De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius
(1934)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
Het twalefde boeck.aant. | |
Inhoudt.1 De maght der Latijnen, door 't verlies van twee veltslagen gekneust, en de moedt hunGa naar voetnootr. 1-2 2 ontzoncken, zoo vint Turnus (ziende hoeze al te zamen al hun hoop op hem stelden) tegens 3 wil en raet des Konings, en den weerstant der Koninginne (die te vergeefs vast schreide) 4 het lijfgevecht tegens Eneas geraden, 't welck Idmon, in zijnen naem, den Trojaen aenzeit. 5 Eneas aenvaert de voorwaerde, en men bevestight, in 't openbaer, met dieren eet, het 6 verdragh, van wederzijde; 't welck van de Nymf Iüturne, Turnus zuster (door Iuno hier 7 toe opgerockent, en in Kamertus schijn verandert) gesteurt wort; waer op Tolumnius, deGa naar voetnoot7 8 vogelwichelaer, door zijn valsche wichelerye, d'eerste van hun allen, zijnen volcke eenGa naar voetnoot8 9 valsche zege belovende, een van Gylippus zonen, met een speere doorschiet. Eneas, oock 10 bewust van d'oirzaeck dezer schichtige beroerte, pooght de zijnen te rugge te roepen, enGa naar voetnoot10 11 van een onzekere hant met eenen pijl getroffen, is gedwongen uit den slagh te vertrecken;Ga naar voetnoot11 12 het welck Turnus vernemende, zoo verzuimt hy die schoone gelegenheit niet, en recht 13 onder de vyanden eenen gruwelijcken moort aen. Venus ondertusschen, op Ida, in Krete, 14 wilde poleie pluckende, geneest haren zoon. Eneas hier door verquickt, vermaent Askaen,Ga naar voetnoot14 15 in 't kort, door zijn voorbeelt tot vromicheit, komt den zijnen te hulpe, en eischt TurnusGa naar voetnoot15 16 alleen voor de vuist uit. Doch dewijl Turnus niet voor den dagh quam (want Iuturne,Ga naar voetnoot16 17 zijnen wagen, waer uit zy Metiskus, den wagenaer, ter aerde plofte, herwaert en derwaert, 18 uit Eneas gezicht drijvende, gedooghde niet dat dit paer hantgemeen wiert) zoo besloot 19 de Helt de stadt aen te randen, en met zijn heir naer de muren afzackende, worpt den brantGa naar voetnoot19 | |
[pagina 177]
| |
20 in de wachttorens, en naeste huizen. Amate, toen wanende dat Turnus gebleven was,Ga naar voetnoot20 21 eindighde uit wanhope haer leven aen eenen strop. Zoo ras Sages Turnus deze mare brengt, 22 en hy de zaeck zoo verre verloopen ziet, dat hy nootzaeckelijck most kampen, of voor zijneGa naar voetnoot22 23 oogen de stadt zijner bontgenooten in 's vyants gewelt zien vallen, zoo verdaghvaert zijn 24 yver Eneas van zelf, op de bedonge voorwaerden, om tegens hem alleen te kampen. EneasGa naar voetnoot24 25 staet in dit lijfgevecht boven, en door 's vyants gebedt bykans tot genade bewogen, zietGa naar voetnoot25 26 Turnus wapenriem, onlangs den verslagen Pallas van 't lijf geruckt, 't welck den helt zooGa naar voetnoot26 27 verbittert, dat hy zijnen vyant het zwaert in de borst duwende, hem van 't leven berooft. Latinus maght geknackt, door zulck een bloênden slagh,
Perst Turnus om, vol moedts, in lijfgevecht te treden,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Tot vordering van pais: dies sluitenze een verdragh,Ga naar voetnoot30
Gesteurt van Iüturne, in 't midden der geleden.Ga naar voetnoot31
Men strijt met volle kracht: Eneas wort gewont,
En wonderlijck geheelt; de stadt met storm gewonnen;Ga naar voetnoot33
Dies worght Amate zich, en sluit haer' bleecken mont.
35[regelnummer]
De helden komen fors elckandere aengeronnen,Ga naar voetnoot35
En kampen voor de vuist, in 't aenzien van elck heir;Ga naar voetnoot36
Daer Turnus sneeft, en laet Eneas zijn geweir.Ga naar voetnoot37
| |
[pagina 178]
| |
Het twalefde boeck.38 Turnus ziende d'afbreuck der Latijnen, en hoe door het ver-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot38 39 lies van den slagh hun de moedt ontzonck, hy nu om zijn belofteGa naar voetnoot39 40 gemaent wiert, en alle oogen op hem zagen; vergramde zich en 41 ontstack hierom zoo onverzetbaer en heftigh, gelijck een PunischeGa naar voetnoot41 42 leeuw, die van den jager zwaerlijck in de borst gewont, ten leste 43 zijne kracht te werck stelt, de ruige mane over zijnen dicken neckGa naar voetnoot43 44 schuddende, moedt grijpt, onvervaert den moortpijl uit zijn lijfGa naar voetnoot44 45 ruckt, in stucken bijt, en brult met zijnen bloedigen muil: even-Ga naar voetnoot45 46 eens loopt Turnus de gal van grimmigheit over. Daer na spreeckt 47 hy ontstelt aldus den Koningk aen: aen Turnus schort het niet:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot47 48 geen reden is 'er, waerom de suffende Eneadijnen hun woortGa naar voetnoot48 49 zouden in den hals halen, en weigeren het verdragh gestant teGa naar voetnoot49 50 doen. O vader, laet d'offerhanden toestellen, en stel de voor-Ga naar voetnoot50-51 51 waerden. Ick zal met deze hant den Dardaner, die Asie verliep, 52 (laet de Latijnen slechts stil zitten, en het aenzien) te keer gaen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot52 53 ter helle zenden, en alleen d'algemeene schande met den zwaerdeGa naar voetnoot53 54 van hun afkeeren; of hy d'overwonne Latijnen beheerschen, enGa naar voetnoot54 55 met Lavinie, zijn gemaelin, gaen strijcken. Latinus antwoorde hemGa naar voetnoot55 56 met bedaerde zinnen: o kloeckhartige jongelingk, 't is billijck datGa naar margenoot+Ga naar voetnoot56 57 ick, hoe ghy onversaeghder zijt, en meer in vromicheit uitmunt,Ga naar voetnoot57 58 my hier over zoo veel t'ernstiger berade, en zorghvuldigh over- 59 wege al wat hier kan toeslaen. Ghy bezit het Rijck van Daunus,Ga naar voetnoot59 | |
[pagina 179]
| |
Het twalefste boeck.Toen Turnus d'afbreuck der Latijnsche volcken zagh,
En hoe, door 't zwaer verlies van dezen fellen slagh,
Hun allen 't hart ontzonck, hy, na die nederlaegen,
Gemaent wiert om zijn woort, alle oogen op hem zagen,
5[regelnummer]
Vergramde hy zich zelf, ontstack, zoo onverzetGa naar voetnootr. 5
En heftigh, als een leeu in Libye, besmet
Van bloet, en zwaerlijck van des jaegers pijl geschoten,
En in de borst gewont, ten leste, eens op zijn kootenGa naar voetnoot8
Gerezen, zich met al zijn krachten onderstut,
10[regelnummer]
Om zijnen dicken neck de ruige mane schudt,
Den moedt hervat, en fors den moortpijl komt te rucken
Uit zijne borst, en bijt het staelen punt in stucken,
En brult met bloênden muil, als of hy weêrwraeck riep:
Zoo scheen 't dat Turnus gal van gramschap overliep.
15[regelnummer]
Hy spreeckt hierop ontstelt den koningk aen: geen reden
Geene oirzaeck is 'er, dat uit moedeloosheit hedenGa naar voetnoot16
De Frygianer, wuft en trouweloos en valsch,Ga naar voetnoot17
Zijn eens gegeven woort zou haelen in den hals,
En weigren het verdragh te staen, als 't is bescheiden.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
O vader, laet altaer en offer toebereiden:
Beraem de voorwaerde: ick zal zelf den Dardanier,Ga naar voetnoot21
Die Asie verliep, [laet uw Latijnen hier
Slechts nederzitten, en gerust den kamp aenschouwen,]Ga naar voetnoot23
Te keer gaen, naer de hel verzenden, nederhouwen,
25[regelnummer]
En keeren dus alleen deze algemeene schant
Met uitgeruckte kling van 't rijck, en 't gansche lant:
Of hy hou Latium, en d'overwonne rijcken,
Ga met Lavinie, zijn bruit en schoone strijcken.
Latinus antwoort hem, zachtzinnigh en bedaert:
30[regelnummer]
Kloeckhartige oorloghshelt, 't is billijck, hoe uw aert
En moedt en vromicheit meer uitmunt in uw daeden,
My zoo veel ernstiger en rijper te beraeden,
En t'overweegen wat al ramp hier toe kan slaen.
Uw vader Daunus rijck is u gansch onderdaen,Ga naar voetnoot34
| |
[pagina 180]
| |
60 uwen vader, en zoo vele steden, met den zwaerde verovert: en 61 't ontbreeckt Latinus aen middelen nochte goede genegenheitGa naar voetnoot61 62 t'uwaert. In Latium en de Laurentijnsche landen zijn noch meer 63 ongehuwde dochters, en niet van slechten stamme. Laet my toeGa naar voetnoot63 64 dat ick u ongeveinst melde het geen ghy noode hoort, en neem 65 deze woorden in. Het stont my niet vry mijne dochter aen iemantGa naar voetnoot65 66 van d'oude vryers te besteden; en dit spelden alle Goden enGa naar voetnoot66 67 menschen. Ick beweeght door liefde t'uwaert, beweeght door deGa naar voetnoot67 68 bloetvrientschap, en de tranen mijner bedruckte gemalinne, hebGa naar voetnoot68 69 alle verbintenissen gebroken, de verloofde dochter den schoon-Ga naar voetnoot69-70 70 zoon ontweldight, en de wapens tegens Recht aengenomen. O 71 Turnus, ghy ziet wat al ongevallen, welcke oorlogen my sedertGa naar voetnoot71 72 zijn overgekomen; en hoe groote zwarigheden meest op u aen- 73 komen. Wy tweemael in het velt met groot verlies de neerlaegh 74 krijgende, houden naulicks, binnen de stadt, de hoop van ItalieGa naar voetnoot74-75 75 het hooft op: de Tyberstroom is noch laeuw van onzen bloede, 76 en heele velden leggen wit van dootsbeenderen. Waer laet ick myGa naar voetnoot76-78 77 zoo dickwils toe vervoeren? Wat dollicheit brengt my van mijn 78 opzet? Ben ick overbodigh hen, als bontgenooten, in te roepen,Ga naar voetnoot78 79 wanneer Turnus om hals zy; waerom beslecht ick niet liever dit 80 geschil, terwijl hy noch leve? Wat zullen de Rutulen, mijne bloet-Ga naar voetnoot80 81 vrienden, wat zal geheel Italie hier toe zeggen; indien ick u (For- 82 tuin behoede ons) die naer mijn dochter en heur huwelijck staet,Ga naar voetnoot82 83 om het leven helpe? Let eens hoe veranderlijck de kans desGa naar voetnoot83 84 oorlooghs zy: heb medoogen met uwen bejaerden vader, die nu | |
[pagina 181]
| |
35[regelnummer]
En maght van steden, trots gewonnen met den zwaerde.
Latinus, wiens gemoedt van Turnus noit veraerde,Ga naar voetnoot36
Heeft maght en middelen en voorraet by der hant.
In Latium en al het Laurentijnsche lant
Zijn noch meer ongehuwde, en voesters van uw vlamme,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Oock niet van laegen staet, en ongeachten stamme.
Gedoogh dat ick, al strijt dit met uw zinlijckheên,Ga naar voetnoot41
Rechtuit ontvouw' hoe 't leght, en let op mijne reên.
Het stontme geensins vry mijn dochter uit te trouwen
Aen iemant, die voorheene om haer hadde aengehouwen.
45[regelnummer]
Dit spelden alle Goôn, en menschen. ick, [beweeght
Door liefde t'uwaert, en vermurwt, dewijlge steeght
Uit onzen bloede, en voort door 't schreien en de traenenGa naar voetnoot47
Van mijne gemaelinne, om u den wegh te baenen
Ter bruiloft,] brack verbont en troubelofte, onthielGa naar voetnoot48-49
50[regelnummer]
De maeght den schoonzoon, die met recht my lastigh viel,Ga naar voetnoot50
En hebbe tegens recht de wapens aengenomen.
Wat rampen sedert my hier over zijn gekomen,Ga naar voetnoot52
En welck een oorloghslast, dat ziet gy, en met een
Hoe gy het meeste draeght in zulcke zwaericheên.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Wy, tweemael uit het velt met groot verlies geslagen,
Vermogen naulijx met de stadt en ons te waegenGa naar voetnoot56
De hoop van Latium en 't Italjaensch gebiet
Te stutten door ons maght. noch roockt de Tybervliet
Van 't laeu Latijnsche bloet. al d'acker rondom heenen
60[regelnummer]
En d'oever leght bedeckt en wit van doode beenen.
Waer worde ick, reis op reis, vervoert van razerny!
Wat dolheit brengtme van mijn opzet, buiten my!Ga naar voetnoot62
Zoowe overbodigh zijn hen blijde, als bondtgenooten,
t'Ontfangen, als uw bloet in 't vechtperck is vergoten;
65[regelnummer]
Waerom dit niet beslecht met pais, terwijlge leeft?
Wat zal de Rutulier, mijn bloetvrient, zoo gy sneeft,
Wat wil Italie en een ieder hiertoe zeggen,
Indien ick u [Fortuin laete u niet onder leggen,]Ga naar voetnoot68
Die naer mijn dochter en haer wettigh huwlijck staet,
70[regelnummer]
Om 't leven helpe? ay, let hoe wuft de kans beslaet,Ga naar voetnoot70
Dan slinx, dan rechts. bezie d'onzekerheên eens nader.
Heb mededoogen met uw' afgeleefden vader,
| |
[pagina 182]
| |
85 in uwe vaderlijcke stadt Ardea zoo verre uit uwe oogen treurt. 86 D'oploopentheit van Turnus laet zich met geene woorden neder-Ga naar voetnoot86 87 zetten: zy loopt noch hooger, en wort krancker door artseny.Ga naar voetnoot87 88 Zoo ras de jongelingk spreken kon, begost hy aldus: ick bidde 89 u, o goede Koningk, laet deze uwe zorghvuldigheit voor my, omGa naar margenoot+Ga naar voetnoot*Ga naar voetnoot89 90 mijnent wil, toch varen, en sta toe, dat ick, om eere in te leggen 91 mijn leven waege. Wy weten, o vader, oock met den degen om 92 te gaen, en passen te raken, dat 'er het bloet na volge. De Godin,Ga naar voetnoot92 93 zijne moeder, zal verre te zoecken zijn, om hem en zich zelve op 94 de vlught met hare wolcke te bedecken, en in ydele schaduwenGa naar voetnoot94 95 te verbergen. Maer de Koningin, doot van benaeutheit, en voorGa naar margenoot+Ga naar voetnoot95 96 het hooft geslagen, van schrick voor dit lijfgevecht, schreide en 97 hielt haren vierigen schoonzoon tegen: o Turnus, ick bidde u,Ga naar voetnoot97 98 om deze tranen, om d'eere van Amate, zoo u die noch eenighzins 99 ter harte ga (ghy zijt nu d'eenige hoop en troost van mijnen be- 100 droefden ouderdom; aen u hangt de roem en het Rijck van Lati- 101 nus; al het huis leunt en steunt op u) ick bidde u slechts om 102 eene zaeck: staeck uw opzet, wort niet hantgemeen met den 103 Trojaen. O Turnus, wat ongeval u in dat lijfgevecht overkome, 104 dat komt my over: ick zal te gelijck met u uit dit verdrietige lichtGa naar voetnoot104 105 des levens scheiden, en niet gevangen gevoert, Eneas, mijnenGa naar voetnoot105-106 106 schoonzoon, zien. Lavinie hoorde haer moeder kermen, en deGa naar margenoot+ 107 tranen biggelden langs hare blaeckende wangen: z'ontstack van 108 schaemte, zoo root als vier, en al haer aenschijn gloeide: gelijck 109 of iemant Indiaensch yvoir met bloetroot purper overstreeck; ofGa naar voetnoot109 110 gelijck weerschijn van roode roozen onder witte lelien speelt;Ga naar voetnoot110 111 zoo bloosde de Maeght in haer aenschijn. Turnus lonckt haerGa naar voetnoot111-12 | |
[pagina 183]
| |
Die in uw vaders stadt, in Ardea, beducht,
Bekommert, ver van u, om uw afwezen zucht.
75[regelnummer]
Maer Turnus drift laet dit door geen vermaening glyen.Ga naar voetnoot75
Zijn moedt loopt over: hy wort krancker door artsnyen.Ga naar voetnoot76
Zoo dra de jongelingk kan spreecken, antwoort hy:
Ick bidde, ô koning, laet al uwe zorgh voor my
Toch vaeren, en sta toe dat ick die lasten draege,
80[regelnummer]
En, om genot van eer, mijn lijf en leven waege.
Ick weet, ô vader, oock te speelen met geweer,Ga naar voetnoot81
En pas te raecken, dat het bloet kost, keer om keer.
Zijn moeder, een Godin, zal verre zijn te zoecken,
Om hem en zich, in 't vliên, voor vyanden en vloeckenGa naar voetnoot84
85[regelnummer]
Te decken met een wolcke en schaduwe in den noot.
Maer och, de koningin, van angst en vreeze als doot,
Voor 't hooft geslagen, van verbaestheit en van schrickenGa naar voetnoot87
Voor 't zorghlijck lijfgevecht, scheen in 't geklagh te sticken,
En bondt den schoonzoon, in zijn gloênden brant, dus in:Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
O zoon, ick bidde u, om dees traenen, om de min,Ga naar voetnoot90
Om d'eere van Amate, indienze u gaet ter harte:
Gy zijt alleen mijn hoop en trooster in de smarte
Van mijnen ouderdom: aen u hangt te gelijck
Al d'eer en lof van vorst Latinus staet en rijck:
95[regelnummer]
Gy zijt de stut van ons geslacht en oude jaeren:
Ick bidde om eene zaeck, laet toch dit opzet vaeren:
Wort geensins hantgemeen met dezen Frygiaen.
O Turnus, 't ongeval, verweckt door dit bestaen,
Dit lijfgevecht, raeckt my. wy zullen teffens sneven,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
En scheiden uit het licht van dit verdrietigh leven,
Noch 'k zal gevangkelijck gevoert door alle liên,
Geensins Eneas, den Trojaen, als schoonzoon zien.Ga naar voetnoot101-102
De maeght Lavini hoort de moeder deerlijck kermen.
De traenen biggelen en dauwen uit ontfermen
105[regelnummer]
Langs 't blaecken van de wang, door zedigheit gepraemt.Ga naar voetnoot105
z'Ontsteekt zoo root als vier, en 't aenschijn gloeit van schaemt:
Als spierwitte Indiaensche yvooren, overwrevenGa naar voetnoot107
Met bloetroot purper: of als roode roozen zwevenGa naar voetnoot108
Met haeren wederschijn in blancke leliblaên:
110[regelnummer]
Zoo bloosde 't aenzicht van de maeght, met rou belaên.
| |
[pagina 184]
| |
112 aen, wort van minne ontstelt, en noch te meer op het vechtenGa naar voetnoot112 113 verhit; en spreeckt Amate in het kort aldus aen: ay moeder, magh 114 ick u bidden, ay, schrey my, nu ick naer het felle lijfgevecht ga, 115 zoo niet na: want dat kan niet goets bedieden, en Turnus zijnenGa naar voetnoot115Ga naar voetnoot115-16 116 tijt verkorten nochte verlengen. Idmon, mijn bode, ga hene, zeghGa naar margenoot+ 117 den Koningk van Frygie mijnent halve dit aen, dat hem vreemtGa naar voetnoot117 118 in zijn oor wil klincken: Eneas laete de wapens der Trojanen enGa naar voetnoot118-23 119 Rutulen vry rusten: 't is noodeloos Trojanen tegens Rutulen aen 120 te voeren: want morgen vroegh, zoo dra de dageraet met oranjeGa naar voetnoot120 121 wielen den hemel oprijdende, beginne te blozen, zullen wy dien 122 krijgh door ons bloet beslechten, en op die wijze, om de bruit 123 Lavinie, een kans in het velt waegen. 124 Zoo spreeckende treet hy haestigh in het hof, eischt zijne paer-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot124 125 den, die komen al briesschende aendraven, dat het een lust is. 126 Orithye had zelf deze rossen, witter dan sneeuw, sneller dan denGa naar voetnoot126 127 wint, tot een pronck en prael aen Pilumnus vereert. De wackereGa naar voetnoot127 128 stalknechts staen 'er rontom, en havenenze en kemmen de mane.Ga naar voetnoot128 129 Hy schiet daer na een pantser, blinckende van gout en lattoen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot129 130 aen 't lijf, hangt met een het zwaert op de zy, den schilt aen den 131 arm, en zet den gekamden helm met een roode pluimaedje opGa naar voetnoot131 132 zijn hooft. De Viergodt had zelf dit zwaert voor Daunus, den 133 vader, gesmeet, en al gloeiende in den jammerpoel gekoelt. DaerGa naar voetnoot133 134 na grijpt hy met kracht een stercke speer, Aktor Aurunkus schenc-Ga naar voetnoot134-35 135 kaedje, die midden in de zael tegens een vreesselijcke kolomGa naar voetnoot135 136 leunde; en hier mede drillende, roept: nu mijn speer, die noitGa naar margenoot+ 137 mijn bede te leur stelde, nu is de tijt gekomen: te vore waert ghy | |
[pagina 185]
| |
Prins Turnus lonckt haer toe, en wort verruckt van minne,Ga naar voetnoot111
En meer verhit ten strijt, en spreeckt de koninginne
Amate in 't kort dus aen: ay moeder, 'k bidde u, zijt
Te vrede, en schreime, die nu naer den fellen strijtGa naar voetnoot113-14
115[regelnummer]
En 't lijfgevecht zal treên, niet na, maer laet u stuuren:Ga naar voetnoot115
Want dit bediet niet goets, en kan noch Turnus uuren
En tijt verkorten, noch verlengen. voort ga heen,
Mijn heirbode Idmon, zegh, uit mijnen naem alleen,
Den Frygiaenschen heer dees bootschap naer behooren,
120[regelnummer]
Die hem te bijster vreemt wil klincken in zijne ooren.
Eneas laete nu de wapens en 't geweer
Van Troische en Rutulier vry rusten. zwaert en speer
Van Troische en Rutulier te roeren en te reppen
Is noodeloos. zoo dra men licht begint te scheppen,Ga naar voetnoot121-24Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
En morgen vroegh Auroor met haer oranje radt
Den hemel oprijde, en 't ontloocken roozebladt
Op haere kaecken bloost, dan zullen wy dit rechten,Ga naar voetnoot127
Dien oorlogh met ons bloet, ons eigen bloet, beslechten,
En, om Lavinie de bruit op deze wijs,
130[regelnummer]
Ons geven in het perck, en kampen om den prijs.
Zo spreekt hy, treet gezwint in 't hof, en eischt zijn paerden,
Die komen brieschende aen, voor dezen onvervaerden,
En draven moedigh, dat zijn hart van blyschap juicht.
Orithyia had zelf, gelijck de faem getuight,
135[regelnummer]
Dees paerden, witter dan de sneeu, en snel, als winden,
Geschoncken tot een prael Pilumnus, haer' beminden.
De wackre stalknechts staen rondom. d'een kemt de maen,
En d'ander havent hun. hy schiet een pansser aen,
Uit gout en klaer latoen gekloncken, hing nu blijde
140[regelnummer]
Den schilt aen zijnen arm, den degen op de zijde,
En zet den helm en kam en roo pluimaedje op 't hooft.
Vulkaen, de Viergodt zelf, dit zwaert, zoo elck gelooft,
Voor Daunus, Turnus heere en vader, voortijts smeedde,
Dat hy in Plutoos poel verkoelde, op Junoos bede.Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Hy grijpt daerna met kracht een stercke en zwaere speer,
Uit Aktor Auruncks klaeu en vuist geruckt wel eer,
Die, midden in de zaele, op eenen pijler leunde,
Een zuil, die 't hofgewelf geweldigh ondersteunde.Ga naar voetnoot147-48
Hy roept al drillende: mijn speer, die noit in 't velt
150[regelnummer]
Mijn bede en mijnen wensch te leure hebt gestelt,
| |
[pagina 186]
| |
138 des grooten Aktors, nu zijt ghy Turnus geweer: help my dien 139 halven man, dien Frygiaen nedervellen, en met deze stercke vuistGa naar voetnoot139 140 hem zijn pantser van het lijf rucken, en scheuren, en zijn hair, dat 141 met een gloeiende yzer gekrult wort, en van myrrhe druipt, inGa naar voetnoot141 142 het stof begruizen. Van zulcke razernyen wort hy gedreven: 'tGa naar voetnoot142 143 ontheistert aenzicht is vol gloets, en van gramschap springt hetGa naar margenoot+Ga naar voetnoot143 144 vier uit zijne oogen: gelijck de stier, die stooten wil, vervaerlijckGa naar voetnoot144-46 145 bulckt, of uit verbolgenheit zijne horens op den stam van eenen 146 boom beproeft, en in den wint achteruit slaet, of met zant op te 147 krabben, dat het stuift, een voorspel van 't gevecht maeckt. 148 De moedige Eneas zeer vermaeckt, dat de krijgh door dit aen-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot148 149 geboden verdragh beslecht wort, wet ondertusschen niet koelerGa naar voetnoot149 150 zijne moedigheit met de wapenen, hem van zijne moeder bestelt;Ga naar voetnoot150 151 en zoeckt zijn eige gramschap te tergen: vertroost daer na zijneGa naar voetnoot151 152 megenooten, en den bedruckten Julus, die in last is; en berichtGa naar voetnoot152-53 153 hunlieden, hoe het nootlot hier op loopt: en beveelt eenige man-Ga naar margenoot+ 154 nen Koningk Latinus dit aen te dienen, en de voorwaerden vanGa naar voetnoot154-55 155 den vrede te beramen. 156 Naulix quam de volgende dagh opdringen, en bescheen de 157 toppen der bergen, wanneer de zonnepaerden eerst uit de diepeGa naar voetnoot157 158 zee opsteigerende, ten wijde neusgaten den glans uitsnoven; ofGa naar voetnoot158 159 Rutulen en Trojanen staecken onder de vesten der groote stedeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot159 160 een velt af, en bereidden het om daer te vechten: in het midden 161 steldenze offerhaerden, en altaren van zoden voor Goden hunGa naar voetnoot161-62 162 beide gemeen: anderen in linnen gekleet, en met yzerkruit om 163 het hooft bevlochten, broghten bronwater en vier aen. De keur-Ga naar voetnoot163 | |
[pagina 187]
| |
Help my dien halven man, dien Frijgh, ter neder smijten,
En met dees harde vuist zijn vaste rusting rijten
En rucken van het lijf, en, daer hy heenerolt
Het haer met gloênden priem en yzer omgekrolt,
155[regelnummer]
Met myr gezalft, in stof begruizen, na zijn leven.Ga naar voetnoot153-55
Van zulck een razerny wort Turnus aengedreven.
't Ontsteecken aenzicht is vol gloets: van gramschap springt
Het vier uit d'oogen: als een stier, die wringt en dringt,
En stooten wil, heel luide en vreeslijck loeit van toren;
160[regelnummer]
Of uit verbolgenheit de kracht van zijnen horen
Op eenen boom beproeft, en uitslaet in den wint,Ga naar voetnoot161
Of wroet in zant en stof, en, van de wraeck verblint,
Alreede een voorspel speelt, en zich bereit te vechten.
Eneas moedigh, en belust dien krijgh te slechten
165[regelnummer]
Door 't aengeboôn verdragh, wet midlerwijl zijn' moedt
Niet koeler met geweer, hem in dien oorloghsgloetGa naar voetnoot166
Door 's moeders gunst bestelt, en na dit moedigh vergen,Ga naar voetnoot167
Zoeckt zijn verbolgenheit en gramschap zelf te tergen:
Vertroost de mackers, en Iülus, die nu vast
170[regelnummer]
Bedroeft is. hy berecht een ieder hoe de lastGa naar voetnoot170
Van 't nootlot hierop draeit, beveelt oock amptenaerenGa naar voetnoot171
Te zenden, om dit stuck Latinus t'openbaeren,
En voort t'ontworpen het verdragh van vrede en pais.
Zoo ras, des andren daeghs, de zon, op haere reis,
175[regelnummer]
Gestegen op de kim, bescheen der bergen kruinen,
De zonnepaerden eerst, gesteigert uit de duinen
En diepe zee, den glans uitsnoven met den beck,
Stack Rutulier en Frygh, naer 't onderling besteck,Ga naar voetnoot178
Omtrent de vesten van Latinus groote stede,
180[regelnummer]
Een velt af, en bereide een vechtperck, naer de zede:Ga naar voetnoot180
En om het lijfgevecht t'ontginnen met gewelt,Ga naar voetnoot181
Wort offerhaert by haert en outer toegestelt
Van zoden voor de Goôn, die zy van weêrzy zochten.Ga naar voetnoot183
De zommigen, gekleet in linnen, en bevlochten
185[regelnummer]
Met yzerkruit om 't hooft, aen 't woelen, broghten hierGa naar voetnoot185
Bronwater ten altaere, en heiligh offervier.
| |
[pagina 188]
| |
164 bende van Ausonie komt aentrecken, en de schichteniers gevenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot164 165 zich ter poorte uit: aen den anderen kant ruckt al het Trojaensche 166 en Tyrrheensche heir voort, met verscheide slagh van wapenen, 167 en niet anders van geweer voorzien, dan ofze opontboden wier-Ga naar margenoot+ 168 den, om tegens het spits aen te gaen: en d'oversten zelfs, metGa naar voetnoot168 169 gout en purper uitgestreken, vlogen midden onder de krijghs-Ga naar voetnoot169 170 lieden hene en weder; Mnestheus, van Assarakus geslacht, enGa naar voetnoot170 171 de stercke Asylas, en Neptuins afkomst, Messapus, te paerdeGa naar voetnoot171-172 172 afgerecht. Zoo dra men het teken gaf, nam elck zijne plaets, stack 173 de speer in d'aerde, en ley den schilt neder. Toen grimmeldenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot173 174 stockoude mannen, en vrouwen, en kinders, en wat onweerbaerGa naar voetnoot174-76 175 was, uit nieuwsgierigheit, op torens, daken en huizen: de gewa- 176 penden hielden wacht aen de hooge poorten. 177 Maer Godin Juno, van den top des heuvels, die nu d'Albaen-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot177-78 178 sche genoemt wort (de bergh had toen noch geenen naem, of 179 vermaertheit) haer oogen nederslaende, zagh het velt, en beide 180 de slaghordens der Laurentijnen en Trojanen, en Latinus stadt 181 over, en sprack terstont Turnus zuster aldus aen, een Godin overGa naar margenoot+Ga naar voetnoot181 182 meeren en ruisschende stroomen; aen wie d'alleropperste Koningk 183 Jupiter, ten loon van haren geschaeckten maeghdom, deze eereGa naar voetnoot183-84 184 toeheilighde: o mijn overaengename Nymf, eere der vlieten, ghy 185 weet hoe ick u alleen stelde boven zoo menige Latijnsche dochter,Ga naar voetnoot185 186 als oit het goddelijck bedde van den ondanckbaren Jupijn beklom,Ga naar voetnoot186 187 en ruimde u gewilligh een plaets in den hemel in; Iüturne, let | |
[pagina 189]
| |
De keurebende van Ausonie komt trecken,
Gevolght van schichteniers, ter poorte uit naer dees plecken.
Aen d'andre zijde ruckt de maght van Troje voort,
190[regelnummer]
En 't fors Tyrreensche heir, elck met verscheide soort
Van wapenen gesterckt, en zulx voorzien te wapen,Ga naar voetnoot191
Als of zy, opontboôn ten ooreloogh, rechtschapenGa naar voetnoot192
Den vyant op het spits t'ontfangen zijn gezint.
Hier vliegen d'oversten, groothartigh en gezwint,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Door 't krijghsvolck heene en weêr, van ieder een bekeecken,
En heerelijck met gout en purper uitgestreecken.
De vroome Mnestheus, telgh van oude Assarakus,Ga naar voetnoot197
De stercke Asylas, 't bloet des Zeegodts, Messap, dusGa naar voetnoot198
Op paerden afgerecht. men gaf zoo dra geen teken,
200[regelnummer]
Of ieder nam zijn plaets, de speer in 't gras gesteecken,
De beuckelaer op 't gras. toen grimmelden dit heenGa naar voetnoot201
Stockoude man en vrou, en kinders onder een,
En wat onweerbaer was, uit lust tot zien, op daecken,
En huis en torentrans. gewapenden, aen 't waecken,Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Bewaeren, op hun beurt, de schiltwacht, en de poort.Ga naar voetnoot205
Maer Juno, van den top des heuvels, en dien oort,Ga naar voetnoot206
Die nu d'Albaensche heet, [de bergh in deze dagen
Noch onvermaert, was niet gewoon een' naem te draegen,]Ga naar voetnoot208
Haere oogen slaende op 't velt, en over al dien drang
210[regelnummer]
Van 't grimmelende volck, zagh hier, in 't breede en 't lang,
Op hunn' gezetten tijt, van wederzy verschijnen
Slaghordens van Trojaensche en strijtbre Laurentijnen,Ga naar voetnoot212
En over al de stadt, sprack Turnus zuster aen,Ga naar voetnoot213
Een Godtheit, onder wie zoo veele stroomen staen,
215[regelnummer]
En staende wateren, die op hunne oevers breecken:Ga naar voetnoot215
Want Jupiter, de vooght van 's hemels hooge streecken,
Vereert haer deze maght, als hy van minne blaeckt,
En in dien gloet de bloem van haeren maeghdom schaeckt:Ga naar voetnoot217-18
O aengename Nymf, en eere van de vlieten,
220[regelnummer]
Gy weet wat maght ick u alleene liet genieten,
Toen u mijn gunst in top beschonck met hooger lotGa naar voetnoot221
Dan zoo veel dochters der Latijnen oit van GodtGa naar voetnoot222
En zijn ondanckbaer bed tot haeren loon verkregen.Ga naar voetnoot223
Gy zijt door mijn genade op 's hemels troon gestegen.
| |
[pagina 190]
| |
188 wat zwarigheit u genaeckt, en wijt het my niet. Ick beschutteGa naar margenoot+Ga naar voetnoot188 189 Turnus en uwe vesten, voor zoo veel Fortuin het scheen te lijden,Ga naar voetnoot189 190 en de Schickgodinnen gedooghden den Staet van Latium toe teGa naar voetnoot190 191 staen. Nu zie ick den jongelingk ter quader ure naer den strijtGa naar voetnoot191 192 gaen, en de gezette dagh der Schickgodinnen, en de felle vyantGa naar voetnoot192 193 genaeckt vast. Ick kan dit gevecht, dit verdragh niet met mijnGa naar margenoot+ 194 oogen aenzien. Vaer ghy voort, het past u, zoo ghy iet ten besteGa naar voetnoot194 195 van uwen broeder durft aenrechten: misschien zal het met dezeGa naar voetnoot195-96 196 benaeude harten beter afloopen. Naulicks sprackze dit, of de 197 tranen sprongen Iüturne ten oogen uit, en zy sloegh drie of vier- 198 mael voor haer eerbare borst. Juno, Saturnus dochter, zeide: 'tGa naar voetnoot198 199 is nu geen schreiens tijt: haest u, en is 'er eenigh middel, ruck 200 uwen broeder uit den muil des doots: of berocken hun een krac-Ga naar margenoot+ 201 keel, en breeck het beraemt verdragh. Ick steeck u een hart onderGa naar voetnoot201-202 202 den riem. Aldus pordeze haer aen, en lietze twijfelmoedigh, ont- 203 stelt van zinnen, en vol hartewee. 204 Middelerwijl genaecken de Koningen: Latinus wort met eenenGa naar voetnoot204-205 205 geweldigen stoet op eenen wagen van vier paerden voortgetroc- 206 ken; en om zijn hooft blincken zes paer goude stralen, die de zon,Ga naar voetnoot206-207 207 zijnen grootvader, uitbeelden. Turnus komt met twee witte paer- 208 den aen, en drilt een paer schichten, met een breet yzer beslagen. 209 Aen den anderen kant stappen naer het leger d'oirsprongk des 210 Romainschen stams, vader Eneas, die met zijnen starlichten beucke-Ga naar voetnoot210 211 laer en hemelsche wapenen flickert; en Askaen, d'andere hoop vanGa naar voetnoot211-12 212 het groote Rome, neffens hem. De Priester in het zuivere offer-Ga naar margenoot+ | |
[pagina 191]
| |
225[regelnummer]
Juturne, let eens wat al jammers u genaeckt,
En wijt het my geensins. 'k heb Turnus, als hy raeckt
In zwaericheit, beschut, en uwe stadt in 't strijden
Verdaedight, voor zoo veel Fortuin dit konde lijden,
En 't nootlot, tot behoudt van der Latijnen staet.Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Nu zienwe hoe die heer ter quaeder uure gaet
Naer 't zorghelijck gevecht. zijn dagh is reede aen 't blaecken.Ga naar voetnoot231
Zijn tijt en nootlot en de vyanden genaecken.
Ick kan dit lijfgevecht, dit onderling verdragh,
Niet aenzien met gedult. vaer voort met uw ontzagh.Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Het voeght u, durft gy wat ten beste, in 's broeders smarten,
Verrechten: 't zal misschien met dees benaude harten
Veel beter dan 't my schijnt geschoren noch vergaen.Ga naar voetnoot237
Zoo sprackze naulijx, of van druck borst traen op traen
Uit nymf Juturnes oogh. toen sloeghze met haere armen
240[regelnummer]
Wel drymael voor haer borst. 't is nu geen tijt van kermen
Sprack Juno. haest u flux: en, weet gy troost en raet,Ga naar voetnoot241
Ruck Turnus uit den muil des doots, of brou een quaet
Een vreesselijck krackeel, en breeck 't beraemt verdraegen.
Ick geef u hart en moedt. dus lietze haer verslaegen,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
En twijfelmoedigh, en van hartewee ontroert,
Na datze haer vooreerst aldus hadde aengevoert.Ga naar voetnoot246
De beide koningen genaecken met de grooten.Ga naar voetnoot247
Latinus rijdt, gevolght van 't hof en krijghsgenooten,
Op eenen wagen met vier paerden, om zijn hooft
250[regelnummer]
Met eene kroon van zes paer straelen, noit gedooft,Ga naar voetnoot250
En die van grootvaêrs glans, de zonne, niet veraerden.Ga naar voetnoot251
De koningk Turnus bromt met twee sneeuwitte paerden,Ga naar voetnoot252
En drilt twee schichten, breet van yzeren beslagh.Ga naar voetnoot253
Aen d'andre zijde komt Eneas voor den dagh,
255[regelnummer]
De vader en de struick van dien Romainschen stamme,Ga naar voetnoot255
En die met zijne schilt en starrelichte vlammeGa naar voetnoot256
In 't hemelsch harnas blinckt: Askaen, vol moeds en bly,Ga naar voetnoot257
De tweede hoop van Rome, ons hooftstadt, aen zijn zy.Ga naar voetnoot258
De priester, in het wit gekleet, broght hier ter stede
| |
[pagina 192]
| |
213 gewaet, brengt een bigge van een borstelige zeuge, en een onge-Ga naar voetnoot213-14 214 schoren schaep mede, en leit het vee op de brandende altaren. 215 Zy, hunne aengezichten naer de rijzende zon keerende, brengenGa naar voetnoot215 216 het zoute veltgewas, mercken met het stalen mes de star van hetGa naar voetnoot216 217 vee, en begieten het altaer met offerschalen. Daer na zweert de 218 godtvruchtige Eneas, met den blooten degen in de vuist, aldus:Ga naar margenoot+ 219 o zon, o landouw, om wiens wil ick zoo groote zwaerigheden 220 uithardde, ghylieden zult nu getuigen staen over mijnen eet; en 221 ghy, o almaghtige vader, en ghy Saturnus dochter, nu beter ge-Ga naar voetnoot221 222 zint, o Godin, nu bidde ick u, en ghy, o wijtbefaemde vader Mars, 223 die door uwe goddelijcke maght alle oorlogen bestiert; en ghy 224 bronnen en beken en wat ontzaghelijcke godtheden in den hoogenGa naar voetnoot224 225 hemel en de blaeuwe zee meer zijn; indien Fortuin Turnus, denGa naar voetnoot225 226 Ausoniaen, d'overhant toesta, zoo zullen de verwonnelingen ge-Ga naar voetnoot226 227 houden zijn naer Evanders stadt te vertrecken; zoo ruime Julus 228 het velt, en geene Eneadijnen voeren hier na weerspannighGa naar voetnoot228 229 eenige wapens in, of ontzeggen dit Rijck ten zwaerde: doch indienGa naar voetnoot229 230 Mars ons d'overhant verleene (gelijck ick hoop, en wensch, dat 231 de Goden dit liever met hunnen goddelijcken wille bevestigen) 232 zoo begeer ick niet, dat d'Italianen den Teukren gehoorzamen, 233 nochte eisch het Rijck voor my; maer dat beide d'onverwonneGa naar voetnoot233-34 234 volcken zich onder eenerhande wetten in een eeuwigh verbont 235 begeven. Ick zal hun leeren offeren, en wijzen wat Goden menGa naar voetnoot235 236 dienen moet: Latinus, mijn schoonvader, behoude het gezaghGa naar voetnoot236-37 237 over de wapens: mijn schoonvader blijve regeeren, gelijck hy 238 gewoon is. De Trojanen zullen een stadt voor my stichten, en | |
[pagina 193]
| |
260[regelnummer]
Het jongk van eene zogh, heel ruigh van borstlen, mede,Ga naar voetnoot260
Oock 't ongeschoren en tweejarigh schaep, en leit
Het vee naer d'outers toe, ontsteecken en bereit.
Zy keeren d'oogen naer het rijzend licht, en brengen
Het offerveltgewas, dat zich met zout liet sprengen,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
En mercken met hun mes de star van 't vee voor elck,Ga naar voetnoot265
Begieten het altaer met hunnen offerkelck.
Godtvruchte Eneas zweert daerna, met blooten degen
In zijne vuist: ô zon, en lant, rondom gelegen,
Om wiens behoudenis ick zulck een zwaericheitGa naar voetnoot269
270[regelnummer]
Zal uitstaen, nu zult gy getuigen met bescheitGa naar voetnoot270
Van mijnen trouwen eedt: en gy, ô goede vader,
En eeuwige almaght, en gy Juno, die u nader
Beraeden hebt, Godin, nu bidde ick u, en gy,Ga naar voetnoot272-73
Befaemde vader Mars, die door uw krijghsvooghdy
275[regelnummer]
En maght den krijgh bestiert: gy bronnen en gy beecken,
En wat ontzaghlijckheên en Godtheên 's hemels streeckenGa naar voetnoot276
Daer boven, en de blaeuwe en groote zee beslaen:Ga naar voetnoot277
Indien 't Fortuin behaegh' nu den Ausoniaen
Den koningk Turnus hier te helpen triomfeeren,
280[regelnummer]
Zoo zal 't verwonnen volck gehouden zijn te keerenGa naar voetnoot280
Naer heer Evanders stadt: zoo ruime Iülus 't velt,
En geen Eneadijn zal namaels met gewelt
Van wapenen dit volck bestoocken, noch beleggen,Ga naar voetnoot283
Noch vorst Latinus rijck ten viere en zwaerde ontzeggen:
285[regelnummer]
Doch zoo de vader Mars ons d'overhant vergunt,
Gelijck ick hoop en wensch dat alle Goôn dit puntGa naar voetnoot286
Met hunnen goeden wil bezeglen door ons handen,
Zoo wil ick geensins dat deze Italjaensche landen
Den Troischen dienen, noch ick eisch het rijck voor my,
290[regelnummer]
Maer dat de volcken, beide onoverwonnen, by
Een wet, een rijcksverbont, dat noit vergaen zal, leven.Ga naar voetnoot291
'k Zal hun voorschriften en oock offerregels geven,Ga naar voetnoot292
En leeren wat voor Goôn een ieder dienen zal.
Latijn, mijn schoonvaêr, hou het krijghsgezagh vooral.Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Mijn schoonvaêr blijf, gelijck hy plagh, alleen regeeren.
De Troischen zullen my een nieuwe stadt vereeren,
| |
[pagina 194]
| |
239 die naer Latinus dochter Lavinie noemen. Zoo gaet Eneas voor;Ga naar voetnoot239-40 240 zoo volght Latinus na, en heft zijne oogen en handen naer denGa naar margenoot+ 241 gestarrenden hemel: o Eneas, dat zelve zweer ick oock, by hemel, 242 aerde en zee, en Latonaes tweelingen, en den dubbelhoofdigenGa naar voetnoot242-43 243 Janus, en de maght der helsche Goden, en des heiloozen Plutoos 244 heilighdommen. De vader, die het verbont met den blixem sterckt,Ga naar voetnoot244 245 hoore dit. Ick raecke het altaer, en neem het vier, dat 'er middenGa naar voetnoot245 246 op leit, en de Goden tot getuigen, dat geen tijt dezen pais, nochte 247 het verbont met den Italianen aengegaen, zal breken, hoe de 248 zaeck oock uitvalle; nochte geen gewelt zal my mijnen eedt doenGa naar voetnoot248 249 schenden; al mengde het met den springvloet lant en zee onderGa naar voetnoot249 250 een; of al stortte het den hemel in de hel: gelijck dees scepterGa naar voetnoot250 251 (want hy had by geval den scepter in de hant) nimmermeer loof 252 nochte telgen schiet, nochte schaduwe baert, wanneer hy eensGa naar voetnoot252 253 in het bosch onder van den struick, zijne moeder, afgesneden is, 254 en die te vore een boom was, van loof en tacken met de stale 255 bijl geknot, nu van de hant des kunstenaers in kostelijck metaelGa naar voetnoot255 256 gesloten wert, en den Latijnschen vaderen te dragen gegeven.Ga naar voetnoot256 257 Met dusdanige woorden sterckenze onderling, midden in denGa naar voetnoot257 258 ring en de tegenwoordigheit der Oversten, het verbont. Daer 259 na keeldenze het vee, kerckplichtigh gewijt om in het vier teGa naar margenoot+Ga naar voetnoot259 260 verbranden, en ruckten het zijn ingewant levendigh uit den lijve, 261 en vereerden d'altaren met volle schotelen. 262 Maer het docht den Rutulen al over een poos, dat deze kamp-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot262 263 vechters elckandere ongelijck waren, en elck had zijn inzicht, en | |
[pagina 195]
| |
En stichten, die den naem en titel van de maeght
Lavinie, de bruit, Latinus dochter, draeght.
Zoo gaet Eneas voor: Latinus volght zijn reden,
300[regelnummer]
Heft oogh en handen naer den hemel van beneden:
O vorst, dat zweere ick u by hemel, aerde, en zee,
Latonaes tweelingen, en vader Janus mê,
Met dubble troni; by de maght van 's hemels stoelen,Ga naar voetnoot303
En Plutoos heilighdom, en zijn gevloeckte poelen.Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
De vader, die 't verbont versterckt, en 's vromen wit,Ga naar voetnoot305
Versterck' dit met den strael des blixems, hoore dit.
Ick raecke het altaer, neem d'outervieren heden
En Goôn tot tuigen, dat geen tijt, hoe lang geleden,Ga naar voetnoot308
Dien vrede en 't vast verbont, nu met den Italjaen
310[regelnummer]
Gesloten, immermeer zal breecken ['t magh beslaen
Zoo 't wil,] noch geen gewelt mijn' dieren eedt zal schenden;
Al mengde 't nootlot zee en 't aerdtrijck, vol elenden,
Door eenen weereltvloet: al quaem de hemel oock
Te storten in de helle, en onderaerdtschen smoock:Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
Gelijck dees scepter [want hy hiel voor deze altaeren
Den scepter in de hant,] geen telgen schiet, noch blaêren,
Noch schaduw geeft, dewijl dees eens in 't groene woudtGa naar voetnoot317
Gesneên is van den stam, zijn moeder; en die hout
En tack te vore was, geknot van loof en tackenGa naar voetnoot318-19
320[regelnummer]
Met eene staele bijl, na'et kraecken en na'et knacken,
Nu van de hant met kunst in kostelijck metael
Gesloten wert, en den Latijnschen vorst, ten prael
Te voeren, wert bestelt. met diergelijcke woordenGa naar voetnoot322-23
Versterckenze, in den ringk der oversten, die 't hoorden,
325[regelnummer]
Hun onderling verbont. nu keelen zy het vee,
Kerckplichtigh ingewijt ten brandt, op d'offersteê,
En rucken 't ingewant al levende uit de dieren,
En brengen schotels, vol van spijs, voor d'offervieren.
Maer ondertusschen docht den Rutlen al een poos
330[regelnummer]
Dat deze kampers, die men voor 't gemeen verkoos,Ga naar voetnoot330
Elckandere ongelijck en geene weêrga waren.Ga naar voetnoot331
Elck dreef zijn inzicht, quam zijn reden openbaeren.Ga naar voetnoot332
| |
[pagina 196]
| |
264 sprack 'er het zijne toe. Terwijlze daer na noch nader inzien,Ga naar voetnoot264-66 265 hoeze elckandere in sterckte ongelijck zijn, zoo helpt hier noch 266 toe, dat Turnus al stilzwijgens toetreet, en met neergeslagene 267 oogen ootmoedigh d'altaren eert; oock helpen hier toe zijn bleecke 268 kaecken, en de dootsheit in de jeughdige troni. Zoo ras de zuster 269 Iüturne dat mompelen ziet voortgaen, en de flaeuwe harten derGa naar voetnoot269-70 270 gemeente veranderen, bootstze midden onder het heir KamertusGa naar margenoot+ 271 gedaente na, die van overtreflijcke voorouderen gesproten, door- 272 luchtigh om zijn vaders befaemde vromicheit, en zelf dapper in 273 de wapenen was. Zy geeft zich, niet onkundigh hoe het hier 274 stont, midden onder het heir, stroit verscheide geruchten, enGa naar margenoot+Ga naar voetnoot274 275 spreeckt aldus: Schaemt ghy u niet, o Rutulen, den ganschen 276 staet aen een eenige ziel te hangen? Zijn wy niet gelijck in getal,Ga naar voetnoot276 277 of in maght? Ziet hier alle Arkaders en Trojanen, een volck byGa naar voetnoot277-78 278 nootlot hier gevoert, en Hetrurie op Turnus gebeten. Zoo men 279 vecht, wy zijn twee tegens een. Turnus sneuvelende zal wel naerGa naar voetnoot279 280 de Goden gaen, aen welcker altaren hy zich overgaf, en wel opGa naar voetnoot280 281 een ieders tonge leven: wy nu koel op het velt by een gezeten,Ga naar voetnoot281 282 zullen van ons vaderlant versteken, gedwongen zijn hoovaerdige 283 Heeren te gehoorzamen. Dusdanige woorden holpen de zinnen 284 der jongelingen aen 't hollen, en het mompelen kroop alrede hoeGa naar voetnoot284 285 langer hoe meer voort, van troep tot troep. De Laurentijnen zelfs,Ga naar voetnoot285 286 en de Latijnen zelfs veranderen van zinnen, en die eerst een einde 287 van den strijt, en heil voor den staet te gemoet zagen, willen nuGa naar voetnoot287 288 vechten; bidden dat het verbont onvoltrocken blijve, en erbar- 289 men zich over Turnus, die aen de quaetste kans is. Iüturne voeghtGa naar voetnoot289 | |
[pagina 197]
| |
Terwijlze oock letten op het ongelijck geschilGa naar voetnoot333
Van ieders sterckte, komt hier by dat Turnus stil
335[regelnummer]
Komt aentreên, en, voor Godts altaeren neêrgebogen,
Ootmoedighlijck hun eert, met neêrgeslagene oogen.
Zijn jeughdigh aenzicht, dat zoo dootsch en droevigh ziet,
En bleecke wang verlicht oock 's volx benaeutheit niet.Ga naar voetnoot338
Als nymf Juturne nu dit momplen door elckanderen
340[regelnummer]
Ziet voortslaen, 't flaeuwe hart des volcks zoo snel veranderen,
Zoo bootstze, in 't hart van 't heir, Kamertus wezen na,
Die, van een braef geslacht gesproten, zonder ga,Ga naar voetnoot342
En, om der vaderen doorluchtige oorloghsdaeden,
Befaemt, oock dapper was in krijghsbeleit, en raeden.Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Zy, niet onkundigh hoe het hier geschoren stont,
Begeeft zich onder 't heir, en stroit, van mont tot mont,
Verscheiden lantgerucht, en spreeckt aldus ten leste:Ga naar voetnoot347
Schaemt zich geen Rutulier het algemeene besteGa naar voetnoot348
Te hangen aen een ziel? zijn wy op onze wachtGa naar voetnoot349
350[regelnummer]
Niet effen in getal, en van gelijcke maght?Ga naar voetnoot350
Hier staen Arkaders, en Trojaenen, op dees gronden,
Een volck by nootlot en Godts wille hier gezonden,
En gansch Hetrurien op Turnus gram alleen.
Wy zijn ruim eens zoo sterck, geraecken wy aen een.
355[regelnummer]
Zoo Turnus sneuvel', zijn vermaertheit stijght naer boven
Ten Goden, wier altaer hy willigh door 't belovenGa naar voetnoot356
Zich zelven onderwerpt, en zal op ieders tong
Wel leven: wy, dus koel op 't velt, en out en jong
By een op ons gemack gezeten zullen leeren
360[regelnummer]
Te luistren naer den dwang van trotse en barsse heeren.
Die woorden holpen voort het brein van 't jonge bloetGa naar voetnoot361
Aen 't hollen, en 't gemor kroop, schichtigh aengevoedt,Ga naar voetnoot362
Van troep in troep, en groeide al aen. de Laurentijnen
En Latijnisten zelfs veranderen van mijnenGa naar voetnoot364
365[regelnummer]
En zinnen: en die eerst een eindt zien van den strijt,Ga naar voetnoot365
Het heil des ganschen staets verwachten voor altijt,
Begeeren nu door 't zwaert hun ongelijck te stuiten,Ga naar voetnoot367
En bidden geen verbont te stercken, noch te sluiten,Ga naar voetnoot368
Zien Turnus, die nu verr' de quaetste kans heeft, aen
370[regelnummer]
Met mededoogenheit. de zuster, om dees baen
| |
[pagina 198]
| |
290 hier noch iet grooters by dan dit, en geeft een teken aen denGa naar voetnoot290 291 hoogen hemel, boven 't welck noit geen krachtiger d'ItalianenGa naar voetnoot291-92 292 beroerde en misleidde: want Jupijns rossen vogel, door de gloeiende 293 lucht vliegende, verjoegh een luitruchtige vlught van zeevogelen,Ga naar margenoot+ 294 die om hoogh zweefden; en de verslinder haestigh op het waterGa naar voetnoot294 295 neerschietende, packte een uitmuntende zwaen met zijn krommeGa naar voetnoot295 296 klaeuwen op. D'Italianen zien wacker toe, en alle vogels jagenGa naar voetnoot296 297 met een geschrey (dat deerlijck staet) den arent op de vlught, 298 verdonckeren de lucht met hunne pennen, en dringen, gelijckGa naar voetnoot298-99 299 een wolck in de lucht, op dien vyant aen; tot dat de vogel van 300 hun gewelt benaeut, door den last zelf bezwijckt, den roof uitGa naar margenoot+Ga naar voetnoot300 301 zijne klaeuwen in eenen stroom smijt, en heel hoogh in de wolc- 302 ken vlught. Daer op begroeten de Rutulen dit voorspoock metGa naar voetnoot302 303 een veltgeschrey, en stellen zich schrap; en Tolumnius d'Aerts-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot303 304 wichelaer zeit: dat was het, dat was het, 't welck ick menighmael 305 door mijne beloften zocht: ick neem het aen, en kenne die Goden:Ga naar voetnoot305 306 ruckt onder mijn beleit den degen uit, o ghy Rutulen, die u, alsGa naar margenoot+ 307 een hoop weerlooze vogels, van eenen oproerigen vreemdelingkGa naar voetnoot307 308 laet voorjagen, en uwe kusten afloopen en stroopen. Flus zal hyGa naar voetnoot308 309 doorgaen, en zijn ancker lichten. Zet u gelijckerhant in slaghor-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot309 310 den, en verdadight uwen Koningk, dien men u door het lijfge- 311 vecht berooven wil. Zoo sprack hy, tradt vooruit, en schoot eenen | |
[pagina 199]
| |
Van uitvlugt t'openen, nu zy dit heeft besteecken,Ga naar voetnoot370-71
Voeght hier iet grooters by, en geeft een hemelsch teken,
Zoo groot als noit voorheen geen stercker toebereitGa naar voetnoot373
Het Italjaensche volck vervoert heeft, en misleit:
375[regelnummer]
Want Jovis schiltknaep, met zijn rosse en snelle pennen,Ga naar voetnoot375
Door 't gloeien van de lucht, aen 't vliegen, en aen 't rennen,
Verjoegh luidruchtigh een vervloge vogelvlughtGa naar voetnoot377
Van watervogelen, die boven in de lucht
Vast ommezweefden. dees verslinder, snel in 't zacken
380[regelnummer]
Op 't water, komt een zwaen, een puickzwaen, op te packenGa naar voetnoot379-80
Met zijnen krommen klaeu. alle Italjaenen staen
Verwondert om dit spel, en alle vogels slaen
Geluit, en jaegen [het stont deerelijck t'aenschouwen,]Ga naar voetnoot383
Den grooten arent, die zich hier niet durf betrouwen,
385[regelnummer]
Verbystert op de vlught, verdonckeren in 't oogh
De lucht met hunnen penne, en dringen steil om hoogh,Ga naar voetnoot386
Gelijck een bruine wolck, naer 's vyants snellen vlogel,Ga naar voetnoot387
En op dien vyant aen, tot dat in 't endt de vogel,
Van hun gewelt benaeut, door zijnen last bezwijckt,
390[regelnummer]
Den roof van zijnen klaeu moet slaecken, laeger strijckt,
En smijt de zwaen om laegh, voor 't oogh van deze volcken,
In eenen stroom, en vlught, en berght zich in de wolcken.
De Rutuliers terstont begroeten op het velt
Dit voorspoock met een' kreet, en 't gansche leger stelt
395[regelnummer]
Zich schrap. Tolumnius d'aertswichlaer toen niet slofte
Te roepen: ô dit was 't, dit was 't daer mijn belofteGa naar voetnoot395-96
Zoo menighmael naer stont. ick neem het voorspoock aen.Ga naar voetnoot397
Ick ken die Goden. ruckt den degen onbelaênGa naar voetnoot398
En onder mijn beleit vry uit, ô Rutulieren,
400[regelnummer]
Die u, gelijck een hoop, een vlught weerlooze dieren
En vogels, van een vreemt en wederspannigh gastGa naar voetnoot401
Laet jaegen, uwe kust en oevers ziet verrast,
Gestroopt, en overheert. flus zal dees roover zwichten,Ga naar voetnoot403
En doorgaen, en, verbaest van schrick, zijn ancker lichten.
405[regelnummer]
Verweert gelijckerhant slaghordenswijs uw recht.
Verdaedight uwen vorst, die door dit lijfgevecht
Gezocht wort, en van wien dees vreemde u wil berooven.
Zoo sprack hy, tradt vooruit, en schoot een' schicht van bovenGa naar voetnoot408
| |
[pagina 200]
| |
312 schicht recht onder den vyant: de kornoelje schacht giert en snort 313 door de lucht hene, en gaet recht uit haren gangk. Terstont 314 steeckt 'er een geweldigh geschrey op: alle het voetvolk in zijnGa naar voetnoot314 315 geleden staet verbaest, en het bloet wort heet van dit gerucht.Ga naar voetnoot315 316 De speer vlieght voort, daer by geval zeven gebroeders, zeerGa naar voetnoot316 317 schoon van leest, recht tegens hen over stonden (alle van Gilips,Ga naar voetnoot317 318 den Arkader, by zijn getrouwe Tyrrheensche gemalin alleen ge- 319 wonnen) en treft eenen van deze zeven, eenen braven jongelingk,Ga naar voetnoot319-20 320 door het blancke harnas, in de ribben, daer de geborduurde wapen- 321 gordel, op de middel en den buick gesleten, en de gesp om deGa naar voetnoot321-23 322 lenden vast gehaeckt wort; en hy steeckt op het roode zantGa naar margenoot+ 323 armen en beenen van een. Maer zommigen van deze gebroederen, 324 een moedige bende, van droef heit verhit, rucken met hunne han-Ga naar voetnoot324 325 den den degen uit; sommigen grijpen den worpschicht, en streven 326 blindeling toe. De Laurentijnsche troepen loopen tegens henGa naar voetnoot326-27 327 aen: van den anderen kant komen Trojanen, en Agyllyners, en 328 Arkaders, sterck in getale, met hun beschilderde wapenen tegensGa naar voetnoot328 329 hen aenbruisen. Aldus zijnze al te zamen eensgezint dit met denGa naar voetnoot329 330 zwaerde te rechten. Zy rucken d'altaren om verre: daer komt eenGa naar voetnoot330-33 331 afgrijselijck onweêr van schichten aen de lucht op, en d'yzeren 332 slaghregen valt dicker en dichter. Men gaet met kelcken en offer- 333 haerden deur. Latinus zelf, nu 't verbont onvoltrocken blijft, 334 neemt de wijck, en ruckt zijn geschende Goden mede. AnderenGa naar voetnoot334 335 spannen wagens in, of springen te paerde, en komen met bloote 336 zwaerden by der hant. Messapus, yverigh om het verbont teGa naar voetnoot336 | |
[pagina 201]
| |
Op zijnen vyant aen, en dees kornoelje stang
410[regelnummer]
Gaet streven regelrecht, en door de lucht haer' gang.
Men hoort terstont een luit en schel geschrey opsteecken.Ga naar voetnoot411
Al 't voetvolck staet verbaest, in zijn gelidt bezweecken.Ga naar voetnoot412
Het bloet wort heet, ontstelt door zoo veel veltrumoers.Ga naar voetnoot413
De speer vlieght voort, daer by geval nu zeven broêrs,
415[regelnummer]
Heel schoon van vorm en leest, hier tegens over stonden,
Al kinders van Gilips Arkader, hier gezonden,
En alle voortgeteelt by een Tyrrheensche vrou.
Zy treft uit zeven een' braef jongelingk, getrouGa naar voetnoot418
En vroom van aert, van voor door 't blancke harnas heenen
420[regelnummer]
Tot in de ribben, daer de wapenriem, vol steenenGa naar voetnoot420
Met goutdraet geborduurt, in 't midden op den buick,
Allengs gesleeten is door dagelijx gebruick,
En daer de goude gesp gehaeckt wort om de lenden.Ga naar voetnoot423
Hy steeckt op 't roode zant, in 't midden van de benden,
425[regelnummer]
De beenen in de lucht. maer zommige uit den troep
Der broederen, vol harts, vol droefheits op dien roep,Ga naar voetnoot426
Verhit van wraecke, voort den degen uit de scheede.Ga naar voetnoot427
Een ander grijpt den schicht, om 't steuren van den vrede,Ga naar voetnoot428
En streeft 'er blindling toe. de Laurentijners voort
430[regelnummer]
Aen 't rennen op hen aen. daer komen hun aen boort
Arkader, en Trojaen, en Agillijner, t'zamen
Niet luttel in getale, om 's vyants maght te praemen,Ga naar voetnoot432
Met hun beschilderde rondassen, dat het kraeckt.
Nu zijnze alle eens gezint. een ieder brant en blaecktGa naar voetnoot434
435[regelnummer]
Om dit krackeel gestreng te rechten met den zwaerde.Ga naar voetnoot435
Men ruckt d'altaeren om, waerop zich openbaerdeGa naar voetnoot436
Een schrickelijcke storm van schichten uit de lucht,
En d'yzere oorloghsbuy valt dichter op 't gerucht.
Men gaet met offerhaert en offerkelcken strijcken.Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Latinus, nu 't verbont een' krack krijght, voort aen 't wijckenGa naar voetnoot440
Met zijn geschende Goôn, op dit verbijstert spoor.Ga naar voetnoot441
Een ander springt te paerde, en spant de paerden voorGa naar voetnoot442
Den wagen, schiet 'er toe met zijnen blancken degen:
Messapus, oock met dit verbont in 't hart verlegen,Ga naar voetnoot444
| |
[pagina 202]
| |
337 steuren, bejegent te paerde Koningk Aulestes, den Tyrrhener, 338 die de sluierkroon draeght, en zoo verschrickt, dat hy achter-Ga naar voetnoot338 339 waert wijckt, en deerlijck ruggeling, over hals en hooft, over 340 d'altaren, die in den wegh staen, henetuimelt: maer Messapus 341 vlieght al verhit met een speere toe, en op een groot paert ge-Ga naar voetnoot341-44 342 zeten, slaet hem, die vast om genade badt, wel stijf met zijne 343 dicke spiets van boven neder, en spreeckt aldus: dat heeft hy 344 wech: zoo offert men best aen de groote Goden. D'Italianen loo- 345 pen toe, en stroopen den dooden al warm. Chorineus grijpt eenGa naar voetnoot345 346 barnhout van den outer, en bejegenende Ebusus, die aenquamGa naar voetnoot346 347 om toe te houwen, dreef hem de vlam in zijn kinnebacken: de 348 lange baert hier door gezengt, brande en zengde, dat het stonck: 349 hy daerop involgende, vatte met de slincke hant zijnen verdui-Ga naar voetnoot349-50 350 zelden vyant by de locken, stiet en duwde hem met zijne knie 351 tegens d'aerde aen, en doorreegh zijn zijde met een koudt lem- 352 mer. Podalirius met zijnen blancken degen Alsum, den harder,Ga naar voetnoot352 353 die in de voorste slaghorden door de schichten henestreefde, invol- 354 gende, dreight hem van boven: d'ander houwt hem met opge- 355 heve bijl, recht van vore, het voorhooft en de kin midden door, 356 en besprengkelt al 't harnas met bloet. Een harde slaep en yzerenGa naar voetnoot356-58 357 vaeck luickt zijne oogen, en sluit het gezicht om eenen eeuwigen 358 nacht te rusten. Maer de godtvruchtige Eneas zich noch aen hetGa naar margenoot+ 359 verbont houdende, wenckte met zijn ongewapende hant, en riepGa naar voetnoot359-60 360 bloots hoofts zijn volck toe: waer streeft ghy hene? Wat twee-Ga naar margenoot+ 361 draght rijst hier zoo schichtigh op? O betemt uwe gramschap: 362 het verbont is al gesloten, en alle voorwaerden bestemt: het komtGa naar voetnoot362 | |
[pagina 203]
| |
445[regelnummer]
En vierigh om dien bant te breecken, komt te paert
Aulest den koningk, een' Tyrreener, wijdt vermaert,
En met de sluierkroon gekroont, in 't velt ontmoeten:
Die schrickt zoo, dat hy deist, en voor zijn vyants voeten,Ga naar voetnoot448
Komt rollen over hals en hooft, en d'outers heen,
450[regelnummer]
Die in den wege staen. Messapus vlieght alleen,
Verhit van gramschap, met een speer toe, en gezeten
Op een geweldigh paert, slaet hem, die, dus gesmeeten,Ga naar voetnoot452
Noch om genade bidt, met zijne dicke schacht
Van boven neêr, en zeght: dat heeft hy wegh. zoo slaght
455[regelnummer]
Zoo offert men met eere en best voor groote Goden.
Elck Italjaen loopt toe, en stroopt den warmen dooden,
Daer hy getuimelt lagh, te jammerlijck, en naer:Ga naar voetnoot457
En Chorineüs grijpt een branthout van 't altaer,
Bejegent Ebusus, die aenquam om te hacken,
460[regelnummer]
En klinckt het brandend hout hem recht in 't kinnebacken.Ga naar voetnoot460
De lange knevel stonck van 't zengen, en den brant.Ga naar voetnoot461
Hy volleght hierop in, vat met de slincke hantGa naar voetnoot462
Dien suizebollenden, zijn' vyant, by de locken,
En stoot en duwt hem fel met zijne knien, in 't wrocken,Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Vast tegens d'aerde aen, en doorreegh toen onvervaert
Zijn zijde, met de punt van 't kille en koude zwaert:
En Podalirius met zijnen blooten degen
Den herder Alsus, die vooraen street onverslegen,Ga naar voetnoot468
En door de schichten streefde, involgende met kracht,
470[regelnummer]
Dreight hem van boven neêr: en d'ander houwt met maghtGa naar voetnoot470
En opgeheve bijle op 't beckeneel recht inne,
En klooft recht midden door het voorhooft met de kinne,
Besprengt al 't harrenas met bloet, en bloedigh root.
Een harde en ysre vaeck sluit d'oogen, en de doot
475[regelnummer]
Luickt daetlijck zijn gezicht, om eeuwigh uit te slaepen,
In eenen duistren nacht. Eneas, trots te wapen,Ga naar voetnoot476
Genegen het verbont te houden in zijn' stant,
Begint te wencken met zijn wapenlooze hant,
En roept, bloots hoofts, zijn volck van verre toe: waerheenen?
480[regelnummer]
Wat tweedraght helpt u toch zoo schichtigh op de beenen?
Betoomt uw gramschap: het verbont heeft zijn beslagh,Ga naar voetnoot481
En elcke voorwaerde is bestemt by dit verdragh.
| |
[pagina 204]
| |
363 my alleen toe te kampen: laet my betyen, en houdt 'er u buiten:Ga naar voetnoot363 364 ick zal met mijne hant het verbont bevestigen: de diere eedt voorGa naar voetnoot364 365 't altaer bezworen verplicht Turnus tegens my in het perck te 366 treden. Ziet midden onder dusdanige woorden en redenen komtGa naar margenoot+ 367 een geveerde pijl den helt al snorrende in het lijf gevlogen: 't isGa naar voetnoot367 368 onzeker van wiens hant, van wat dwarrelwint hy gesmeten enGa naar voetnoot368 369 voortgedreven wort; of wat geval of Godt den Rutulen met zooGa naar voetnoot369 370 groot eenen lof vereerde: de roem van die treffelijcke daet blijftGa naar voetnoot370 371 verduistert, en niemant stofte oit van Eneas wonde. Turnus ziendeGa naar voetnoot371 372 Eneas uit den slagh vertrecken, en d'Oversten verbaest staen,Ga naar margenoot+ 373 wort terstont verhit, blaeckt van moedigheit, eischt voort paerdenGa naar voetnoot373 374 en geweer, springt hoovaerdigh op den wagen, zet zich daer, enGa naar voetnoot374 375 ment den teugel. Hy vlieght over en weder, en brengt menighGa naar voetnoot375 376 sterck man om hals, leit 'er menigh half doot in het zant, of over-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot376-77 377 rent de geleden met zijnen wagen, of drijft den voorvlughtigen 378 opgegrepe speeren naer het lijf. Gelijck Mavors by den killenGa naar voetnoot378 379 Hebrus aengevoert, met zijnen bloedigen beuckelaer rammelt, enGa naar voetnoot379 380 om dolle oorlogen te berockenen zijn rossen aenjaeght, die overGa naar voetnoot380 381 het vlacke velt den Zuiden en Westen wint voorby vliegen, dat 382 het uiterste van den Thracischen bodem van 't getrappel hunnerGa naar voetnoot382 383 voeten davert: rontom hem zwieren Vreeze, Gramschap, en Lagen,Ga naar voetnoot383 384 schrickelijcke tronien, de stoet des krijghsgodts: zoo jaeght deGa naar voetnoot384 385 rustige Turnus, die over zijn verslage vyanden ['t is deerlijck]Ga naar voetnoot385Ga naar voetnoot385-86 386 braveert, zijn roockende en bezweete paerden midden in den | |
[pagina 205]
| |
Het is mijn ampt alleen te kampen, leedt te stuiten.
Laet my betyen: houdt u hier te gader buiten.Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
Ick zal alleen 't verbont bezeglen met dees hant,
En Turnus is alleen gehouden in het zantGa naar voetnoot486
Te treden tegens my, gelijck men heeft gezworen,
Voor 't goddelijcke altaer. in 't midden van dit stooren,Ga naar voetnoot488
En in dees rede komt een vlugge schicht, heel stijf,Ga naar voetnoot489
490[regelnummer]
Den helt al snorrende gevlogen in het lijf,
Men weet niet uit wat hant, en van wat dwarrelwinden
Die voortgedreven wort in deze oneensgezinden;
Of wat geval, wat Godt den Rutulier vereert
Met zulck een' grooten lof. dees brave daet ontbeertGa naar voetnoot494
495[regelnummer]
Haer' prijs, en niemant stofte oit van Eneas wonde.Ga naar voetnoot495
De koningk Turnus ziende Eneas, op die stonde,
Vertrecken uit den slagh, en d'oversten verbaest,Ga naar voetnoot497
Wort flux verhit van moedt, en blaeckt, eischt in der haest
Zijn paerden, en geweer, springt trotser op den wagen,
500[regelnummer]
En zet zich daer, en ment den teugel, op 't behaegen
Der grooten, vlieght en rent met yver heene en weêr,Ga naar voetnoot500-501
Brengt menigh helt om hals, leght menigh man ter neêr,
En hallef doot in 't zant; of overrent de zielen
Van hun slaghordens fel met barrenende wielen;Ga naar voetnoot503-504
505[regelnummer]
Of drijft den vlugteling gegreepe speeren stijf
Met maght van achter na, en door 't panssier in 't lijf.
Gelijck de Krijghsgodt, by de kille waterkanten
Van Hebrus aengevoert, bestuwt van zijn trouwanten,Ga naar voetnoot508
Met zijn' bebloeden schilt vast rammelt onvertsaeght,
510[regelnummer]
En dollen krijgh verweckt, als hy zijn paerden jaeght,
En prickelt, datze langs de vlacke velden zweven,
Den zuidenwint voorby, voorby den westwint streven,
Waerdoor het uiterste van Thracie den gront,
Om 't snel getrappel van hun voeten, voelt in 't ront
515[regelnummer]
Uit vreeze daveren. de bleecke Vrees, en Laegen,
En Gramschap, Mavors stoet, bestuwen zijnen wagen.
Zoo jaeght nu Turnus, die braveert in dezen slagh,
't Bezweet en roockend paert door 's vyants lijcken, ach
| |
[pagina 206]
| |
387 slagh: waerze hun snelle hoeven zetten, daer spat het van bloet, 388 en zy vertreden en kneden het zant met bloet. Alreede heeft hy 389 Sthenelus en Thamyris en Folus afgemaeckt; den eersten en 390 tweeden voor de vuist, den derden van verre: van verre GlaukusGa naar voetnoot390 391 en Lades, beide zoons van Imbrasus: Imbrasus zelf hadze in Lycie 392 opgevoedt, en met eenerleie wapenen verciert, om hant tegens Ga naar voetnoot392 393 hant te vechten, of te paerde den windt voorby te rennen. VanGa naar voetnoot393-94 394 d'andere zijde wort Eumedes midden in den slagh gevoert. Hy 395 is van den ouden Dolon gesproten, en vermaert door den oor-Ga naar voetnoot395-96 396 loogh, voert zijn grootvaders naem, en heeft moedt en handen, 397 gelijck zijn vader; die eertijts reizende om het Griecksche leger teGa naar voetnoot397 398 bespieden, wel Achilles wagen tot zijne vergeldinge dorst eischen:Ga naar voetnoot398 399 maer Diomedes zette hem dat stoute stuck zoo rijckelijck betaelt, 400 dat hy sedert niet meer naer Achilles paerden stont. Toen TurnusGa naar voetnoot400 401 dezen jongelingk van verre op het vlacke velt zagh, trof hy hem, 402 zoo wijt men oogen kost, eerst met eenen lichten schicht, hieltGa naar voetnoot402 403 zijne paerden op, sprong van den wagen, quam den halfdooden 404 en gesneuvelden op, zette den voet op zijnen neck, wrong hemGa naar voetnoot404 405 het bloote zwaert uit der vuist, verfde het diep in zijnen strot,Ga naar voetnoot405 406 en voeghde 'r dit by: legh nu daer, ghy Trojaen, en erf nu inGa naar voetnoot406 407 Hesperie, om 't welck ghy oorlooghde, zoo veel lants, als uwGa naar voetnoot407 408 lichaem beslaet: zulck eenen loon strijckenze, die my met den 409 degen durven aenranden: zoo bouwenze hunne vesten. Hy zet 410 hem Butes, van zijne spiets getroffen, tot gezelschap by, enGa naar voetnoot410 411 Chloreus, Syboris, Dares, Thersilochus, en Thymetes, die over 412 den hals van zijn kitteloorigh paert viel. Gelijck de Noorden wint,Ga naar voetnoot412 | |
[pagina 207]
| |
't Is deerelijck: waer zy hun snelle hoeven zetten,
520[regelnummer]
Daer spat het brein en bloet. zy kneden en verpletten
En mengen bloet en zant. hy heeft alree met kracht
Thamyr, en Sthenelus, en Folus omgebraght,
Twee eersten voor de vuist, den derden, die 't beschreide,Ga naar voetnoot523
Van verre, en Glaukus mede, en Lades, alle beide
525[regelnummer]
De zoons van Imbrasus, die fier op 't jonge bloet,
In Licye hen had voor Mavors opgevoedt,
Met eenerley geweer vercierde, en af kon rechten,Ga naar voetnoot527
Om rustigh voet by voet te zetten, en te vechten,Ga naar voetnoot528
Of sneller dan de wint te rennen op het paert.
530[regelnummer]
Aen d'andre zijde wort Eumedes veldewaert
In 't hart des slaghs gevoert. hy daelde van den hoogenGa naar voetnoot531
En ouden Dolon, en, vermaert in oorelogen,
Voert oock zijn' grootvaêrs naem, heeft handen, hart, en moedt,
Gelijck zijn vader, die gereist, om onverhoedtGa naar voetnoot534
535[regelnummer]
Het Griecksche leger en zijn tenten te belaegen,
Tot zijn vergeldinge eischte Achilles oorloghswagen:
Maer Diomeed dien trots zoo rijckelijck beschencktGa naar voetnoot537
Dat hy niet langer om Achilles paerden denckt.
Toen Turnus dezen knaep van verre op 't velt zagh strijden,
540[regelnummer]
Trof hy hem ras, zoo wijt de strael van 't oogh kon lijden,Ga naar voetnoot540
Eerst met een' lichten schicht, en hielt zijn paerden vast,Ga naar voetnoot541
Sprong van den wagen, quam den hallef dooden gast,
Die hier gesneuvelt lagh, voort op, daer hy hem plette,Ga naar voetnoot543
Den voet op zijnen neck en op de keele zette,
545[regelnummer]
Het bloote zwaert uit zijn bestorve vingren wrong,
En verfde 't in den strot, en sprack, toen 't bloet uitsprong:
Legh daer, Trojaen, legh daer: nu erf in Hesperye,Ga naar voetnoot547
Waerom gy oorlogh voert, zoo groot een heerschappye
En zoo veel lants als gy met alle leên beslaet.
550[regelnummer]
Wie my met zijn geweer wil tarten, als soldaet,
Gaet strijcken met dien loon. zoo bouwt hy zijne veste.
Hy zet hem Butus, van zijn spiets geraeckt, voor 't lesteGa naar voetnoot552
Tot zijn gezelschap by, neemt Chloreus, Sybaris,
Thersilochus, Thymeet, en Dares oock gewis:Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Thymeet, die onder 't slaen en vechten, onder allen,Ga naar voetnoot555
Van 't kitteloorigh paert en zijnen hals quam vallen.
| |
[pagina 208]
| |
413 uit den bergh Edon, over d'Egeesche zee blazende en bulderende,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot413 414 de golven naer strant toe wentelt, en de nevels, waer de buien 415 opkomen, aen den hemel verdrijft; zoo verjaeght Turnus oock 416 de benden, en worpt de geleden, die hem den rugh bieden over- 417 hoop, waer hy het spoor verleit: zijn hevigheit voert hem aen:Ga naar voetnoot417 418 zijn pluimaedje waeit den eenen, de wagen vlieght den anderenGa naar voetnoot418 419 wegh op. Fegeus leedt het niet, dat hy zoo voortvoer, zoo grim- 420 migh uitvoer; en zich dwers voor den wagen werpende, greep 421 de schuimbeckende paerden in hunnen vollen ren met zijn hant 422 by den toom, om hun te doen wenden. Terwijl hy voortgesleept, 423 aen het juck hangt, achterhaelt een toegedreve spiets den gehar-Ga naar voetnoot423-25 424 nasten, doorslaet zijn dubbel pantser, en quetst hem alleen in de 425 huit. Evenwel boodt hy, met zijnen beuckelaer vooruit, den vyant 426 het hooft, en nam zijnen blancken degen te hulp: doch het snelle 427 radt en d'aengedreve as smeten hem onder, dat hy in het zantGa naar voetnoot427 428 armen en beenen uitstack: Turnus schoot toe, hieuw hem met 429 zijn zwaert, tusschen helm en harnas in, het hooft af, en liet den 430 romp in het zant leggen. 431 Terwijl de zeeghaftige Turnus het velt aldus met lijcken be- 432 spreit, zoo hebben Mnestheus, en de getrouwe Achates, en Askaen, 433 hun megenoot, Eneas, die vast bloedde, op een speer leunde, enGa naar margenoot+Ga naar voetnoot433 434 voet voor voet voortzette, in het leger gebroght. Hy bijt op zijnGa naar voetnoot434Ga naar voetnoot434-35 435 tanden, verpijnt zich om den pijl, zonder het riet te breken, uit 436 te trecken; en zoeckt den naesten wegh om geholpen te worden.Ga naar voetnoot436 437 Hy wil datze de wonde met het breede schairmes openen, denGa naar voetnoot437 | |
[pagina 209]
| |
Gelijck de noorden wint uit Edon berst, en blaest,
En op d'Egeesche zee uitbulderende raest,
De golven dringt op strant, de nevels, waer zich vlaegenGa naar voetnoot559
560[regelnummer]
Verheffen aen de lucht, verdrijft, en kan verjaegen:
Zoo jaeght prins Turnus oock de benden voor zich heen,
Verstroit de deinzende slaghordens, en geleên,
En stort haer overhoop, en kan het spoor verleien,Ga naar voetnoot563
Vervoert van hevigheit: pluimaedje en veder zweienGa naar voetnoot564
565[regelnummer]
Den eenen, de karros den andren wegh voor wint.Ga naar voetnoot565
De strenge Fegeus lijdt geensins dat hy gezwint
Dus voortvaert, uitvaert in den slagh, en, onder 't scherpenGa naar voetnoot567
Van zijne gramschap, komt zich voor den wagen werpen
Heel dwers, en grijpt het paert, zoo snel gelijck het rent,
570[regelnummer]
By zijnen toom, op dat het flux den wagen went.
Terwijl hy voortgesleept aldus aen 't juck blijft hangen,
Dus achterhaelt een spiets, zoo wijt zy toe kan langen,Ga naar voetnoot572
Den blanckgewapenden, doorslaet zijn dick panssier,
En wondt alleen het vel. hy, even koen en fier,
575[regelnummer]
Boodt zijnen vyant, met den schilt vooruitgesteecken,
Noch 't hooft, en nam zijn zwaert te hulpe, om niet t'ontbreken:Ga naar voetnoot576
Doch 't snelle wagenradt en d'omgedrevene as
Vermeestren smijten hem ter neêr, dat hy in 't gras
Zijn' arm en beenen van elckandre stack verlegen.Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
De forsse Turnus schiet hem toe met zijnen degen,Ga naar voetnoot580
En, tusschen harrenas en helm den neck geklooft,Ga naar voetnoot581
Liet zijnen romp in 't zant noch spartlen, zonder hooft.
Terwijl 't zeeghaftigh hooft, prins Turnus 't velt met lijcken
Aldus bezaeit en deckt, de Troischen voor hem wijcken,
585[regelnummer]
Zoo hebben Mnestheus, en getrouwe Achates, met
Askaen, hunn' megenoot, Eneas trou geredt,
Dien, bloênde en leunende op een speer, en flaeu van krachten,
Zy, voet voor voet, allengs en stil in 't leger braghten.
Hy bijt op zijn gebit, verpijnt zich, van verdriet,
590[regelnummer]
Om flux den scherpen pijl, en zonder breuck van 't riet,
Te trecken uit zijn lijf, en zoeckt, in deze onordenGa naar voetnoot591
Des veltslaghs, 't naeste padt om voort geredt te worden.
Hy wil, men zal de wonde opvlymen door het stael,Ga naar voetnoot593
| |
[pagina 210]
| |
438 schuilhoeck des pijls heel diep opsnijden, en hem zoo weder naer 439 den slagh zenden. Nu was hier Iäpis, Iäsius zoon, by, van Febus 440 boven alle anderen bezint. Apollo zelf eertijts heftigh met zijnGa naar voetnoot440-41 441 minne bevangen, vereerde hem rustigh zijn gaven en kunsten, 442 zijn wichelery, cyter en snelle pijlen. Iäpis om zijnen vader, nu 443 in doots gevaer, te helpen, wou liever onvermaert de kracht derGa naar voetnoot443 444 kruiden, en het gebruick der zelve, de geneeskunst en noodighsteGa naar voetnoot444-45 445 kunsten kennen. Eneas van spijt op zijn tanden knarssende, stont 446 en leunde op een lange speer, en ontzette zich niet eens om denGa naar voetnoot446-49 447 grooten toeloop der jongelingen, en de tranen van den bedruckten 448 Iülus. d'Oude man, met zijnen opgeslagen tabbert, Peonischer 449 wijse opgeschort, stelt bekommert en te vergeefs zijn heelzame 450 hant en Febus krachtige kruiden in 't werck; leutert te vergeefsGa naar voetnoot450 451 om het punt met zijne hant uit te trecken, en vat t'elckens hetGa naar voetnoot451-53 452 yzer met de tang. Wat men doet het geluckt niet, nochte Apollo, 453 vinder der artsenye, helpt niet, en de schrick groeit op het velt 454 hoe langer hoe feller aen, en de zwaricheit is voor de hant. NuGa naar margenoot+Ga naar voetnoot454 455 ziet men de lucht tot den hemel met stof betrocken: de ruiters 456 komen aendraven, en de pijlen vallen dick en dicht midden in 457 het leger. Het droevigh gekerm der vechtende jongelingen, die 458 in den fellen slagh sneuvelen, stijght tot aen de starren toe. Venus, 459 zijn moeder, over haer zoons onverdiende pijn ontstelt, pluckteGa naar voetnoot459 460 in Krete, op den bergh Ida, wilde poleie, wiens steel jeughdigeGa naar voetnoot460 461 bladers en purpere bloemen draeght. De wilde geiten weten dit | |
[pagina 211]
| |
En openen heel diep den schuilhoeck van de quael,
595[regelnummer]
En naer den veltslagh hem verzenden by zijn schaeren.Ga naar voetnoot595
Hier stont nu d'afkomst van Iäzius, ervaeren
In artseny, genoemt Iäpis, heel bezint
Van Febus, die hem meer dan anderen bemint.
Apollo, voortijts zelf met zijne min bevangen,
600[regelnummer]
Beschonck hem met zijn kunste, en gaven, cyterzangen,
En snelle pijlen, en den vont van wichlery.Ga naar voetnoot601
De vrome Iäpis om zijn' vader, nu in lyGa naar voetnoot602
En stervens angst en last, te helpen, en genezen,
Wou liever onvermaert de kracht der kruiden lezen,Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
En kennen het gebruick der zelve, en artseny,
En heelkunst, die in noot den mensche dienstigh zy.
Eneas bijt en knerst van spijt op zijne tanden.
Hy leunt op eene speer, gevat met bey de handen,
Ontzet zich allerminst om al den toeloop van
610[regelnummer]
De jeught, en 't kint Askaen, dat zich niet speenen kan
Van traenen in dien druck. de grijze, in al dit klaegen,
Staet vaerdigh in den ring, de tabbert opgeslaegen
Van wederzijde, op zijn Peonisch opgeschort,
Stelt uit bekommering, vergeefs tot hulp geport,
615[regelnummer]
Zijn heelzaemheit, en hant, en Febus kunst en kruiden
Te wercke, en pooght vergeefs het punt, ten troost der luiden,Ga naar voetnoot616
Te rucken uit het lijf, en, voor 's helts leven bang,
Vat zacht het yzer heel voorzichtigh met de tang.
Al wat men voorneemt is vergeefs, noch 't wil gedyen.Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
Apollo, vinder van de heelkunst, schut geen lyen.Ga naar voetnoot620
De schrick op 't velt groeit fel, en altijt feller aen,
En 't leger kan aldus zijn' val geensins ontgaen.
Men ziet nu hemelhoogh de lucht met stof betogen.
De ruiters draven aen. de pijlen, hoogh gevlogen,
625[regelnummer]
Bedecken 't leger, als by vlaegen, uit de lucht.Ga naar voetnoot625
't Gekerm der vechtenden, de leste snick en zucht
Der jongelingen, die in 't worstlen en verwarrenGa naar voetnoot627
Hier sneven, komt om hoogh gesteigert aen de starren.
Eneas moeder, om haer zoons verdriet ontstelt
630[regelnummer]
En onverdiende pijn, pluckt, in 't Kretenzer velt,
Op Ide een kruit in 't wilt, dat wy poleie noemen,
Wiens jonge blaên natuur verciert met purpre bloemen.
De wilde geit behelpt zich met dit kruit in noot,
| |
[pagina 212]
| |
462 kruit te vinden, wanneer haer een vlugge pijl in 't lijf steeckt. 463 Venus haer aengezicht met een donkere wolck omringende, 464 brengt dit mede van den bergh; mengt dit heimelijck om hem te 465 heelen, met het water, dat men in een zuiver becken goot, enGa naar voetnoot465 466 stort 'er heelzaem sap van Ambrosie en geurigh panacea in. DeGa naar voetnoot466 467 bedaeghde Iäpis stooft buiten zijn weten de wonde met dit water:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot467 468 terstont stilt al de pijn des lichaems, al het bloet stolt: nu vielGa naar voetnoot468 469 de pijl van zelf zonder moeite uit, en Eneas kreegh zijn voor- 470 gaende krachten weder. Iäpis roept: ras haest u, brengt den man 471 zijn geweer: wat sammelt ghy? en hy hitst d'eerste de gemoedenGa naar voetnoot471 472 tegens den vyant op. Deze dingen, o Eneas, gebeuren niet door 473 middel van menschen, niet door geneeskunst, nochte mijne hantGa naar voetnoot473 474 geneest u: een grooter Godtheit werckt hier, en heeft wat groo-Ga naar voetnoot474 475 ters met u voor. Eneas had alree, graegh om te vechten, zijnGa naar voetnoot475-76 476 goude laerzen aengeschoten, nam verdriet in dit sammelen, enGa naar margenoot+ 477 drilde met zijne speer. Na dat hy het pantser aen 't lijf, en den 478 handigen beuckelaer aen den arm heeft, omhelst hy al gewapentGa naar voetnoot478 479 Askaen, kust hem voor het jongste door den helm, en zeit: mijnGa naar margenoot+Ga naar voetnoot479 480 zoon, spiegel u aen vaders vromicheit en rechtschape dapperheit; 481 en aen een anders fortuin. Nu zal mijne hant u in den oorlooghGa naar voetnoot481 482 verdadigen, en den wegh van eere banen: wanneer ghy tot uwe 483 jaren komt, zoo behartigh het voorbeelt uwer voorouderen, enGa naar voetnoot483 484 laet vader Eneas en oom Hektor uwen geest opwecken. ZooGa naar voetnoot484 485 sprekende, drilde hy vreesselijck met zijnen schicht, en teegh terGa naar margenoot+Ga naar voetnoot485-487 486 poorte uit. Anteus en Mnestheus, gevolght van al het leger, stoo- | |
[pagina 213]
| |
Wanneer de pijl in 't lijf blijft steecken na den schoot.Ga naar voetnoot634
635[regelnummer]
Eneas moeder deckt haer aenschijn met een wolcke,
En brengt dit van den bergh, en mengt dit kruit, den volcke
Ten dienst, met water, dat in 't zuivre becken knapGa naar voetnoot637
Gegoten wert, en stort hierin het heelzaem sap
Van milde Ambrosia, met Panaceesche geuren.Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
Bedaeghde Iäpis stooft, daer d'ommestanders treuren,Ga naar voetnoot640
De wonde, onweetende van Venus, met dit nat.Ga naar voetnoot641
Terstont stilt al de pijn des lichaems, die hem mat.Ga naar voetnoot642
Het bloên der wonde stilt. de pijl van zelf valt neder.
De helt Eneas voelt zijne eerste krachten weder.
645[regelnummer]
Iäpis roept: nu voort, en brengt den man geweer.
Wat toeft gy? en port zelf en d'eerste, uit lust tot eer,Ga naar voetnoot646
De harten in den strijt: Eneas, deze zaecken
Gebeuren door geen mensch, noch mijne kunst, noch 't raken
Van mijne hant geensins: hier dringt een godtheit door,
650[regelnummer]
En werckt met maght, en heeft wat grooters met u voor.
Eneas hadde alree, verhit op oorloghswrocken,Ga naar voetnoot651
En wraeck, de goude laers gezwint aen 't been getrocken,
Nam onlust in 't vertoef, en drilde met zijn speer.Ga naar voetnoot653
Na dat dees 't pansser aen zijn lijf trock, en al weêrGa naar voetnoot654
655[regelnummer]
Den beucklaer aen den arm geslingert met verlangen,Ga naar voetnoot655
Greep hy gewapent naer Askaen, en kust de wangen
Voor 't jongste door den helm en zegt: mijn zoon, mijn vreugt,
Nu spiegel u voortaen aen vaders oorloghsdeught,Ga naar voetnoot658
En dapperheit, en aen een anders avontuuren.Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Nu zal mijn hant den slagh en 't oorloghsvolck bestuuren,
Uw recht verdaedigen, en baenen u den wegh
Tot eer en prijs: wanneer gy komt tot overlegh,
En ryper jaeren, pas, in 't opgaen van u leven,Ga naar voetnoot663
Het voorbeelt van uw' stam en vadren naer te streven,
665[regelnummer]
Laet uw heer vaders en oom Hektors geest en moedt
U prickelen tot deught. zoo spreeckt hy, heet van gloedt,
Drilt vreeslijck met den schicht, en vliegt hier op naer buiten.
Toen stiet Anteüs en oock Mnestheus, niet te stuiten,
Met eenen dicken stoet en troep en al 't gewelt
| |
[pagina 214]
| |
487 ten t'effens met eenen dicken troep toe. Toen stoof al het velt, 488 dat men niet zien kon, en de gront dreunde en daverde van al 489 het getrappel der voeten. Turnus zaghze recht op hem van deGa naar voetnoot489-90 490 wallen aenkomen: d'Ausonianen zagenze, en alle hun leden beef- 491 den, en werden kout van schrick. Iüturne was d'eerste van alleGa naar voetnoot491 492 de Latijnen, die hen vernam, en vlughte, al bevende van angst. 493 Eneas vlieght, en ruckt met zijnen stoet voort, over het vlacke 494 velt, dat een zwarte stofwolck hun om d'ooren stuift. Gelijck eenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot494-500 495 storm, die op het lant waeien wil, de weerwijze ackermans by 496 tijts waerschuwt, wanneer de starren betrecken, een regenbuy 497 uit der zee opsteeckt, de winden vooruit vliegende, tegens het 498 strant aen beginnen te bulderen, om flus boomen uit der aerde 499 te rucken, het gewas neder te smijten, en alles wat 'er ontrent 500 staet overhoop te storten: zoo voert de Rheteesche Veltoverste 501 zijnen troep recht tegens den vyant aen. De driekante heirspitsenGa naar voetnoot501 502 verdubbelen zich, en sluiten hun geleden wel dicht in een. Thym-Ga naar voetnoot502 503 breus verslaet met zijnen stalen degen den zwaergewapendenGa naar voetnoot503 504 Osiris, en Mnestheus Archesius: Achates houwt Epulo neder, en 505 Gyas Ufens. Tolumnius, de Wichelaer, die den eersten schicht 506 onder de vyanden schoot, komt zelf te vallen. Het geschrey klinckt 507 hemelhoogh, en nu nemen de Rutulen de wijck, laten hun hielenGa naar voetnoot507-508 508 zien, en vlughten over het velt, dat het stuift. Eneas gewaerdight 509 zich niet eens de vlughtelingen doot te smijten; nochte vervolghtGa naar voetnoot509 510 ruiters of voetknechten, en schichteniers, die hem zoecken. HyGa naar voetnoot510 511 speurt niemant na, nochte heeft het oogh in dien dicken nevelGa naar voetnoot511 | |
[pagina 215]
| |
670[regelnummer]
Ten leger uit, hem na. toen stoof het gansche veltGa naar voetnoot668-70
Van stof, dat niemant zagh, de gront door 't ommewroetenGa naar voetnoot671
Vast dreunde en daverde, op 't getrappel van de voeten.
De koningk Turnus kentze, en zietze met geschalGa naar voetnoot673
Recht op hem komen, en aenzetten van de wal.
675[regelnummer]
d'Auzoniaenen zienze, en al hun leden beven,
En worden koudt van schrick: en Nimf Iuturne, aen 't zweven,
Was in 't Latynsche heir wel d'eerste, die 't vernam,
't Gedruisch voort kende, en om 't gevaer, dat nader quam,Ga naar voetnoot678
Zich bevende op de vlught begaf, van schrick verschoten.
680[regelnummer]
Eneas vlieght, en ruckt met zijne krijghsgenooten
Langs 't vlacke velt, dat hem een zwarte wolck van zant
En roock om d'ooren stuift. gelijck een storm, die 't lant
Met kracht bestoocken wil, de weerwijze ackervleckenGa naar voetnoot683
By tijts noch waerschuwt, als de starren droef betrecken,Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
Een norsse regenbuy vast op steeckt uit der zee,Ga naar voetnoot685
De winden eerst vooruit gevlogen naer de ree,
Dan tegens 't bare strant aenbuldren naer hun nucken,Ga naar voetnoot687
Om flus geboomte en bosch en stammen uit te rucken,Ga naar voetnoot688
't Gewas te vellen, en voort alles met een' loop
690[regelnummer]
Wat hier omtrent staet snel te storten overhoop:
Zoo voert de Frygische en Rheteesche veltheer medeGa naar voetnoot691
Zijn troepen naer het heir, op 's vyants spits en sneede.Ga naar voetnoot692
De heirspits hier drykant gestelt, en aengestreên,
Verdubbelt zich, en sluit haer ordens, en geleên
695[regelnummer]
Wel dicht. Thymbreüs velt met zijnen staelen degen
Den zwaer gewapenden Osiris onverslegen,Ga naar voetnoot696
En Mnestheus treft 'er fel Archesius. Achaet
Houwt Epulo ter aerde; en Gyas, een soldaet
En overste, Ufens. hier komt, d'eerste die van allenGa naar voetnoot698-99
700[regelnummer]
Den schicht in 't leger schoot, Tolumnius te vallen,
De schrandre wichelaer. 't geschrey klimt hemelhoogh.
Nu neemt de Rutulier de wijck voor 's vyants boogh,
En laet de hielen zien, en vlught op vlacke velden,
Zoo vreeslijck dat het stuift. Eneas, d'eer der helden,
705[regelnummer]
Gewaerdight zich niet eens den vlughteling te slaen,Ga naar voetnoot705
Vervolght geen' voetknecht, noch geen' ruiter op dees baen,Ga naar voetnoot706
Noch schichteniers, die hem gaen zoecken al verbolgen.
Hy spoort naer niemant, en zijn oogh wil niemant volgen,Ga naar voetnoot708
In dezen duistren mist, dan Turnus, 't lantgeschil,Ga naar voetnoot709
| |
[pagina 216]
| |
512 op niemant dan alleen op Turnus: tegens Turnus alleen wil hyGa naar margenoot+Ga naar voetnoot512 513 vechten. De mannin Iüturne, in haer hart van die vreeze getrof-Ga naar voetnoot513 514 fen, stoot Metiskus, Turnus wagenaer, tusschen de garreelen in,Ga naar voetnoot514 515 dat hy een stuck weeghs in het velt henetuimelt. Zy zet zich in 516 zijne plaetse, neemt den lossen teugel in de hant, en bootseertGa naar voetnoot516 517 Metiskus spraeck, en gedaente en wapens en alles na. Gelijck 518 een zwarte zwaluwe met hare slaghpennen door het groote huisGa naar margenoot+Ga naar voetnoot518 519 van een rijck heerschap vlieght, en om wat aes voor het piependeGa naar voetnoot519-20 520 nest op te picken de ruime zalen doorsnuffelt; en nu in de lange 521 galeryen, nuom den verschen vyver snatert: eveneens rijdt IüturneGa naar voetnoot521 522 midden onder den vyant, en op den snellen wagen voortvliegende, 523 doorsnuffelt al wat haer voorkomt. Nu toontze hier, nu daer,Ga naar voetnoot523 524 haren braveerenden broeder, en gedooght niet dat hy hantge-Ga naar voetnoot524 525 meen wort. Zy vlieght verre buiten 's weeghs. Eneas nieteminGa naar margenoot+Ga naar voetnoot525 526 zwaeit om en wederom, en spoort zijnen man na, om hem te be-Ga naar voetnoot526 527 jegenen, en roept hem vast met luider keele onder de gesloopteGa naar voetnoot527-28 528 geleden. Zoo menighmael hy zijnen vyant in 't gezicht kreegh, 529 en met zijne vlugge en vliegende paerden naer hem toezette; 530 zoo menighmael wendde Iüturne haren wagen van Eneas af. Och, 531 wat zal hy doen? Te vergeefs bestormen allerhande gedachten 532 zijn zinnen, en verrucken velerleie zorgen zijn strijdigh gemoedt.Ga naar voetnoot532 533 Messapus, die luchtigh voortglippende, by geval een paer taeieGa naar voetnoot533 534 schichten, met een yzere punt beslagen, in de slincke hant droegh, | |
[pagina 217]
| |
710[regelnummer]
En tegens hem alleen is 't dat hy kampen wil.
Juturne, een krijghsheldin, alree van groote smarte
En vrees getroffen voor haer broeder in het harte,
Stoot hier Metiskus, zijn' koetsier, dat met gewelt
Hy, tusschen het garreel instortende, over velt
715[regelnummer]
En acker heenerolt. zy zet zich in zijn stede,
En grijpt den lossen toom, bootseert Metiskus zede,Ga naar voetnoot716
Zijn wapens, en gedaente, en spraeck na met vernuft.
Gelijck de zwaluw, zwart van pluimen, wilt en wuftGa naar voetnoot718
Vast heene en weder vlieght, met haere vlugge veêre,
720[regelnummer]
Door 't groot geweldigh huis van haeren rijcken heere,
En, om voor 't piepend nest te picken eenigh aes,
Nu al de ruime zael doorsnuffelt met geraes;
Nu daer de gaelery verschiet door 't lang verdiepen;Ga naar voetnoot723
Nu daer de versche graft en vyver haer hoort piepen,
725[regelnummer]
En snateren: alleens rijt nymf Juturne rasGa naar voetnoot725
In 't midden van het heir des vyants, en, op d'as
Des snellen wagens, voortgevoert van paerdevoeten,
Doorsnuffelt deze alleen, die haer in 't stof gemoeten.Ga naar voetnoot728
Nu komtze eens hier, nu daer met Turnus voor den dagh,
730[regelnummer]
Die veiligh hem braveert. zy lijdt niet dat hy slaghGa naar voetnoot730
Zal levren, hant voor hant met zijnen vyant kampen.Ga naar voetnoot731
Dus vliegtze buiten 's weeghs heel verre, en schuwt de rampen.Ga naar voetnoot732
Eneas nietemin zwaeit om en wederom,
En spoort zijn' man dus na, om dezen wellekom
735[regelnummer]
Te heeten, roept hem luide, om hantgemeen te worden,Ga naar voetnoot734-35
In 't midden der gesloopte en afgestreên slaghorden.
Zoo dickwijl als zijn oogh de vyant wort gewaer,
En hy met zijn gezwinde en vlugge paerden naer
Hem toezet, reis op reis, zoo dickwijl went verslaegenGa naar voetnoot739
740[regelnummer]
De schrickende Juturne en zuster zijnen wagen
Van vorst Eneas af. helaes, wat zal hy nu
Beginnen? te vergeefs, van ramp en onheil schuw,Ga naar voetnoot742
Bestormen allerley gedachten zijne zinnen,
Verrucken zorgh op zorgh zijn strijdigh hart van binnen.Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
De forsse Messap, die nu voortglipt wat hy magh,Ga naar voetnoot745
Draeght by geval een paer worpspeeren, met beslagh
Van yzer voor gespitst, in zijne slincke vingeren,
| |
[pagina 218]
| |
535 mickte en paste met den eenen schicht Eneas wis te nemen.Ga naar voetnoot535 536 Eneas hielt stant, en op d'eene knie vallende, bedeckte zich metGa naar voetnoot536 537 zijnen beuckelaer: evenwel trof de toegedreve spiets den top des 538 helms, en sloegh hem den kam van zijn hooft. Maer toen Eneas 539 merckte hoe listigh hy uitgestreecken, en Turnus hem ontvoertGa naar voetnoot539 540 wiert, zoo begost de gramschap in het hooft te stijgen, en hy riep 541 Jupijn dickwils tot getuige, over het schenden des verbonts voorGa naar voetnoot541 542 't altaer bezworen; viel ten leste midden in den hoop, en zijnen 543 toren den vryen toom gevende, vocht schrickelijck en geluckigh, 544 en versloegh zonder onderscheit al wat hem voorquam. 545 Wat Godt, of Zanggodin vermelt my nu zoo vele bitterheden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot545 546 zoo velerleie moorden, en het omkomen der oversten, nu vanGa naar voetnoot546 547 Turnus, dan van den Trojaenschen Helt over al het vlacke velt 548 gejaeght? o Jupiter, behaeghde het u, dat de volcken, die namaels 549 eeuwigh in pais zouden leven, zoo heftigh elckandere aenrand- 550 den? Eneas past, zonder lang sammelen, Sukro, den Rutuler, dieGa naar voetnoot550-51 551 eerst de toestrevende Trojanen staen hielt, op zijn zijde te raken, 552 en drijft hem het raeuwe lemmer, op zijn dootlijckste door deGa naar voetnoot552 553 ribben, tot op het borstbeen. Turnus te voet vechtende, door-Ga naar voetnoot553 554 stoot Amykus, die van zijn paert stortte, en zijnen broeder Diores; 555 den eenen met zijn lange spiets, zoo hy aenquam; den anderenGa naar voetnoot555 556 met den degen: en hy hangt beide d'afgehouwe hoofden, die 557 noch bloeden en druppelen, aen zijnen wagen, en slaet voort.Ga naar voetnoot557 558 Eneas brengt Talos om, en Tanaïs, en den stercken Cethegus, 559 alle drie in eenen torn; en leit den zwaermoedigen Onytes, eenenGa naar voetnoot559 560 Thebaen, en zoon van Peridie, neder. Turnus brengt de gebroe-Ga naar voetnoot560 561 ders om, die uit Lycie en Apolloos landouwen quamen; en Menetes,Ga naar voetnoot561 | |
[pagina 219]
| |
En mickt, en past een punt Eneas toe te slingeren,
En toe te drijven: maer de helt viel, daer hy stont,
750[regelnummer]
Op eene knie ter aerde, en deckt zich onder 't ront
Van zijnen beuckelaer. de speer, hem toegedreven,
Quam op den top des helms, en door den kam te streven,
Dat die in stucken sprongk. Eneas, die dus zwiert,Ga naar voetnoot753
Bemerckte in 't ende hoe hy uitgestreecken wiert,
755[regelnummer]
En Turnus hem ontvoert, en door dit overweegen
Quam flux den Troischen helt de toorne in 't hooft gestegen.
Toen riep hy, reis op reis, Jupijn, en zijn gezagh
Tot een getuige aen, om het schenden van 't verdragh,
En onderling verbont, voor Godts altaer bezworen,
760[regelnummer]
Viel endtlijck in den hoop, en gevende zijn' toren,
Den vryen toom, vecht fel, geluckigh, en verwoet,
Ziet niemant aen, verslaet al wat hem eerst gemoet.Ga naar voetnoot762
Wat Godt, wat Zanggodin ontvoutme op mijn gebeden
Zoo groot een nederlaegh, zoo veele bitterheden,Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Den doot der oversten, nu van den Troischen helt,
Nu van Prins Turnus fors gejaeght in 't vlacke velt?
Jupijn, behaeght het u, dat volcken, die verheven
Door u, alle eeuwen door in vrede eens zullen leven,
Zoo heftigh onderling elckandre gaen te keer.Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
Eneas, zonder lang vertoef, past met geweer
Den Rutler Sukro, die hier eerst vooruit quam streven,
En zijn Trojaenen stuit, ter zijde een' slagh te geven,
Te drijven 't laeuwe stael op 't borstbeen. Turnus hantGa naar voetnoot773
Doorstoot'er Amykus, die ploft van 't paert in 't zant;
775[regelnummer]
Zijn' broêr Diores mê: den eenen onder wegenGa naar voetnoot775
Met zijne lange speer, den andren met den degen.
Hy hangt de hoofden, afgehouwen in dien moort,
Aen zijnen druipenden strijtwagen, en slaet voort.Ga naar voetnoot778
De vorst Eneas komt hier Tanaïs te vellen,
780[regelnummer]
Cethegus, grof en sterck, en Talos, dry gezellenGa naar voetnoot780
In eenen torn, en leght Onytes, een Thebaen,
Een heel zwaermoedigh hooft, en zoon, zoo wy verstaen,Ga naar voetnoot782
Van Peridye, neêr. prins Turnus, onder 't houwen,
Helpt twee gebroêrs van kant, uit Febus erflandouwenGa naar voetnoot784
785[regelnummer]
En Lycië gereist; den jongelingk Meneet,
| |
[pagina 220]
| |
562 den Arkadischen jongelingk, die te vergeefs den krijgh haette: 563 hy verstont zich op het visschen, ontrent de vlieten van het visch-Ga naar voetnoot563 564 rijcke Lerne; en arm van afkomst, wist van geenen hofdienst;Ga naar voetnoot564 565 zijn vader bouwde gehuurt lant. 566 En gelijck de brant aen verscheide hoecken, in een dorre bos-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot566 567 schaedje en kraeckende lauwertacken gesticht; of een schuimendeGa naar voetnoot567 568 waterval, al bruisende van het hoogh geberghte afschietende, in 569 zee loopt; en elck van dien vernielt al wat hy bereickt; zoo strevenGa naar voetnoot569 570 Eneas en Turnus beide toe in den slagh. Nu begint het bloet 571 van gramschap te zieden: de stoutste harten moeten 'er kleven.Ga naar voetnoot571 572 Nu houwt men slechts van boven neêr met al zijn maght toe.Ga naar voetnoot572 573 Eneas smijt Murraen, die op d'oude tittels zijner voorvaderen en 574 grootvaderen, en op al 't geslacht en de ry der Latijnsche Konin-Ga naar voetnoot574-76 575 gen stoft, met eenen geweldigen steen van een rots afgebroken, 576 van boven neder, dat hy in het zant ploft, en onder juck en gar- 577 reelen beknelt, van de wielen voortgesleept, en van den hoef der 578 hollende paerden, die geenen meester kennen, te berste getraptGa naar voetnoot578 579 wort. Turnus bejegent den toestrevenden Ilus, die vervaerlijckGa naar voetnoot579-80 580 brult, en schiet hem eenen schicht naer zijn hooft, dat die door 581 den gulden helm in de herssens steken blijft: en o Kreteus, aller- 582 sterckste der Griecken, uwe hant kon u van Turnus niet bevrijden: 583 nochte geen Goden beschermden hunnen Kupentus, toen EneasGa naar voetnoot583 584 aenquam: hy liep moedigh tegens het spits aen, doch de dickteGa naar voetnoot584 585 des koperen beuckelaers baette den ellendige niet. Oock zagen,Ga naar voetnoot585 | |
[pagina 221]
| |
Die, uit Arkadië gekomen tot zijn leedt,
Den oorlogh vyant was. hy liet zich noit verdrietenGa naar voetnoot787
Te visschen rondom Lerne, en zijn vischrijcke vlieten,
En, arm van afkomst, had den hofdienst noit bezuurt.Ga naar voetnoot789
790[regelnummer]
Zijn vader bouwde lant, den lantheer afgehuurt.
Gelijck een lichte brant, gesticht aen veele kanten,Ga naar voetnoot791
In 't droogh en kraeckend bosch van groene lauwerplanten,
Of 't schuimende gewelt van eenen waterval
Al bruisend van 't geberghte om laegh schiet met geschal,
795[regelnummer]
En in de baren stroomt; en elck van deze vinnighGa naar voetnoot795
Vernielt wat hy bereickt: zoo streven, als uitzinnigh,
De koning Turnus en Eneas alle bey
Oock toe in dezen slagh, en onder hun geleyGa naar voetnoot798
Begint het hart en bloet te zieden, waerze streven,
800[regelnummer]
Waer door het stoutste hart hier blijven moet en kleven.Ga naar voetnoot800
Men houwt van boven neêr met al zijn maght slechts toe.
Eneas smijt Murraen, [die op de koningsroe,Ga naar voetnoot802
Aeloude titels van zijn' vader en voorvader,
En al Latinus ry, de koningen te gaderGa naar voetnoot804
805[regelnummer]
Magh stoffen,] met een stuck, gebroken van een rots,
Een zwaer gewight, ter neêr, zoo schrickelijck en trots,Ga naar voetnoot806
Dat hy ter aerde ploft, en onder de garreelen
En 't juck beknelt leght, en gesleept wort van de zeelen,Ga naar voetnoot808
En van de hoeven, nu aen 't hollen, wort getreên
810[regelnummer]
Te berste: want het paert kent meester noch gesteen.Ga naar voetnoot810
De koningk Turnus komt helt Ilus hier ontmoeten,
Die vreeslijck brult, en schiet een' schicht om hem te groeten,Ga naar voetnoot812
Zoo net naer 't hooft, dat die door 't gout des hellems drijft,Ga naar voetnoot813
En inknerst, en in 't brein ten leste steecken blijft.
815[regelnummer]
Gy Kreteus, sterckste van de Griecken, die hier strijden,
Kunt u met uwe hant voor Turnus niet bevrijden,
En niet een Godt beschut Kupent voor 't heldenzwaert
Van vorst Eneas, toen hy aenquam, onvervaertGa naar voetnoot818
In 't spits liep: want de schilt, heel dick van kopre plaeten,Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
Kan dien elendigen beschutten, nochte baeten.
| |
[pagina 222]
| |
586 o Eolus, de Laurentijnsche velden u sterven, en plat op uwen 587 rugh ter aerde vallen: ghy, die van geene Griecksche keur- 588 benden, nochte van Achilles, verdelger van Priaems Rijck, kost 589 gevelt worden, leght nu hier neder. Hier bepaelde de doot uwGa naar voetnoot589 590 leven: ghy hebt by Ida een hoogh huis, te Lyrnesse een hooghGa naar voetnoot590 591 huis, maer uw graf op den Laurentijnschen bodem. De ganscheGa naar voetnoot591-92 592 legers geraecken dapper aen elckandere, alle de Latijnen, en alleGa naar margenoot+ 593 de Dardanen; Mnestheus en de dappere Serestus, en Messapus,Ga naar voetnoot593 594 te paerde afgerecht, en sterke Asylas; de Thuskaensche keurbende, 595 en de vleugels des Arkadischen Evanders: elck man quijt zichGa naar voetnoot595 596 zelven, hooft voor hooft, naer zijn uiterste vermogen: elck roert, 597 elck rept zich: de slagh gaet gruwelijck aen. 598 D'overschoone moeder gaf toen Eneas in den zin, dat hy naerGa naar margenoot+ 599 de vesten zou trecken, het heir in aller yl stewaert aen wenden, 600 en de Latijnen onvoorziens overrompelen. Terwijl Eneas Turnus 601 onder verscheide troepen naspoort, en zijn gezicht herwaert enGa naar voetnoot601 602 derwaert slaet, ziet hy de stadt, gedurende dit harde gevecht, 603 onbestormt en gerust voor zich leggen. Terstont neemt hy voorGa naar voetnoot603 604 den vyant op een andere wijze aen te tasten, roept d'Oversten,Ga naar voetnoot604 605 Mnestheus, Sergestus, en den stercken Serestus op eenen heuvel, 606 daer d'overige keurbende der Teukren, met eenen dicken drang,Ga naar voetnoot606 607 zonder schilden of schichten neder te leggen, naer toeschiet. 608 Hier op een hooghte midden onder den hoop staende, spreeckt 609 hy aldus: dat niemant verzuime mijnen last uit te voeren. Jupijn 610 houdt onze zijde: niemant ga langkzamer te werck, om dat ickGa naar voetnoot610 611 dit schichtigh beveel. Heden zal ick Latinus Rijck, en zijne stadt,Ga naar voetnoot611 612 een oirzaeck van dezen krijgh, verdelgen, en hare roockende daec- 613 ken tot den gront toe slechten, indienze weigeren my te gehoor- | |
[pagina 223]
| |
Oock zagh, ô Eolus, het Laurentijnsche velt
U sterven, op den rugh gevallen voor dien helt.
Gy die van Griecksche maght, noch van Achils slaghorden,
't Bederf van Priams rijck, ter neêr gevelt kost worden,Ga naar voetnoot824
825[regelnummer]
Leght hier in 't zant geploft. de Doot bepaelde hier
Uw leven. gy bezit op Ide, trots en fier,
Een heerlijck huis, en noch een huis by hoogh Lyrnesse:
Maer by Laurentum staet uw graf, en grafcypresse.
De gansche legers gaen geweldigh tegens een.
830[regelnummer]
Latijn en Dardanier, te zamen hantgemeen,
Serest, en Mnestheus, en Asylas, d'overstercke,
Messapus, afgerecht te paerde: met de vlerckeGa naar voetnoot832
Of vleugel van den vorst Evander. ieder man,
Elck quijt zich, hooft voor hooft, zoo dapper als hy kan.
835[regelnummer]
Elck rept zich, en de slagh begint op 't felst t'ontsteecken.
De schoone moeder gaf Eneas toen een tekenGa naar voetnoot836
In zijn gedachten, dat hy daetlijck zou bestaenGa naar voetnoot837
Het heir in aller yl te voeren stewaert aen,
En flux Latinus hof en muuren t'overvallen,
840[regelnummer]
Eer iemant dit vermoede. Eneas, onder allen,Ga naar voetnoot840
Terwijl hy Turnus vast van troep tot troep bespiet,Ga naar voetnoot841
En naspoort, herrewaert en derwaert heeneziet,
Zoo ziet hy deze stadt, geduurende 't ontzeggenGa naar voetnoot843
Des vyants, onbestormt in vrede voor zich leggen,Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
En neemt een opzet om den vyant hier in stilt',Ga naar voetnoot845
Eens op een andre wijs te vaeren in zijn' schilt,
Roept d'oversten Sergest, en Mnestheus flux te zamen
Naer eenen heuvel, daer de Troische benden quamen
Met eenen dicken drang, en sonder schilt of schicht
850[regelnummer]
Van zich te leggen. hier in 't midden, hoogh en dichtGa naar voetnoot850
Omringt van andren, spreeckt hy, zonder zich t'ontroeren:Ga naar voetnoot851
Dat niemant nu verzuim' mijn' krijghslast uit te voeren.
Jupijn houdt onze zy. dat niemant langkzaem spoeGa naar voetnoot853
Het geen ick snel belast. op heden, hoort slechts toe,
855[regelnummer]
Zal ick Latinus rijck en stadt en haere zielen,Ga naar voetnoot855
Eene oirzaeck van den krijgh, tot in den gront vernielen,
En haere daecken, in den lichten brant gezet,
Beslechten met den gront, indienze mijne wetGa naar voetnoot858
| |
[pagina 224]
| |
614 zamen, en zich onder mijn juck te begeven. Quansuis ick zouGa naar voetnoot614 615 wachten, tot dat het Turnus luste met ons te vechten, en hy dieGa naar voetnoot615-16 616 een overwonnelingk is, weder tegens ons aengingk? O burgers, 617 dit is het punt, dit is d'as, waer op dees heilooze oorlogh draeit.Ga naar voetnoot617 618 Haest u, brengt fackels, en branttuigh, om het verdragh te her-Ga naar voetnoot618 619 eischen. Zoo sprack hy, en zy zetten zich om strijt gelijckerhantGa naar margenoot+ 620 alle te zamen driekant in slaghorden, en trecken in slaghordenGa naar voetnoot620 621 sterck naer de muren toe. Onvoorziens en schichtigh wort menGa naar voetnoot621-22 622 ladders en vier gewaer. Zommigen loopen naer de poorten toe, 623 en houwen de voorste wacht neder. Zommigen schieten met yzereGa naar voetnoot623 624 punten en schichten, dat de lucht duister wort. Eneas zelf in 'tGa naar voetnoot624-25 625 voorste, wijst met zijne hant de vesten, en beschuldight LatinusGa naar margenoot+ 626 luidskeels, en neemt de Goden tot getuigen, dat hy tot den strijt 627 geperst wort, en d'Italianen, hun vyanden, nu de tweede mael,Ga naar voetnoot627-28 628 dit tweede verbont breken. Onder de verbaesde burgery begint 629 tweedraght te broeden: zommigen gebieden stadts grendels t'ont-Ga naar voetnoot629 630 grendelen, de poorten voor de Dardanen open te zetten, en slepenGa naar voetnoot630 631 den Koningk zelf naer de vesten toe: zommigen brengen wapensGa naar voetnoot631 632 by der hant, en varen voort om de muren te beschermen: gelijckGa naar margenoot+ 633 byen in uitgehoolden puimsteen besloten (daer de huisman haerGa naar voetnoot633-35 634 met stinckenden smoock naspoort, en in het hol roockt, om haer 635 uit te bijten) uit verlegenheit in de rots en haer wassen leger hene 636 en weder loopen, en terwijl de bittere roock vast in d'ydele lucht 637 optreckt, met luitruchtigh brommen haer gramschap wetten.Ga naar voetnoot637 | |
[pagina 225]
| |
Niet volgen, noch mijn juck opneemen, zonder klaegen.
860[regelnummer]
'k Zal wachten trouwen tot het Turnus zou behaegen
Met my te kampen, en tot dat hy, die alree
Een overwonnen is, het zwaert rucke uit der schee.Ga naar voetnoot862
O burgers, dit 's het punt: dit's d'as, waer op 't vermogenGa naar voetnoot863
En al de handel draeit van 't heiloos oorelogen.Ga naar voetnoot864
865[regelnummer]
Voort voort, brengt fackels, brengt nu brandtuig voor den dag.
Hereischt nu op dees wijs het ingegaen verdragh.Ga naar voetnoot866
Zoo sprack hy: ieder zet zich drykant in slaghorden,
Treckt stewaert snel en sterck, toen hem de hoofden porden.Ga naar voetnoot868
Nu wort men onvoorziens de storremleer gewaer,
870[regelnummer]
En 't vier. een deel loopt naer de poorten in 't gevaer,Ga naar voetnoot869-70
En houwt de voorste wacht ter neder, daerze waecken.
Een deel schiet schicht en speer naer torens, tin, en daecken,Ga naar voetnoot872
Verdonckert al de lucht. Eneas, zelf vooraen,
Wijst met zijn hant de stadt, beschuldight het bestaenGa naar voetnoot874
875[regelnummer]
Van vorst Latinus vast luidruchtigh, en met roepen,Ga naar voetnoot875
Neemt al de Goden tot getuigen, voor zijn troepen,
Dat hy tot dezen krijgh met kracht gedwongen wort,
En d'Italjaenen zelfs, hun vyanden, zoo kortGa naar voetnoot878
Dit tweede vreverbont ten tweedenmaele breecken.
880[regelnummer]
De burgertweedraght broet in stadt, en is ontsteecken
In 't raedelooze volck. de zommigen gebiênGa naar voetnoot881
Stadts grendels, en het slot, oock zonder 't hof t'ontzien,Ga naar voetnoot882
t'Ontsluiten, en de poort voor Dardan op te rucken.Ga naar voetnoot883
Men sleept den koningk naer de muuren. d'ongelucken
885[regelnummer]
Vermeeren, en een deel brengt wapens by der hant,Ga naar voetnoot884-85
Vaert voort, en wil den muur door moedt en tegenstant
Beschutten: eveneens gelijck de honighbyen,
In hollen puimsteen dicht besloten, en in lyen
Zich reppen, naerdemael de huisman haer door roock
890[regelnummer]
Naerspoorende, en door stanck, en vuilen reuck en smoock
Wil bijten uit het hol. zy loopen heene en weder
In 't wassen leger, en de steenrots op en neder,
Van last, en wetten fel [terwijl de roock de luchtGa naar voetnoot893
Verbittert en benaeut,] luidruchtigh met gerucht,
895[regelnummer]
Al brommende haer wraeck en toorne aen alle zyen.
| |
[pagina 226]
| |
638 Noch komt den afgematten Latijnen dit droevigh ongeluckGa naar margenoot+Ga naar voetnoot638 639 over, daer de gansche stadt van waeght. De Koningin ziende uitGa naar voetnoot639 640 haer hof den vyant genaken, de muren beklimmen, het brant- 641 tuigh naer de daken vliegen; daerentegen nergens geene Rutuli- 642 sche benden, geene troepen van Turnus voorhanden; zoo gelooft 643 de rampzalige, dat de Jongelingk in den slagh omgekomen zy, 644 en hier over in haer gemoedt haestigh van droefheit ontstelt, wijtGa naar voetnoot644 645 de schult zich zelve, een hooftoirzaeck dezer jammeren, en zinne-Ga naar voetnoot645 646 loos en kranckhoofdigh, smijt vele woorden uit, verscheurt heur 647 purperen gewaet, en vol wanhoops, knoopt eenen strick om hoogh 648 aen den balck, waer aen zy schandelijck zich zelve verworght. ZooGa naar voetnoot648 649 ras d'ellendige Latijnen dit ongeluck vernemen, treckt de dochterGa naar voetnoot649 650 Lavinie d'eerste het blonde hair uit heur hooft, en krabt hareGa naar voetnoot650 651 blozende kaecken op: alle anderen rontom haer voort aen 't razen:Ga naar voetnoot651 652 al het hof galmt van dit misbaer. De rampzalige mare loopt vanGa naar voetnoot652 653 hier over al de stadt, die geeft den moedt verloren. Latinus ver- 654 baest om de doot zijner gemalinne, en het bederf der stede, gaetGa naar voetnoot654 655 met gescheurde kleederen, begruist en bezoetelt zijn grijs hairGa naar voetnoot655 656 met stof en vuilicheit, beschuldight zich zelven menighmael, over- 657 mits hy den Dardaen Eneas niet eer ontfing, en willigh tot zijnen 658 schoonzoon aennam. 659 Ondertusschen volght Turnus de helt (nu trager, en nu hoe langerGa naar margenoot+Ga naar voetnoot659-60 660 hoe min moedigh, en omgesleept van zijne paerden) in het ach-Ga naar voetnoot660-61 661 terste van den troep, noch weinigen, die hier en daer gaen zwerven.Ga naar margenoot+ 662 De mare van dit geschrey, met vertwijfeling en schrick gemengt,Ga naar voetnoot662 | |
[pagina 227]
| |
Noch komt Latinus volck en moede burgeryen
Dit onheil over, daer de rijxstadt van gewaeght.
De koningin ziet zelf ten hove uit, heel vertsaeght,
Den vyant aen de graft de veste en muur beklimmen,
900[regelnummer]
Het brandtuigh in de lucht rondom de daecken glimmen
En flackren, en verneemt geen volck, noch Rutulier,
Geen' troep van Turnus, noch geen bendenaeren hier.Ga naar voetnoot902
d'Elendige besluit, uit wanhoop van haer leven,Ga naar voetnoot903
Dat Daunus neef alreede is in den slagh gebleven.Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
Hierover in het hart verbaest, en gansch ontroert
Van droefheit, wijt de schult zich zelve, en acht, vervoert
Van druck, zich d'oirzaeck van zoo groote jammernissen,Ga naar voetnoot906-907
En zinneloos, en kranck van harssen en gewissen,Ga naar voetnoot908
Smijt veele woorden uit, verscheurt haer purpren kleet,
910[regelnummer]
En knoopt, vol wanhoops, flux een' strick, hiertoe gereet,Ga naar voetnoot910
Om hoogh aen eenen balck, waeraen zy zich, uit zorgen
En angst, te schandelijck verhangt, en gaet verworgen.
Zoo ras d'elendige Latijnen 't ongeluck
Verneemen, treckt de maeght Lavinie van druck
915[regelnummer]
Het blonde haer van 't hooft, en krabt haer roode kaecken.
Alle andren en haer stoet aen 't razen: alle daecken
Van 't hof aen 't galmen van benautheit, en misbaer.Ga naar voetnoot916-17
De gansche stadt verneemt van 't hof dees droeve maer,
En elck ontzinckt de moedt. Latinus, dus verschrocken,
920[regelnummer]
Om 't endt van zijn gemael, 't bederf der stede, aen 't nockenGa naar voetnoot920
En zuchten, en verscheurt zijn kleet, begruist zijn haer
Zijn grijze lock met stof, en vuilnis, en misbaer,Ga naar voetnoot922
Beschuldight menighmael zich zelven meer en meere,
Dat hy Eneas niet by tijts ontfing met eere,
925[regelnummer]
Gewilligh en van zelf tot eenen schoonzoon koos.Ga naar voetnoot925
Terwijl volght Turnus, nu heel traegh en moedeloos,
En langkzaem omgesleept van zijn vermoeide paerden
Noch weinigen, die hier en daer, gelijck veraerden,Ga naar voetnoot928
Gaen zwerven langs het velt. de maer van dezen kreet,Ga naar voetnoot929
930[regelnummer]
Gemengt met wanhoope en vertwijfelinge, en 't leedt,
| |
[pagina 228]
| |
663 en 't gedruis en onlustigh morren der overhoopleggende stedeGa naar voetnoot663 664 klonck hem, als een donderslagh, in zijne ooren. Wee my! watGa naar voetnoot664-65 665 zoo groot een droefheit zet de vesten in roer? Wat vervaerlijck 666 geroep komt 'er overal van de stadt herwaert aen? Zoo spreeckt 667 hy, en zinneloos den teugel aentreckende, houdt den wagen stil.Ga naar margenoot+ 668 De zuster, die in de gedaente van Metiskus den wagenaer ver- 669 andert, wagen en paerden en teugel mende, bejegende hem metGa naar voetnoot669 670 dusdanige woorden: Turnus, volgenwe de Trojanen dit langs, 671 daer de kans ons allerschoonst is: ginder is volcks genoegh om 672 de stadt te beschermen. Eneas bespringt d'Italianen, en vecht vast 673 midden onder den hoop: laet ons oock wat passen te raken, enGa naar voetnoot673 674 den Teukren een deel gewonden en dooden t'huis sturen: ghy 675 zult geen kleener getal vyanden ter helle zenden, nochte met 676 minder eere uit den slagh wederkeeren. Hier op antwoorde Tur- 677 nus: o Godin, mijn zuster, ick vernam u al over een poos, toenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot677 678 ghy door uwe treken eerst het verbont steurde, en u in dit ge- 679 vecht staeckt: en nu wilt ghy my te vergeefs bedriegen: maer 680 wie zont u van den hemelschen Olymp neder, om zulck eenen 681 moeielijcken last t'aenvaerden? Of was het op dat ghy uwen onge- 682 luckigen broeder schrickelijck zoudt zien omkomen? want watGa naar voetnoot682-83 683 recht ick toch uit? of wat kans is 'er om stadt en burgery te red- 684 den? Ick zagh zelf den dapperen Murraen (boven wien niemant 685 leeft, die my waerder is) zwaerlijck gewont, voor mijn oogen ster- 686 ven, en hoorde hem noch om my roepen. D'ongeluckige Ufens 687 leit 'er oock toe, om onze schande niet te zien, en de TrojanenGa naar voetnoot687 688 proncken met zijn lichaem en wapenen. Zal ick gedoogen, dat men 689 (dit alleen ontbrack ons noch) de huizen uitroie? Zal ick DrancesGa naar voetnoot689Ga naar voetnoot689-90 690 woorden niet met mijne daden beschamen? Zal ick hun den rugh 691 bieden? en dit lant Turnus zien voorloopen? Is sterven dan zulckGa naar voetnoot691 | |
[pagina 229]
| |
Gedruis en morren der gemeente, die, onlustighGa naar voetnoot931
En twistigh overhoop, in roer is, en onrustigh,Ga naar voetnoot932
Geeft hem een' donderslagh in d'ooren: wee my, wat
Zoo groot een droefheit schockt en schudt d'ontroerde stadt?
935[regelnummer]
Wat schrickelijck geroep, wat onweêr is hier gaende?
Zoo spreeckt hy zinneloos, en houdt den wagen staende,
En treckt den teugel aen. de zuster, in den schijnGa naar voetnoot937
Van zijnen wagenaer Metiskus, die de lijn
En teugel ment van 't paert, ontmoet hem met dees rede:Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
Nu Turnus, volgh met my de Troischen, van de stede
Dit heen, daer ick de kans voor u veel schooner schat:
Want gins is volcks genoegh en maght, om 's konings stadt
Te helpen voorstaen. vorst Eneas met zijn vaenenGa naar voetnoot943
Vecht midden in den hoop, bespringt 'er d'Italjaenen:
945[regelnummer]
Laet ons oock passen wat te raecken in 't gedruis,
En stierenwe den Frygh een' hoop gewonden t'huisGa naar voetnoot946
En dooden: gy zult mê geen kleener tal van benden
En vyanden gevelt ter helle nederzenden,Ga naar voetnoot948
Noch met geen mindere eer braveren na den slagh.Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
Hierop zeght Turnus: ô Godin, mijn zuster, ach,
'k Vernam u al een poos, toen gy door uwe treken
't Verbont eerst steurde, en u in dit gevecht gingt steecken:
Nu wiltge my vergeefs bedriegen, elck ten schimp.Ga naar voetnoot953
Maer wie heeft u gestiert van Jupiters Olymp,
955[regelnummer]
Om zulck een' zwaeren last t'aenvaerden, hier beneden?Ga naar voetnoot955
Of was 't om jammerlijck uw' eigen broeder heden
Te zien verwonnen? want wat recht ick uit? wee my!
Wat kans is hier, om nu de stadt en burgery
Te redden? ick zagh zelf Murraen den helt, my waerder
960[regelnummer]
Dan al die leven, voor mijne oogen sterven, zwaerder
Gewont dan een van 't heir, en hoorde hoe hy riep
Om Turnus. Ufens, die rampzalige, is al diep
In slaep gevallen, om ons schande niet t'aenschouwen.Ga naar voetnoot963
De Troische proncken met zijn lichaem, fel doorhouwen,
965[regelnummer]
En met zijn wapenen. zal ick gedoogen dat
Men [dit alleen ontbrack ons noch,] de koningsstadt
En huizen uitroy'? zou het niet mijne eer betaemen
Den mont van Drances met mijn daeden te beschaemen?
Zal 't lant nu Turnus zelf zien loopen voor hun wraeck?Ga naar voetnoot969
970[regelnummer]
Is eens te sterven dan zoo jammerlijck een zaeck?
| |
[pagina 230]
| |
692 een deerlijcke zaeck? O Geesten, weest my genadigh, dewijl deGa naar margenoot+Ga naar voetnoot692 693 Goden tegens my ingespannen zijn. Mijn ziel zal, heiligh en vryGa naar voetnoot693 694 van de smet der bloohartigheit, en zonder immermeer haer grooteGa naar voetnoot694 695 voorouders t'onteeren, by u nederdalen. 696 Naulicks sprack hy dit, of Sages op een schuimbeckende paertGa naar margenoot+ 697 gezeten, komt, voor in zijn aenzicht met eenen pijl gewont, mid- 698 den door den vyant hene gevlogen, en roept weemoedigh in hetGa naar voetnoot698-99 699 rennen om Turnus: o Turnus, al onze behoudenis hangt aen u:Ga naar margenoot+ 700 ontfarm u over uw volck. Eneas blixemt met zijn wapenen, en 701 dreight de hooge sloten van Italie neder te worpen en te verdel-Ga naar voetnoot701 702 gen: en alree vliegen de fackels naer de daecken: De Latijnen 703 zien op u, slaen hunne oogen op u. Koningk Latinus zelf mom-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot703-704 704 pelt vast, wien hy voor zijnen schoonzoon kennen wil, en met 705 zijn dochter paren. Behalve dit is de Koningin zelf, die u zooGa naar margenoot+ 706 droegh, door haer eige hant gesneuvelt, en van schrick uit hetGa naar voetnoot706 707 licht des levens gevloden. Messapus en de gestrenge Atinas hou-Ga naar voetnoot707 708 den alleen voor de poorten de heirspits des vyants staen. Keur-Ga naar voetnoot708-709 709 benden omcingelen hun dicht van wederzijde: d'yzeren oegstGa naar voetnoot709-10 710 van bloote zwaerden staet ysselijck: en ment ghy den wagen om 711 en wederom over het velt, daer geen vyant is? Turnus door deGa naar margenoot+Ga naar voetnoot711-12 712 verbeeldinge des verbijsterden staets verbaest, zagh hem stilzwij- 713 gens aen: in zijn gemoedt gaet een geweldigh gety van schaemteGa naar voetnoot713-15 714 en dolheit met droefheit gemengt, en minne van razernye aen- 715 gedreven, en kennis van zijn eige vromicheit. Zoo ras de nevels | |
[pagina 231]
| |
Weest my genadigh, ô gy geesten, wijdt verbannen:Ga naar voetnoot971
Want tegens my is nu de hemel ingespannen.
Mijn ziel zal heiligh, en van blooheit noit besmet,
En, zonder vaders stam en mijner vadren bedtGa naar voetnoot974
975[regelnummer]
t'Onteeren, naer den poel des jammers nederstygen.
Dit sprack hy nauwelijx, of Sages komt'er hygen,
Op een schuimbeckend paert, van vore in 't aengezicht
Gewont met eenen pijl, en midden door den schicht
En 't punt der vyanden gevlogen, bloênde en bloedigh.Ga naar voetnoot978-79
980[regelnummer]
Hy roept in 't rennen om prins Turnus, heel weemoedigh:Ga naar voetnoot980
O Turnus, 't heil des rijcks hangt nu aen u alleen.
Ontferm u over 't volck. Eneas, op de been,
En toornigh, blixemt met zijn wapen, dreight de sloten
Van gansch Italie te sloopen, om te stooten,
985[regelnummer]
Te gront te worpen: torts en brandtuigh vlieght om hoogh
Naer trans en dack. al 't volck in vreeze slaet zijn oogh
Op u: het gansche rijck van Latium verlegenGa naar voetnoot987
Ziet uit naer u alleen. Latinus mort verslegen,Ga naar voetnoot988
En mompelt wien hy voor zijn' schoonzoon kennen wil,
990[regelnummer]
En paeren met zijn kint. behalve dit is stilGa naar voetnoot990
De koningin, die u zoo droegh, naer heur vermogen,
Gesneuvelt door haer hant, en snel van schrick bewogen,Ga naar voetnoot992
Uit 's levens licht gevloôn. de strenge Atinas staet
Met Messap, en hy houdt, als overste en soldaet,Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
Des vyants heirspits voor de poorte uit yver tegen.Ga naar voetnoot995
De keurebenden hen van weerzijde aller wegen
Omringen. d'ysren oogst van bloote zwaerden is
Vervaerlijck aen te zien: en ment gy ongewisGa naar voetnoot998
Den wagen heene en weêr op 't velt, daer geen partyenGa naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Te vinden zijn in 't velt? prins Turnus, dus in lyen,Ga naar voetnoot1000
Terwijl hy zich verbeelt 't verbystren van zijn' staet,Ga naar voetnoot1001
Ziet hem stilzwygende aen, met een verbaest gelaet.Ga naar voetnoot1002
In 't harte gaet een ty, een vreeslijck ty van schande
En schaemte en razerny gemengt, en allerhandeGa naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
Gedachten, en van min door dolheit aengenoopt,Ga naar voetnoot1005
En kennis van zijn deught, die op de zege hoopt.Ga naar voetnoot1006
| |
[pagina 232]
| |
716 der hartstoghten verdwijnen, het licht des verstants weder te 717 voorschijn komt, keert hy de stralen zijner gloeiende oogen naer 718 de vesten toe, en ziet van den wagen met een bijstere ontstelte-Ga naar voetnoot718-19 719 nisse de groote stadt achter zich leggen. Maer zie de vlam in de 720 houte timmeraedje geslagen, welde vast opwaert ten hemel, enGa naar margenoot+Ga naar voetnoot720 721 vont vatten aen den wachttoren; den toren, dien hy zelf metGa naar voetnoot721 722 balcken gebonden en opgetrocken had, op raders gezet, en met 723 bruggen omhoogh verzien. Nu zuster, hou uw rust, en behinderGa naar margenoot+ 724 my niet: nu is het nootlot meester: laet ons Godt en het hardeGa naar voetnoot724-25 725 geval volgen, daer zy ons naer toe roepen. Ick heb opgezet tegens 726 Eneas te vechten: ick heb opgezet de bittere doot, hoe bitter die 727 oock zy, te sterven, en ghy, zuster, zult my niet langer in schande 728 zien: ick bidde u laet my nu razen, eer ick hem razende te keerGa naar voetnoot728-29 729 ga. Zoo sprack hy, en sprongk haestigh van den wagen op hetGa naar margenoot+ 730 velt, en door vyant, door schichten henestrevende, verliet zijn 731 zuster, die bedroeft was, en ruckte gezwint midden door de troe- 732 pen hene. En gelijck een steen, of stuck eener steenrotse vanGa naar margenoot+ 733 de kruin des berghs door den wint afgescheurt, (het zy dat deGa naar voetnoot733-35 734 felle slaghregen dien afspoele, of d'outheit allengskens dien met 735 der tijt los maecke) steil naer beneden rolt, en met eenen gewel- 736 digen vaert recht neder stort, tot dat hy bosschen vee en men- 737 schen met zich slepende, tegens den gront aenstuit: alzoo rucktGa naar margenoot+ 738 Turnus, door de gesloopte troepen naer stadts vesten toe; naGa naar voetnoot738 739 dat het velt van al het vergoten bloet dreef, en de lucht van snor-Ga naar voetnoot739 | |
[pagina 233]
| |
Zoo ras de nevels van d'ontsteltheên aen 't verdwijnen,Ga naar voetnoot1007
De straelen des verstants beginnen door te schijnen,
Keert hy de straelen van zijn gloeiende gezichtGa naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
Naer stadt toe, en aenschout de stadt, die achter light,
Met bystre ontsteltheit aen. maer zie, de vlam, geslageGa naar voetnoot1011
In 't houten timmerwerck, vloogh opwaert lichter laege,Ga naar voetnoot1012
Vont vatten aen 't gevaert des torens, dien de wachtGa naar voetnoot1013
Bevolen, van hem zelf met balcken in zijn kracht
1015[regelnummer]
Gebonden was, en hoogh ten hemel opgetogen,Ga naar voetnoot1014-15
Op raders hecht geplant, en, boven stijf gebogen,
Met balcken wel voorzien. nu zuster, hou uw rust.Ga naar voetnoot1016-17
Beletme niet: nu is het nootlot, des bewust,Ga naar voetnoot1018
Ons meester. laet ons Godt en 't hardt geval nu volgen,
1020[regelnummer]
Waer zy ons roepen, en verdaegen. 'k heb verbolgenGa naar voetnoot1020
Nu opgezet den vorst Eneas 't hooft te biên.
'k Hebbe opgezet geen doot, geen bittre doot, te vliên,
Hoe bitter deze oock zy. gy zultme, als overmande,Ga naar voetnoot1023
O zuster, niet lang zien in oneere en in schande.
1025[regelnummer]
Ick bidde u, gunme dat ick raze heene en weêr,
Eer ick hem razende en kranckzinnigh ga te keer.Ga naar voetnoot1025-26
Zoo sprack hy, sprong terstont met yver van den wagen,
En, strevende door schicht en vyant onverslagen,Ga naar voetnoot1028
Verliet zijn zuster in haer droefheit, vloogh gezwint
1030[regelnummer]
Door 's vyants troepen, als een steen, die door den wint
Gereeten, op den top des berghs, van hooge klippen,
[Het zy een regenbuy dien afspoelt, of het glippen,
Der jaeren dien verwrickt, en los ruckt met der tijt,]Ga naar voetnoot1032-33
Heel steil beneden rolt, en schichtigh nederglijt,Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Tot dat hy bosschen, vee, en menschen me komt sleepen,
En weêrstuit op den gront: aldus, van spijt beneepen,Ga naar voetnoot1036
Ruckt Turnus vreeslijck door 't gesloopte heir naer ste,
Daer 't velt van bloet drijft, als een barrenende zee.Ga naar voetnoot1038
De schichten snorden in de lucht uit alle streecken.
| |
[pagina 234]
| |
740 rende schichten ruischte: hy wenckt met de hant, en begint met 741 een aldus deftigh te spreken: ghy Rutulen, houdt nu op: ghyGa naar margenoot+Ga naar voetnoot741 742 Latijnen, houdt op van schieten: dit besla zoo 't wil, het zal opGa naar voetnoot742-43 743 my alleen aenkomen: 't is billijck dat ick de schennis des verbonts 744 voor u allen boete, en met den zwaerde beslechte. Hier op wekenze 745 al te zamen, en lieten een ruimte in het midden. 746 Maer vader Eneas hoort Turnus zoo dra niet noemen, of hyGa naar margenoot+ 747 verlaet de muren, verlaet de hooge torens, zet al het sammelenGa naar voetnoot747-48 748 aen d'een zijde, staeckt al den begonnen arbeit, springt op van 749 blijschap, en knarst afgrijsselijck met zijn geweer, zoo luide alsGa naar voetnoot749 750 Athos, zoo luide als Eryx, of vader Appenijn zelf, wanneer hyGa naar voetnoot750 751 met zijne schemerende eicken ruischt, en vrolijck zijn besneeuwdeGa naar voetnoot751-52 752 kruin in de lucht opsteeckt. Nu keerden Rutulen en Trojanen 753 en alle Italianen, en alle die omhoogh de vesten inhadden, en dieGa naar voetnoot753-54 754 om laegh de muren rammeiden, hunne oogen om strijt om, en 755 schoten het harnas uit. Vader Latinus zelf stont versuft, om datGa naar voetnoot755 756 hy twee mannen, elck in een byzonder gedeelte der wijde weerelt 757 geboren, elckandere met den stalen degen zagh te keer gaen.Ga naar voetnoot757 758 Zoo dra het velt vlack voor hen open leit, loopenze gezwint toe,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot758 759 en ontginnen het lijfgevecht van verre, met worpen van schichten,Ga naar voetnoot759 760 met beuckelaer, en klinckende metael. D'aerde dreunt 'er af: daerGa naar voetnoot760 761 na houwenze met den degen slagh op slagh toe: fortuin en dap-Ga naar voetnoot761 762 perheit mengen zich onder een. Gelijck een paer stieren op Sila,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot762 763 den geweldigen bergh, of op den hoogen Taburnus schrap tegensGa naar voetnoot763-64 764 een staende om te stooten, met hunne hoornen vyandelijck tegens | |
[pagina 235]
| |
1040[regelnummer]
Hy wenckte met de hant, ving deftigh aen te spreecken:Ga naar voetnoot1040
Ghy Rutuliers, houdt op: Latynen, houdt uw rust
Met schieten. dit besla zoo 't nootlot dat gelust:Ga naar voetnoot1042
Nu gelt het my alleen. 't zal billijck my betaemen,
Dat ick de schennis des verbonts voor u te zamen
1045[regelnummer]
Nu boete, en eerelijck beslechte met mijn zwaert.Ga naar voetnoot1045
Op deze rede wijckt elck een, laet middenwaert
Een ruime en ope plaets, tot dit gevecht beschoren.Ga naar voetnoot1047
De naem van Turnus quam Eneas naeu ter ooren,
Hy liet de torens staen, zet alles aen een zy,
1050[regelnummer]
Staeckt al 't begonnen werck, springt op, verheught en bly,
En knerst afgrijsselijck met zijn geweer en degen:
Zoo luide als Athos, en zoo luide als d'opgestegenGa naar voetnoot1052
Bergh Eryx, en zoo luide als vader Apenijn,
Wanneer hy opruischt, met den schemerenden schijnGa naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Van eicken, en heel frisch, de kruin, met sneeu behangen,
Ten hemel opsteeckt: en zy keerden met verlangen,Ga naar voetnoot1056
[Trojaen, en Rutulier, en Italjaen, en al
Die boven op de vest bezetten poort en wal,
En onder vast den muur rammeiden,] d'oogen weder
1060[regelnummer]
Eendraghtigh naer dit perck, en leiden 't harnas neder.
Latijn de vader stont zelf stom om dit verscheelGa naar voetnoot1061
Van bey dees mannen, elck in een byzonder deel
Der weerelt voortgeteelt, toen hy hen onverslegenGa naar voetnoot1063
Elckandre ontmoeten zagh met schilt en staelen degen.
1065[regelnummer]
Zy loopen hier, zoo dra het vechtperck open leght
Van weêrzy toe, en elck ontgint het lijfgevecht
Van verr', met worpen van hun vlugge speere en schichten,
Met beuckelaer en klanck van koper, zonder zwichten,
En d'aerde dreunt'er af. zy houwen, slagh op slagh,
1070[regelnummer]
Met zwaerden rustigh toe. hier mengt zich, als het plagh,Ga naar voetnoot1070
Fortuin en dapperheit te gader: als twee stierenGa naar voetnoot1071
Op den geweldigen bergh Syla schricklijck tieren,Ga naar voetnoot1072
Of op Taburnus kruin, ten oorelogh gekant,
En stootzieck, met hun hooft en hoornen, vast geplant,
| |
[pagina 236]
| |
765 elckandere inloopen; terwijl de herders op een zijde geweken, 766 vast beven van vervaertheit, al het vee van angst stom staet, en 767 de vaerzen zachtelijck morren en toezien, wie over het vee zalGa naar voetnoot767 768 heerschen; wien geheele driften zullen achteraen volgen; en zy 769 onderling vast met kracht toestootende, elckandere wonden, de 770 horens tegens een zetten, en in het vleesch booren, dat plassen 771 bloets van hals en schoft afspoelen, en al het woudt oploeit van 772 dit gesteen: niet anders rennen Eneas, de Trojaen, en de Helt, 773 een neef van Daunus, met hunne beuckelaren tegens een, datGa naar voetnoot773 774 de lucht van al het gedruis waeght. Jupiter zelf houdt zijn even-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot774-75 775 wightige schael in de hant, en weeght het nootlot dezer beide 776 tegens elckandere, om te zien wiens leven boven drijve, en wieGa naar voetnoot776-77 777 het hooft onder haele. Turnus, waenende boven te staen, hiefGa naar margenoot+Ga naar voetnoot777 778 met al zijne maght zijn schitterende zwaert zoo hoogh op als hy 779 moght, en sloegh toe: Trojanen en Latijnen schreeuwden van 780 vervaertheit, dat beide de heiren opzagen: maer het meineedigeGa naar voetnoot780 781 zwaert sprong in stucken, en begaf hem in het heetste van zijnen 782 moedt: hy nam de vlught te baet, en vloot sneller dan de wint, 783 zoo dra hy het vremde gevest en zijne handt weerloos zagh.Ga naar voetnoot783 784 Men zeit dat Turnus, toen hy zijn paerden inspande, op den 785 snellen wagen klom, om d'eerstemael de Trojanen te bestrijden,Ga naar voetnoot785 786 zijn vaders zwaert uit haestigheit achterlatende, den degen vanGa naar voetnoot786 787 Metiskus, zijnen wagenaer, medenam: en hier een lange wijl ge- 788 noegh aen had, zoo lang de Trojanen, hier en daer omzwierende,Ga naar voetnoot788 789 hem den rugh boden: maer nu hy tegens de wapens, van GodtGa naar voetnoot789 | |
[pagina 237]
| |
1075[regelnummer]
Elckandre inloopen, daer de herders, in die streecken,Ga naar voetnoot1075
Vast toezien op den strijt, aen d'eene zy geweecken,Ga naar voetnoot1076
En beven, heel vertsaeght; de kudde stille staet,
Verstomt van schrick, de vaers in twijfel morren gaetGa naar voetnoot1078
Wie entlijck van die bey de kudden zal regeeren,Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Wie heele driften op zijn spoor en tredt zal leeren
Van achter volgen; en de vechters vast vooruit
Toestootende het punt des horens in de huit
Van weêrzy duwen, en elckandre vreeslijck pletten,Ga naar voetnoot1083
De horens tegens een met al hun krachten zetten,
1085[regelnummer]
En booren in het vleesch, dat gansche plassen bloet
Van hals en schoft op d'aerde afloopen, als een vloet,
Al 't bosch van 't steenen loeit: niet anders rennen loopen
De Frygiaensche vorst, en Daunus neef door 't open
Met hunnen beuckelaer elckandere onvertsaeght
1090[regelnummer]
Op 't lijf, dat al de lucht van dit gedruis gewaeght.
Jupijn, de vader, houdt nu zelf, gelijck rechtsplightigh,Ga naar voetnoot1091
De schael in zijne hant, heel net en evenwightigh,Ga naar voetnoot1092
En weeght het nootlot van dees beide tegens een,
Om toe te zien wiens tijt van leven, daerze streên,Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Zou boven drijven, wie het hooft zoude onder haelen.
Prins Turnus, die nu waent in 't winnen niet te faelen,
Verheft met al zijn maght het schitterende zwaert
Zoo hoogh op als hy magh, houwt toe heel onvervaert.
Trojaen en Latijnist aen 't schreeuwen van verschricken,
1100[regelnummer]
Dat bey de heiren zich met hun verbaesde blicken
Nu wenden naer dien oort: maer als een rechte straf,Ga naar voetnoot1101
Sprong flux 't meineedigh zwaert in stucken, en begaf
Den helt in zijnen moedt, van hitte voortgedreven.Ga naar voetnoot1103
Hy nam de vlught te baet, en vloot, niet zonder beven,
1105[regelnummer]
Veel sneller dan de wint, zoo dra hy 't vreemt gevest
En zijne hant dus bloot en weerloos zagh op 't lest.
Men zeght dat Turnus, toen hy eerst het paert inspande,
En op den wagen klom, om d'eerste, in dezen lande,Ga naar voetnoot1108
Den Troischen 't hooft te biên, zijn eige vaders kling
1110[regelnummer]
Uit haest vergeetende, het reedtste dat'er hingGa naar voetnoot1110
Metiskus zijn koetsiers geweer nam, en hiermede
Zich wel beholp, zoo lang de Troischen, zonder stede
Te houden, hier en daer vast vloden zonder eer:Ga naar voetnoot1112-13
Maer nu hy tegens dit uitmuntende geweer,Ga naar voetnoot1114
| |
[pagina 238]
| |
790 Vulkaen gesmeet, aengingk, zoo sprong het lemmer met een 791 sterflijcke hant gesmeet, van den slagh, gelijck bros ys, in hetGa naar voetnoot791-92 792 roode zant aen glinsterende stucken: dies Turnus zinneloos langsGa naar margenoot+ 793 het vlacke velt henevloot, en onzeker, nu herwaert dan derwaertGa naar voetnoot793 794 om en wederom zwaeide: want de Trojanen sloegen van alle 795 kanten eenen dicken ringk rontom hem: en aen d'eene zijde wertGa naar voetnoot795 796 hy van een groot moerasch, aen d'andere van de hooge vesten 797 omcingelt. Eneas nietemin (hoewel de wonde des pijls zijnenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot797 798 tret middelerwijl vertraeght, de beenen behindert, en het loopen 799 verbiet) vervolght in zijne hitte den verbaesden, en zet voet byGa naar voetnoot799-800 800 voet: gelijck wanneer een jaghthont een hart, van eenen stroom,Ga naar margenoot+ 801 of uit angst voor roode pennen, bezet zijnde, achterhaelt in 'tGa naar voetnoot801 802 loopen, en aenhoudt met bassen; terwijl het verschrickt voorGa naar voetnoot802-803 803 lagen, of den hoogen oever, langs duizent paden herwaert en 804 derwaert vlught: en de snelle Umbriaen vast naer het wilt bijt,Ga naar voetnoot804 805 en heeft het, en vat het alree, en knarst op zijne tanden, gelijckGa naar voetnoot805 806 of hy 't al vast hadde, en wort onder het ydel toebijten bedro- 807 gen; weshalve op het velt een kreet opgaet, dat meir en oeverGa naar voetnoot807 808 rontom wedergalmen, en al de hemel van het gerucht dreunt: 809 eveneens begraeuwt Turnus, terwijl hy vast voorloopt, alle deGa naar margenoot+ 810 Rutulen, noemt elck by zijnen naem, en eischt het rechte zwaert. 811 Eneas in het tegendeel dreight hem den doot, en strax den halsGa naar voetnoot811-12 812 te breken, wie Turnus durf genaken: en vervaert en versaeghtze, 813 dreight de stadt te verdelgen, en valt, zoo gewont als hy is, op | |
[pagina 239]
| |
1115[regelnummer]
Gewrocht van Godt Vulkaen, zijn' vyant aen zou randen,
Zoo sprongk het lemmer, dat van sterfelijcke handen
Gesmeet was, van den slagh, gelijck een bros kristal
En ys, in 't roode zant aen stucken overal,
Dies Turnus zinneloos, langs 't vlacke velt aen 't vlughten,Ga naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
Onzeker herrewaert en derwaert zwaeit met duchten,Ga naar voetnoot1120
En weder omzwaeit: want de Troischen sloegen voort
Van overal een' ringk rondom hem aen dien oort:
Aen d'andre zijde wert hy van moerasch omringelt,
Aen d'andre zijde van de hooge veste omcingelt.Ga naar voetnoot1123-24
1125[regelnummer]
Eneas nietemin, hoewel de wonde van
Den pijl zijn tredt en spoet een wijl vertraegen kan,
De beenen hinderen, en 't loopen hem verbieden,Ga naar voetnoot1127
Vervolght in zijnen gloet, het bloet alreede aen 't zieden,
Den ree verbysterden, en zet nu voet by voet:Ga naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
Gelijck de hont het hart, in eenen breeden vloet,
Of van vervaernis voor een lijn met roode pennen
Bezet, flux achterhaelt in 't loopen en in 't rennen,
En aenhoudt met gebas, terwijl het hart verbaest,Ga naar voetnoot1133
Voor laegen, of den kant van 't water, in der haest,
1135[regelnummer]
Langs duizent paden vlught, dan hier dan ginder heenen;
En d'Umbriaen, gezwint en snel op zijne beenen,
Vast aenbijt op het wilt, en heeft het snelle dier
Gevat, en knerssetant, als of hy 't reede fier
Gevat hadde, en vint zich door ydelheit bedrogen
1140[regelnummer]
In 't bijten; hierop stijght een kreet naer 's hemels bogenGa naar voetnoot1137-40
Om hoogh van 't velt, dat meir, en stroom, en oever raest,
En wedergalmt in 't ronde, en al de streeck verbaest
Van deze jaght gewaeght: alleens loopt Turnus zwieren,Ga naar voetnoot1140-43
Begraeut, terwijl hy vlught, zijn volck, de Rutulieren,
1145[regelnummer]
Noemt elck by zijnen naem, en eischt het rechte zwaert.Ga naar voetnoot1145
Eneas wederom dreight streng en onvervaertGa naar voetnoot1146
Zijn' vyant met de doot, en strax den hals te breeckenGa naar voetnoot1147
Wie Turnus helpt, vervaert vertsaegtze en dreigt dees streken,
En koningklijcke stadt te sloopen tot den gront,
1150[regelnummer]
Vaert tot zijn' vyant in, hoewel hy is gewont.
| |
[pagina 240]
| |
814 hem in. Zy loopen vijfwerf om en wederom, en zoo menighmaelGa naar voetnoot814 815 herwaert en derwaert: want zij staen naer geene slechte prijzen,Ga naar voetnoot815 816 of vechten uit spel, maer om Turnus bloet en leven. By geval 817 stont hier een wilde olijfboom, bitter van loof, aen Faunus toe-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot817 818 gewijt, en van outs in eere gehouden, by zeeluiden, die behouden 819 uit der zee komende, hier aen hunne gaven en beloofde kleeders, 820 den Laurentijnschen Heiligh ter eere, plaghten op te hangen:Ga naar voetnoot820 821 doch de Trojanen hadden, zonder dit aen te zien, dien heiligenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot821 822 stam omgehouwen, om onbelemmert in het velt te kampen. Hier 823 stack Eneas speer: dus verre vlooghze, en bleef wel vast in denGa naar voetnoot823 824 taeien wortel steken. De Dardanier viel 'er op aen, en wou hetGa naar voetnoot824 825 punt uitrucken, om met de spiets hem in te volgen, dien hy met 826 rennen niet achterhalen kon. Maer toen zeide Turnus, zinneloos 827 van angst: Faunus, ick bidde u, ontfarm u mijns: en ghy, o gunstigeGa naar voetnoot827 828 Aerde, indien ick u, van d'Eneadijnen in den oorlogh onthei-Ga naar voetnoot828 829 light, oit in eere hielt, hou de speer toch vast. Zoo sprack hy,Ga naar voetnoot829 830 en verzocht de hulp des Godts door geene vruchtelooze belofte: 831 want Eneas, die zich lang verpijnde, kost de beklemde stang metGa naar voetnoot831 832 geen gewelt uit den taeien stam rucken. Terwijl hy hier zoo heftigh 833 op wrong en aendrongh, liep de Godin, Daunus dochter, wederGa naar margenoot+Ga naar voetnoot833 834 in Metiskus zijn wagenaers gedaente verandert, toe, en leverde 835 haren broeder zijn kling weder. Venus zich belgende, dat dit eenGa naar voetnoot835-36 836 stoute Nymfe vry stont, trat toe, en ruckte den schicht diep uit 837 den wortel. Zy lieden trots op deze wapens, en nieuwen moedtGa naar voetnoot837 838 scheppende; d'een op zijn zwaert betrouwende, d'ander moedighGa naar voetnoot838 | |
[pagina 241]
| |
Zy loopen vijfwerf om en weêrom, bang voor hinder,Ga naar voetnoot1151
En vijfwerf heene en weêr, dan herwaert aen, dan ginder:Ga naar voetnoot1151-52
Want geen van beide staet naer eenen slechten prijs,
Noch 't is geen spiegelstrijt: men vecht, naer krijgsmans wijs.Ga naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
Het wil'er Turnus nu den hals en 't leven gelden.
Een wilde olijfboom stont hier juist in deze velden,Ga naar voetnoot1156
Wiens bitter loof en stam Godt Faunus was gewijt,
En langen tijt ge-eert by zeeliên, die, bevrijt
Van schipbreuck, aen dien boom hunne offergaven veilighGa naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
En kleeders, Godt belooft, den Laurentijnschen HeilighGa naar voetnoot1160
Ter eere, hingen, doch de Troische, die hier quam,
Had ongodtvruchtigh hier den heilgen boom en stam
Omver gehouwen, om in 't vrye velt te vechten.
Hier stack Eneas speer: dus verre bleefze hechten,
1165[regelnummer]
Na haere snelle vlught, in taeie wortels vast.
Hier viel de Dardanier op aen, en wou van lastGa naar voetnoot1166
Het punt uitrucken, heel verbittert en verbolgen,
Om met de scherpe spiets zijn' vyant in te volgen,
Dien hy met rennen nu niet achterhaelen magh.
1170[regelnummer]
Maer toen sprack Turnus, dol van vreeze, en uit ontzagh:Ga naar voetnoot1170
O Faunus, 'k bid ontfarm u mijns, en gy, ô Aerde,
Indien ick u, [die van den Troischen naer uw waerde
Niet zijt verdaedight in den krijgh, maer geschoffeert,]Ga naar voetnoot1173
Altijt in eere hielt, zoo hou op mijn begeert
1175[regelnummer]
De speer nu vast. zoo badt de helt op deze stede.
De Godt ontzey hem niet te helpen naer zijn bede:Ga naar voetnoot1176
Want vorst Eneas, die zich lang verpijnde, kost
De vast beklemde stang niet uit den taien postGa naar voetnoot1178
Uitrucken met gewelt. terwijl hy hier zoo krachtigh
1180[regelnummer]
Op aendrong, ruckte, en wrong, liep Daunus nicht voordachtigh,Ga naar voetnoot1180
Weêr in Metiskus schijn, en leverde den broêrGa naar voetnoot1181
Zijn' degen wederom: dies Venus nedervoer,Ga naar voetnoot1182
Uit belghzucht dat een Nymf bestont zoo stoute stucken,Ga naar voetnoot1183
En quam gezwint de speer uit dezen wortel rucken.Ga naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
Zylieden, even trots op deze wapens, gaen
Met nieuwen moedt in 't perck; d'een op zijn zwaert in 't slaen,
En d'ander op zijn speer betrouwende, kloeckmoedigh
| |
[pagina 242]
| |
839 en groots op zijne speer, stellen zich in, met meeninge om tenGa naar voetnoot839 840 uitersten adem toe te vechten. 841 Ondertusschen spreeckt d'almaghtige Koningk des hemels JunoGa naar margenoot+ 842 aen, die uit een goude wolck den strijt vast aenziet: mijn ge- 843 malin, wat zal nu het einde wezen? wat faelt 'er wijders aen?Ga naar voetnoot843 844 Ghy zelf weet wel, en wilt het wel weten, hoe men by nootlot 845 schuldigh zy den vergoden Eneas ten hemel in te halen, en totGa naar voetnoot845 846 aen de starren toe te verheffen. Wat hebt ghy voor? Of waer 847 op zit ghy hier en wacht in de wolcken? Past het wel, dat menGa naar voetnoot847 848 eenen Heiligh, gelijck een sterflijck mensch, wonde, of Turnus 849 zijn ontruckt lemmer (want wat vermoght Iüturne zonder u) weder-Ga naar voetnoot849 850 levere, en den moedt der verwonnelingen stijve? Hou dan nu 851 endelijck eens op, en laet u door onze gebeden bewegen, en u 852 van zulck een hartewee niet stilzwijgende knagen. Ghy klaeghdeGa naar voetnoot852-54 853 my menighmael deerlijck met uwen minnelijcken mont uw harte- 854 wee: nu is men tot het uiterste getreden. Ghy vermoght de Tro- 855 janen, te water en te lande, om te slepen; den gruwzamen krijgh 856 te berockenen; het hof te schenden, en het bruiloftskleet in eenGa naar voetnoot856 857 treurgewaet te veranderen: ick verbiede u iet wijders tegens onsGa naar voetnoot857 858 voor te nemen. Zoo begost Jupiter: Zoo sprack in het tegendeelGa naar voetnoot858 859 de Godin, dochter van Saturnus, met neergeslagene oogen: o groote 860 Jupiter, dewijl my bekent is, dat u dit aldus behaeght, zoo ver- | |
[pagina 243]
| |
Zich innestellen, met een vast besluit om bloedighGa naar voetnoot1188
Te vechten alzoo lang hun adem overschiet.
1190[regelnummer]
Terwijl spreeckt Jupiter, 't almaghtige gebietGa naar voetnoot1190
Des hemels, June eens aen, die uit de goude wolcken
Vast toeziet op den strijt en twist van deze volcken:
Mijn gemaelin, wat zal, wat wil het einde zijn?
Wat faelt'er wijders aen? gy weet het in wat schijn,Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
En wilt wel weeten, dat het nootlot niet kan faelen,
Maer ons by schult verplicht Eneas in te haelenGa naar voetnoot1196
Gelijck een' aerdtschen Godt te heffen op den stoelGa naar voetnoot1197
Des hemels. wat 's uw wit? of waerop zitghe koel
En wacht in deze wolck? zou 't passen door uw vondenGa naar voetnoot1198-99Ga naar voetnoot1199
1200[regelnummer]
Een' Heiligh, als een' mensch, die sterflijck is, te wonden?Ga naar voetnoot1200
Of Turnus 't zwaert, dat hem in noot begaf zoo ruw,Ga naar voetnoot1201
[Wat kon Juturne toch uitvoeren zonder u?]
Weêrom te levren, en den moedt van dien verwonnen
Te stijven? hou dan op van 't geen gy hebt begonnen,Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
En laet u ons gebeên beweegen. laet uw hart
Niet heimlijck knaegen van dit hartewee, dees smart.
Gy hebtme dickwijl droef met minnelijcke lippen
Uw hartewee geklaeght: nu laet uw opzet glippen.Ga naar voetnoot1208
Men is op 't uiterste gekomen. gy vermoght
1210[regelnummer]
Te water en te lant den Troischen op dien toghtGa naar voetnoot1210
Te sleepen, tegens een te kanten 's oorloghsstanderen,Ga naar voetnoot1211
Het hof te schenden: gy kunt bruiloftskleên veranderen
In droeve treurkleên, en 't bedruckte rougewaet.
'k Verbiede u wijder iet te reppen, en den staet
1215[regelnummer]
Van 't rijxbesluit om hoogh te steuren. d'oppervaderGa naar voetnoot1214-15
Hief aen op deze wijs: en Juno volghde spader,Ga naar voetnoot1216
En sprack in 't tegendeel, sloegh d'oogen neêr in 't endt:
O groote Jupiter, dewijl my is bekent
Dat u dit dus behaeght, zoo zal ick Turnus laetenGa naar voetnoot1219
| |
[pagina 244]
| |
861 laet ick Turnus, en het aertrijck tegens mijnen danck: andersGa naar voetnoot861 862 zoudt ghy my nu niet in de lucht alleen zien zitten lief en leetGa naar voetnoot862 863 verdragen: maer ick had met vlammen gewapent, al zelf in de 864 slaghorden gestaen, en de Trojanen op het spits voor hunnenGa naar voetnoot864 865 vyant gesleept. Ick riedt Iüturne, ick beken het, haren ellendigen 866 broeder by te staen, en vont goet, datze om zijn leven te bergen, 867 noch wat grooters zou bestaen; evenwel niet met schichten, niet 868 met den boge te schieten. Dit zweere ick, by het onverzoenbareGa naar margenoot+Ga naar voetnoot868-69 869 hooft der Stygische bronne, den eenigen eedt, die Goden ver- 870 plicht: en nu geef ick het op, en laet den krijgh, die my tegen 871 is, drijven. Dit bidde ick u hartelijck (het welck met geene noot-Ga naar voetnoot871-72 872 wet strijt) ter liefde van Latium, en uwen volcke ter eere, dat, 873 wanneerze nu door een geluckigh huwelijck (laet dit vry voort- 874 gaen) zich vereenigen en verdragen; wanneerze nu een verbontGa naar voetnoot874-75 875 sluiten en wetten stellen; dat de Latijnsche inboorlingen hunnen 876 vorigen naem niet verwisselen; nochte ghy hun opleght, datze 877 Trojanen en Teukren genoemt werden, nochte hunne spraeckGa naar voetnoot877 878 en draght veranderen: het blijve Latium en men noemze d'Albaen-Ga naar voetnoot878 879 sche Koningen in der eeuwigheit: de Roomsche stam groeie doorGa naar voetnoot879-80 880 d'Italiaensche vromicheit in mogentheit op. Troje leit in d'assche 881 begraven: laet zijnen naem en gedachtenis oock begraven blijven. 882 D'oirsprongk der menschen en aller dingen haer aenlachende,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot882 883 zeide: ghy zijt Jupijns volle zuster, en Saturnus tweede kint: hoeGa naar voetnoot883 884 gaet 'er zulck een gety van verbolgenheit in uw gemoedt? Maer 885 welaen, legh af den haet, waer mede ghy te vergeefs ingenomen | |
[pagina 245]
| |
1220[regelnummer]
Mijns ondancks, 't aerdtrijck mede, en dees geschockte staeten.
Gy zoudt my anders nu niet in de lucht gereetGa naar voetnoot1221
Zien zitten, en dus koel verdraegen lief en leedt.Ga naar voetnoot1222
Ick waer met vier en vlam al hantgemeen geworden,
En had my schrap gezet in 't spitste der slaghorden,Ga naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
De Troischen voor het spits der vyanden gesleurt.
Ick riedt Juturne, en wil 't bekennen, op haer beurt
Te letten, en den broêr in zijn verdriet te stercken,Ga naar voetnoot1226-27
Vondt raedzaem datze, om hem te bergen, iet zou werckenGa naar voetnoot1228
Van wightiger belang, doch geensins van om hoogh
1230[regelnummer]
Tot zijn verdaediging gebruicken schicht, of boogh.
Dit zweere ick by het hooft der onverzoenbaere ader
Des jammerpoels; een eedt, die Godt, der Goden vader,
En alle Goôn verbint. nu geef ick 't op al heel,Ga naar voetnoot1231-33Ga naar voetnoot1233
En scheide uit dezen krijgh, dit haetelijck krackeel.
1235[regelnummer]
Dit bidde ick hartelijck, 't welck met geen nootwets redenGa naar voetnoot1235
Zal stryden, om de min van vorst Latinus steden,Ga naar voetnoot1236
En 't volck ter eere, dat, wanneerze in 't huwelijck
Door 't vreedzaem lot van een gezegent koningkrijck,
[Laet dit vry voortgaen,] zich verbinden, en verdraegen;Ga naar voetnoot1239
1240[regelnummer]
Wanneerze in een verbont getreên, naer hun behaegen
Oock wetten stellen, dat het ingeboren zaetGa naar voetnoot1241
Van Latium geensins zijn' eersten naem verlaet',
Noch gy hun opleght, eer de vreemden hierop roemen,Ga naar voetnoot1243
Dat zy zich Teukren en Trojaenen laeten noemen,
1245[regelnummer]
Noch hunne spraeck en draght verandren in 't gemeen.Ga naar voetnoot1245
Het blijve Latium: men noem' hen, als voorheen,Ga naar voetnoot1246
d'Albaensche koningen, eeu in eeu uit volkomen.
De Roomsche rijxstaet groei' door d'Italjaensche vroomen,
In maght en mogenheit. out Troie leght in d'asch
1250[regelnummer]
Begraven: laet zijn naem en faem, gelijck die was,
Begraven blyven. Godt, een oirsprongk aller menschen
En dingen, loegh haer aen, en sprack: ick stemme uw wenschen,Ga naar voetnoot1252
O volle zuster van Jupijn, Saturnus kint,
Na my zijn eerste vrucht. hoe gaet'er dus ontzintGa naar voetnoot1253-54Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Zoo groot een ty van wraeck en gramschap in uw harte?
Legh af den haet, waer van gy vruchteloos met smerte
| |
[pagina 246]
| |
886 zijt. Ick bestem uwen eisch, en geef het gaerne gewonnen. d'Auso-Ga naar voetnoot886 887 niaen zal zijne vaderlijcke tael en zeden behouden, en de naem 888 blijven, gelijck hy is: de Trojaen zal aen zijn bloet huwen, en onderGa naar voetnoot888-89 889 hem schuilen. Ick wil hier den godtsdienst der Frygianen en hun 890 kerckzeden invoeren; en maecken 'er alle Latijnen af, van eener-Ga naar voetnoot890 891 hande tale. Ghy zult dit geslacht, het welck met AusonischenGa naar voetnoot891 892 bloede gemengt, hier uit voortkomt, zien door zijn godtvruchtig- 893 heit boven menschen en Goden steigeren: en geen volck ter 894 weerelt zal u zoo godtsdienstigh eeren. Juno bestemde dit vrolijckGa naar voetnoot894 895 met geneighden hoofde, en veranderde haer opzet. Ondertus-Ga naar voetnoot895 896 schen scheideze uit de wolcken, en verliet dit gewest.Ga naar voetnoot896 897 Dit beschickt zijnde, zoo leit de vader wat anders by zich 898 zelven over; en neemt voor Iüturne uit haer broeders leger te 899 verzenden. Twee pesten zijn 'er, Vloeckgodinnen geheeten, t'eenerGa naar voetnoot899-902 900 draght met de helsche Megere, uit de Midnacht geboren, met 901 gelijcke slangekrullen gehult, en met wintvangende vlercken voor- 902 zien. Deze verschijnen ten hove, voor Jupijns troon, en wetten 903 den schrick der zwacke menschen; wanneer de Koningk der 904 Goden toornigh, toeleit om afgrijsselijcke sterfte en zieckten teGa naar voetnoot904 905 baeren, of de steden naer heure verdiensten met oorloge te straf-Ga naar voetnoot905 906 fen. Jupiter stiert een van die beide uit den hoogen hemel, enGa naar margenoot+ 907 belast haer Iüturne tot een voorspoock te bejegenen. Zy vlieghtGa naar voetnoot907 | |
[pagina 247]
| |
Dus ingenomen zijt. ick stem hierop uw' eisch,Ga naar voetnoot1257
En geef het garen u gewonnen deze reis.
d'Ausoniaen behou zijn vaders zede en taele.
1260[regelnummer]
Geen volgende eeu noch tijt den ouden naem bepaele,Ga naar voetnoot1260
Die blijf gelijck hy was. de Troische geef zijn stem,Ga naar voetnoot1261
En huwe aen zijnen stam, en schuil slechts onder hem.
Ick wil den Godtsdienst en de kerckelijcke zeden
Der Frygiaenen hier invoeren in de steden,
1265[regelnummer]
En scheppenze alle tot Latynen, eens van spraeck.Ga naar voetnoot1265
Gy zult dit vroom geslacht, het welck met groot vermaeckGa naar voetnoot1266
Zich met Ausonischen en hunnen stam gaet mengen,
En uit hun voortspruit, zien, door 't goddelijck gehengenGa naar voetnoot1268
En zijn godtvruchtigheit, opstijgen in den troon,Ga naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Oock boven het geslacht van menschen en van Goôn:
En geenerhande volck, zoo wijt de starren keeren,Ga naar voetnoot1271
Zal Juno zoo getrou en zoo godtsdienstigh eeren.
Saturnus dochter volght Godts raetslot, niet meer straf,Ga naar voetnoot1273
Bestemt het met een' wenck, en leght haer opzet af,Ga naar voetnoot1274
1275[regelnummer]
En, scheidende uit de wolck, verlaet het luchtgeweste.
Dat was beschickt, toen ley Godt Jupiter ten leste
Dit anders over, en neemt voor hoe hy in 't endtGa naar voetnoot1277
De nimf Juturne flux uit 's broeders leger zent.
Twee Pesten zijn'er, die wy Vloeckgodinnen heeten,
1280[regelnummer]
Geboren t'eener draght, in onderaertsche reeten
Des midnachts, met Megeer, de helsche razerny,Ga naar voetnoot1280-81
Met addren eveneens gehult gekrult als zy,
En snel van vlercken, die haer op de winden draegen.
Dit paer verschijnt ten hove, en wet, op Gods behaegen,
1285[regelnummer]
Den schrick van 't zwacke volck, wanneer 't almogendom,Ga naar voetnoot1285
De koning van de Goôn verbolgen toeleght, om
Afgrijsselijcke sterfte en zieckten aen te teelen;Ga naar voetnoot1287
Of steên, naer heur verdienst', door ooreloghskrackeelen
Te straffen. Jupiter stiert eene van dit paer
1290[regelnummer]
Uit 's hemels troon om laegh, belast heur datze daer
Godin Juturne ontmoete, en in der yl bejegen',
Als voorspoock van zijn doot. zij komt om laegh gestegenGa naar voetnoot1292
| |
[pagina 248]
| |
908 hene, en wort van eenen snellen dwarrelwint naer het aertrijckGa naar margenoot+ 909 gevoert: niet anders dan de pijl des Parths, met venijnige en bit- 910 tere gal gewapent, van de pees door de wolcken gedreven wort;Ga naar voetnoot910 911 of d'ongeneesbare schicht, die van Parth of Kretenzer geschoten, 912 komt aensnorren, en eer men het mercke, zijn snelle schaduweGa naar voetnoot912-13 913 voorby springt: zoo snel vloogh het nachtgebroetsel hene, enGa naar voetnoot913 914 steegh neder naer het aertrijck. Toenze het Trojaensche heir en 915 Turnus benden zagh, namze haestigh de gestaltenis van eenenGa naar margenoot+ 916 kleinen vogel aen, die op de graven of eenzame toppen gezeten, 917 spade by nacht in het duister, dickwils ontijdige dingen spelt.Ga naar voetnoot917 918 Deze pest, zich in die gedaente veranderende, vlieght ruischende 919 af en aen Turnus in het aengezicht, en klapt en slaet met hareGa naar margenoot+ 920 vleugelen tegens den beuckelaer aen. Een nieuwe vadzicheitGa naar voetnoot920 921 verslapt van angst zijne leden; het hair rijst van schrick te bergh, 922 en de stem smoort in zijne keel. Maer toen Iüturne, de ramp- 923 zalige zuster, van verre het snorren en de vleugels der Vloeck-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot923 924 godinne kende, zoo trockze het hair uit heur hooft, krabde metGa naar voetnoot924 925 de nagelen het aenzicht op, en sloegh haren boezem met vuisten. 926 O Turnus, wat kan uwe zuster u nu helpen? of wat schiet 'er nu 927 voor my ellendige over? door welcke treken houde ick u nochGa naar voetnoot927 928 in het licht des levens? kan ick my tegens zulck een gedroght 929 zetten? Nu nu verlaet ick het leger: snoode vogels, verschricktGa naar voetnoot929-30 930 my niet in mijn benaeutheit; ick ken dat klappen der vleugelen, 931 en dat veegh geruisch wel: en de trotse geboden des grootmoe-Ga naar voetnoot931 932 digen Jupijns zijn my niet onbekent. Vergelt hy zoo mijnen maegh-Ga naar voetnoot932 933 dom? Waer toe schonck hy my het eeuwige leven? Waerom is 934 my de sterflijcke natuur benomen? Zeker nu kost ick een eindeGa naar voetnoot934 | |
[pagina 249]
| |
En wort naer d'aerde van een' dwarrelwint gevoert:
Niet anders dan een pijl des Perssiaens zich roert,Ga naar voetnoot1294
1295[regelnummer]
Gewapent met venijn, met bittre gal gewreven,
En van de strenge pees door lucht en zwerck gedreven;Ga naar voetnoot1296
Of als een dootlijck spits des schichts, van eenen Parth
Of een' Kretenzer los geschoten, snel en hardt,Ga naar voetnoot1298
Komt snorren, eer men 't merckt, voorby zijn schaduw springen:Ga naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
Zoo snel vloogh 't nachtgebroet, en quam de lucht doordringen
Naer d'aerde. toenze nu het Troische leger zagh,
En Turnus benden, schoot zy, onder 't krijghsgewagh,Ga naar voetnoot1302
Den schijn en vorrem aen van eenen kleinen vogel,
Die eenzaem, op den top, of graven, met zijn' vlogelGa naar voetnoot1304
1305[regelnummer]
Gestreecken, spa by nacht in 't duister onraet melt,
En treurigh t'ontijt daer het ongeboren spelt.Ga naar voetnoot1306
Dees pest, in dezen schijn verandert, neêrgevlogen,
Zweeft snorrende af en aen, prins Turnus voor zijne oogen,
En klapt en slaet haer pen op zijnen beuckelaer.
1310[regelnummer]
Een nieuwe vadzigheit verslapt zijn leden, zwaer
Van angst: het haer van schrick rijst yslijck overende:
De stem smoort in zijn keel. toen nimf Juturne kende
De vleugels en 't gesnor der booze Vloeckgodin
Van verre, trockze 't haer ten hoofde uit, dol van zin,Ga naar voetnoot1314
1315[regelnummer]
Begon het aenzicht met heur naglen op te rijten,
En sloegh voor haere borst: O Turnus, zusters krijten
Noch gunst kan u voortaen niet baeten in den noot.Ga naar voetnoot1317
Of wat schiet hier voor my noch over, voor uw doot?Ga naar voetnoot1318
Door welcke treken wil ick noch uw endt verletten?Ga naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
Kan ick my tegens zulck een helsch gedroght verzetten?
Nu nu verlaet ick voort het leger uit verdriet.
O snoode vogels, schricktme in mijn benautheit niet.
Ick ken dat veegh gesnor, dat klappen van uw pennen,
En kan Jupijns gebodt en trotsheit niet ontkennen,Ga naar voetnoot1324
1325[regelnummer]
Noch zijn grootmoedigheit. wort dus mijn eer beloont,
Mijn maeghdom? waerom my met eeuwigheit gekroont,
En met onsterflijckheit begaeft? waerom volkomen
De sterflijcke natuur my door zijn gunst benomen?
| |
[pagina 250]
| |
935 van zoo groot een droefheit maecken, en mijnen ellendigen broeder 936 onder de schimmen gezelschap houden. Maer ick ben onsterflijck: 937 o mijn broeder, zonder u zal my voortaen niets aengenaem zijn.Ga naar voetnoot937 938 Och, wat afgront gaept diep genoegh voor my, en zent my, eenGa naar voetnoot938 939 Godin, beneden by d'onderste zielen? Aldus sprekende, zoo decktGa naar voetnoot939 940 de Godin haer hooft met eenen blaeuwen sluier al steenende toe,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot940 941 en duickt heel diep in den stroom. 942 Eneas vaert ondertusschen vast voort, drilt vreesselijck metGa naar margenoot+ 943 zijn lange speer, en spreeckt met gesteurde zinnen aldus: Turnus,Ga naar voetnoot943 944 wat draelt ghy nu noch langer? of waerom deist ghy nu? menGa naar voetnoot944 945 moet hier niet loopen, maer voor de vuist vechten. Verander uGa naar voetnoot945 946 vry in allerhande gedaenten, en ruck by een al wat ghy doorGa naar voetnoot946 947 gramschap of treken vermooght: al kost ghy vliegen, gelijck eenGa naar voetnoot947-49 948 vogel in de lucht: al kroopt ghy in 't ingewant der aerde om u te 949 verbergen. Hy schudde zijn hooft, en sprack: o ghy forsse, uweGa naar margenoot+ 950 trotse woorden vervaren my niet: de Goden, en Jupiter op myGa naar voetnoot950 951 gebeten, vervaren my. Meer spreeckt hy niet, en ziet eenen ge- 952 weldigen steen, eenen ouden steen, leggen, hier by geval tot 953 eenen mercksteen gestelt, om lantgeschil te beslechten; en waerGa naar voetnoot953 954 aen heden 's daeghs twalef stercke mans genoegh te torssen zou-Ga naar voetnoot954 955 den vinden. De helt dien opheffende, zoo hoogh als hy kost, enGa naar margenoot+ 956 stijf toeloopende, smeet al bevende den steen naer zijnen vyantGa naar voetnoot956 | |
[pagina 251]
| |
Ick kon my zelve nu van zulck een' grooten rou
1330[regelnummer]
Ontslaen, mijn' armen broêr in zijne elende trou
Geleiden by de doôn, by dootsche en bleecke zielen.
Maer 'k ben onsterfelijck: geen doot kan my vernielen.Ga naar voetnoot1332
Mijn broeder, zonder u zal nu, te geener tijt,
My iets verquicken. och, wat afgront gaept zoo wijt,
1335[regelnummer]
En diep genoegh voor my, op deze veege maeren,Ga naar voetnoot1335
En zent my, een Godin, by d'onderaertsche schaeren?
Zoo spreeckende bedeckt de blaeuwe sluier 't haerGa naar voetnoot1337
Der droeve luchtgodin, die zucht bedruckt, en zwaer,
En duickt en dompelt zich in 't water over d'ooren.
1340[regelnummer]
Eneas midlerwijl geeft zijnen moedt de spooren,Ga naar voetnoot1340
Vaert voort, drilt vreesselijck met zijne lange speer,
En spreeckt gestoort aldus: ô Turnus, waerom meer
Vertoeft? of waerom deist gy nu, om my te mijden?
Men moet niet loopen, maer voor 's hants manhaftigh strijden.Ga naar voetnoot1344
1345[regelnummer]
Verander u nu vry in allerhanden staet,Ga naar voetnoot1345
En neem al wat gy in uw gramschap kunt te baet,
Wat loosheit gy bedenckt, die toeleght op bedriegen:Ga naar voetnoot1347
Al kost gy in de lucht, gelijck een vogel, vliegen:
Schoon d'aerde u in haer' schoot en ingewant verstack,
1350[regelnummer]
En berghde in dezen noot. hy schudde 't hooft, en sprack:Ga naar voetnoot1348-50
O forsse, ick laet my met geen dreigement vervaeren.
De Goden en Jupijn, op my gestoort, bezwaeren
Vervaeren mijnen geest. meer spreeckt hy niet, en ziet
Een' vreesselijcken steen, die d'oude tijt hier liet
1355[regelnummer]
Bestellen by geval, en tot een' mercksteen rechten,Ga naar voetnoot1355
Tot eenen scheypael, om het lantkrackeel te slechten,
Waer aen noch hedendaeghs wel zes paer stercke mans
Met al hun maght en kracht aen heffen, zonder kans.Ga naar voetnoot1358
De helt heft dezen steen, zoo hoogh als hy kan heffen,
1360[regelnummer]
En, stijf inloopende, smeyt toe, om wel te treffen,
Den steen al bevende naer 's vyants hooft, heel dul,Ga naar voetnoot1361
| |
[pagina 252]
| |
957 toe; zonder van verbaestheit te weten wat hy dede. Zijne knienGa naar voetnoot957 958 bezwijcken: zijn bloet runt van kille koude: en de steen zelf roltGa naar voetnoot958 959 door d'ydele lucht het perck niet ten einde, nochte raeckt niet:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot959 960 en gelijck wy 's nachts in den slaep, daer de vaeck de moedeGa naar margenoot+ 961 oogen luickt, te vergeefs poogen te loopen, en in het middenGa naar voetnoot961 962 van ons voornemen uit flaeuwhartigheit ter aerde vallen; en deGa naar voetnoot962 963 krachten des lichaems niet vermogen, geen tong geluit kan slaen,Ga naar voetnoot963 964 of woorden uitbrengen: alzoo wort Turnus, hoe hy zijn uiterste 965 beste dede, om door 't een of 't ander middel zijn ongeval t'ont- 966 gaen, van de Vloeckgodin tegengehouden. Nu vallen hem veeler-Ga naar voetnoot966-67 967 hande gedachten in: hy ziet de Rutulen, en de stadt aen, draelt 968 van angst, en durf het uit vervaertheit met zijnen schicht nietGa naar voetnoot968 969 uitharden; en weet niet waer langs hy ontsluipen, nochte metGa naar voetnoot969-70 970 wat vermogen hy zijnen vyant zal te keer gaen: ziet nergens 971 wagens, nochte zijn zuster, die hem voerde. Eneas nu kans ziende,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot971 972 drilt met de spiets, Turnus ten bederve geschapen, tegens denGa naar voetnoot972 973 dralenden aen, en schiet met al zijne maght van verre op hem 974 toe. Nimmermeer kraeckt een steen uit een Blijde op den muurGa naar voetnoot974 975 geschoten, zoo luide; nochte geen blixem berst zoo krachtighGa naar voetnoot975 976 uit. De speer met een schrickelijcke doot geladen, vlieght al snor- 977 rende voort, gelijck een norsse dwarrelwint, klieft den zoom vanGa naar voetnoot977 978 het pantser, en dringt door d'onderste ronde des zevenvouwigenGa naar voetnoot978 979 beuckelaers recht in zijne heup. Turnus, die groote man, aldusGa naar voetnoot979 980 getroffen, valt op zijn knien ter aerde neder. De Rutulen rijzen 981 al kermende op: al de bergh in 't ronde loeit, en de hooge bos-Ga naar voetnoot981 | |
[pagina 253]
| |
Verbaest, en zonder zin en kennis en belul.Ga naar voetnoot1362
Zijn knien bezwijcken: al zijn bloet van koude aen 't runnen.Ga naar voetnoot1363
De steen rolt door de lucht, en 't ydele verdunnen
1365[regelnummer]
Der lucht, het perck niet eens ten ende, nochte raeckt:Ga naar voetnoot1364-65
En even als wy 's nachts, heel slaeprigh, en vervaeckt,Ga naar voetnoot1366
Als vaeck onze oogen luickt, die moede zijn van waecken,
Vergeefs nog poogen voort te loopen, 't loopen staecken,
En midden in den loop ter aerde vallen, bang
1370[regelnummer]
En maghteloos en flaeu, en 's lichaems kracht den gang
Begeeft, geen tong geluit kan slaen, noch woorden spreecken:Ga naar voetnoot1366-71Ga naar voetnoot1370-71
Alleens blijft Turnus oock in zijn voorneemen steecken,
Hoe dapper hy zich weert, om door het wederstaen
Op d'eene of d'andre wijs zijn ongeval t'ontgaen,
1375[regelnummer]
Terwijl de Vloeckgodin verhindert zijne krachten.
Nu overvallen hem veelvoudige gedachten.
Hy ziet de Rutuliers en stadt aen, draelt van angst,
En durf, vervoert van schrick, dit niet in 't allerbangst'
Uitharden met den schicht, en weet niet waer t'ontsluipen,Ga naar voetnoot1378-79
1380[regelnummer]
Noch hoe hy zijn party zal slaen, of onderkruipen,Ga naar voetnoot1380
Ziet nergens wagens, noch zijn zuster, die hem t'hansGa naar voetnoot1381
Noch voerde uit lijfsgevaer. Eneas ziet nu kans,
En drilt met zijne spiets, geschapen ten bederve
Van Turnus, tegens hem, die draelt, eer hy 't besterve.Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Hy schiet met al zijn maght naer hem op avontuur.Ga naar voetnoot1385
Geen steen met slingerschut geschoten op een' muur,Ga naar voetnoot1386
Kraeckt luider, noch geen strael des blixems berst zoo krachtigh.Ga naar voetnoot1387
De speer, geladen met de doot, zoo wreet en maghtigh,
Vlieght voort al snorrende, gelijck een dwarrelwint,
1390[regelnummer]
En klooft om laegh den zoom des panssers, dringt gezwint
Door 't zevenvouwigh werck des beucklaers in zijn dye.
De groote Turnus, dus getroffen, valt ter zye
Ter aerde, op zijne knien. de Rutulieren staen
Al kermende overendt. de bergh en heuvel slaen
1395[regelnummer]
Rondom een naer geluit, en loeien: andre plaetsen
| |
[pagina 254]
| |
982 schen wedergalmen wijt en zijt. Hy ziet bedruckt en verslegen,Ga naar voetnoot982 983 en zijne hant uitstreckende, zeit: ick heb dit wel verdient, en wilGa naar margenoot+Ga naar voetnoot983-85 984 het niet afbidden: neem uwe kans waer. Indien de liefde van 985 mijnen bedroefden vader u eenighzins ter harte gaet, zoo bidde 986 ick u (het hart van Anchises, uwen vader, hangt oock over u)Ga naar voetnoot986 987 ontfarm u over den stockouden Daunus: en lever my levendighGa naar margenoot+ 988 of [wilt ghy liever] doot den mijnen over. Ghy hebt het gewon-Ga naar voetnoot988 989 nen, en d'Ausonianen zagen my overwonnen u met gevouwe 990 handen om gena bidden. Lavinie de Bruit behoort u toe. LaetGa naar margenoot+ 991 uwe vyantschap niet verder gaen. Eneas d'oogen vast omherGa naar voetnoot991-92 992 draeiende, stont 'er zoo trots in het harnas als hy was, en be-Ga naar margenoot+ 993 dwongk zijnen arm: en alree begost deze rede hem, die nochGa naar voetnoot993-94 994 in twijfel stont, hoe langer hoe meer te vermorwen; wanneer hy 995 Pallas rampzaligen wapengordel vernam, en de doppen van dienGa naar voetnoot995 996 eigen riem des verslagen jongelings zagh flickeren om lijf enGa naar voetnoot996-97 997 schouders van zijnen vyant Turnus, die in den oorloogh hier mede 998 praelde. Na dat Eneas voor zijne oogen deze gedencktekens zijner 999 bittere droefheit, en dien afgestroopten buit zagh, zoo ontstackGa naar voetnoot999 1000 hy schrickelijck van dollicheit en grimmigheit. Meent ghy, met 1001 dien roof van den mijnen aen het lijf, my hier noch t'ontglip- 1002 pen? Pallas Pallas offert u met deze wonde op, en eischt wraeckGa naar voetnoot1002 | |
[pagina 255]
| |
En bosschen op dien kreet den galm te rugge kaetsen.Ga naar voetnoot1395-96
Nu ziet hy moedeloos, verslegen, en benaeut,
En steeckt zijn handen uit, en zeght, van smart verflaeut:Ga naar voetnoot1398
Ick heb dit wel verdient, en wil het niet afkeeren
1400[regelnummer]
Met bidden. bezigh uw geluck met my te deeren.Ga naar voetnoot1400
Indien de liefde van mijn' droeven vader u
Noch iet ter harte ga, zoo smeeck zoo bidde ick nu
[Anchises hart hing dus oock over u met smarte,]
Ontferm u heden toch uit een medoogend harte
1405[regelnummer]
Om Daunus, afgeleeft, stockstijf van ouderdom,
En geef my levendigh, of, wiltge, doot weêrom
Den mijnen over. gy hebt nu den strijt gewonnen.
d'Ausoonschen zagen my, verwonnen afgeronnen,Ga naar voetnoot1408
U met gevouwe hant dus bidden om gena.
1410[regelnummer]
De bruit Lavinie behoort u toe. hier sta
Uw gramschap stil: zet uw oploopentheit eens neder.Ga naar voetnoot1411
Eneas draeide vast zijne oogen heene en weder,
En stont'er moedigh in zijn wapen, en bedwong
Zijn' opgeheven arm. alree begon de tong,Ga naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
Dees rede hem, die noch in twijfel stont, te raecken
Met mededoogen, als hy aen zijn lijf zagh blaecken
Het heiloos wapentuigh van Pallas, korts gevelt,Ga naar voetnoot1417
Den wapengordel en de doppen van dien helt,
Gebleven in den slagh, zagh flickren om de lenden
1420[regelnummer]
En hals van Turnus, die hem vyant, by de bendenGa naar voetnoot1420
Hiermede praelde. toen Eneas met beklagh
De merrecktekens van zijn bittre droefheit zagh,
En dien gestreecken buit, begon zijn moedt t'ontsteecken,Ga naar voetnoot1423
En dol van grimmigheit: meent gy ons noch door smeecken
1425[regelnummer]
t'Ontglippen met den roof der mijnen aen uw lijf?
Prins Pallas, Pallas wijdt u, om dit snoodt bedrijf,Ga naar voetnoot1426
En offert u hier op met deze wonde, eischt wraecke
| |
[pagina 256]
| |
1003 van uw eerloos bloet. Zoo sprekende duwt hy al verhit hemGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1003 1004 het lemmer, recht van vore, in de borst. Turnus leden wordenGa naar voetnoot1004-1005 1005 slap van koude, en de geest vlught al gestoort en zuchtende 1006 ter zielen.
EINDE.
t' Amsterdam, Gedruckt by JACOB LESCAILLE. MDCXLVI. | |
[pagina 257]
| |
Van uw al t'eerloos bloet, een' ander tot een baecke.Ga naar voetnoot1428
Zoo spreeckt hy, heet van toorne, en stoot en duwt, bemorst
1430[regelnummer]
Van bloet, het lemmer recht van voore in zijne borst:Ga naar voetnoot1429-30
Dies Turnus leden, slap van koude, voort bezweecken.
De geest voer, zuchtende en gestoort, naer Plutoos streecken.Ga naar voetnoot1432
EINDE.
t' Amsterdam, Ter Druckerye van Thomas Fontein, op de Voorburghwal, by de Deventer-hout-marckt, 1660. |
|