT | |
[pagina 259]
| |
[pagina 260]
| |
Q. Horatius Flaccus Lierzangen en Dichtkunst.In het rijmeloos vertaelt Door J.v. Vondel.
t'AMSTERDAM, By Luidewijck Spillebout, Boeck-verkop. op den Dam, Anno MDCLIV. | |
[pagina 261]
| |
Aen de Kunstgenooten van Sint Lukas, t'Amsterdam,
| |
[pagina 262]
| |
23 tabernakel en tempel verheerlijckt, en hare Heiligen gehadt; gelijck onder 24 de godtvruchtige Hebreen, Moses, Hiob, David, en Salomon, met hunneGa naar voetnoot24 25 lofzangen, en gedichten; en Oöliab, en Bezeleël, van Godt geroepen, enGa naar voetnoot25 26 door zijnen Geest begaeft met wijsheit, en kennisse, in allerhande kunst, en 27 beeldewerck, om het Heilighdom te versieren. Onder het Heidendom heb-Ga naar voetnoot27 28 ben Homeer, Hesiodus, Orfeus, Kallimachus, Pindarus, Nonnus, Virgilius,Ga naar voetnoot28 29 Ovidius, Horatius, en zoo veele anderen, welcker naem en faem de weerelt 30 verduren zal, zulx uitgebloncken, dat zelf de Heilige Geest, in Sint PauwelsGa naar voetnoot30 31 brieven, met de spreucken van Aratus, en Epimenides, tot grootachtbaerheitGa naar voetnoot31 32 en onsterflijcken lof der Poëzye, de goddelijcke waerheit bevestight. Sedert 33 hebben de Grieksche en Latijnsche lofzangen het Christendom gesticht. DeGa naar voetnoot33 34 geluckighste kunst-eeuwen hadden voorhene moedt gedragen op Apelles,Ga naar voetnoot34 35 Timantes, Zeuxis, en andere doorluchtige Schilderhelden; oock op Praxiteles,Ga naar voetnoot35-36 36 den beelthouwer, Fidias, den beeltsnijder, en Lyzippus, den beeltgieter. 37 Dewijl dan de Poëzy, Schilder- en beeldekunst, van outs her, gelijck noch, 38 in onderlinghe gemeenschap verknocht waren, docht het my niet ongerijmt 39 uwe E. op te dragen Horatius Flakkus Lierzangen, en Dichtkunste, eenige 40 jaren geleden, by my, tot een eerlijck tijtverdrijf en oefeninge, by winterscheGa naar voetnoot40 41 avonden, in 't rijmeloos vertaelt, met hulpe van wijlen den Heere, DaniëlGa naar voetnoot41-42 42 Mostert, Secretaris dezer stede, en Joan Vechtersz. of Victorijn, beide Rechts- 43 geleerden, en zonderlinge begunstigers mijner Poëzye. Uwe E. ontfangeGa naar voetnoot43 44 dan dit werck tot een blijck van de goede genegenheit, die ick uwe edele 45 kunste toedrage, terwijl ick blijf 46 Vwer aller dienstwillige 47 J.v. Vondel. 48 t'Amsterdam. 1653. den 27 van Slaghtmaent. |
|