Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en OvidiusToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.00 MB)

XML (3.83 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verhalen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius

(1934)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Het twalefde boeck.aant.

Inhoudt.

1 De maght der Latijnen, door 't verlies van twee veltslagen gekneust, en de moedt hunGa naar voetnootr. 1-2 2 ontzoncken, zoo vint Turnus (ziende hoeze al te zamen al hun hoop op hem stelden) tegens 3 wil en raet des Konings, en den weerstant der Koninginne (die te vergeefs vast schreide) 4 het lijfgevecht tegens Eneas geraden, 't welck Idmon, in zijnen naem, den Trojaen aenzeit. 5 Eneas aenvaert de voorwaerde, en men bevestight, in 't openbaer, met dieren eet, het 6 verdragh, van wederzijde; 't welck van de Nymf Iüturne, Turnus zuster (door Iuno hier 7 toe opgerockent, en in Kamertus schijn verandert) gesteurt wort; waer op Tolumnius, deGa naar voetnoot7 8 vogelwichelaer, door zijn valsche wichelerye, d'eerste van hun allen, zijnen volcke eenGa naar voetnoot8 9 valsche zege belovende, een van Gylippus zonen, met een speere doorschiet. Eneas, oock 10 bewust van d'oirzaeck dezer schichtige beroerte, pooght de zijnen te rugge te roepen, enGa naar voetnoot10 11 van een onzekere hant met eenen pijl getroffen, is gedwongen uit den slagh te vertrecken;Ga naar voetnoot11 12 het welck Turnus vernemende, zoo verzuimt hy die schoone gelegenheit niet, en recht 13 onder de vyanden eenen gruwelijcken moort aen. Venus ondertusschen, op Ida, in Krete, 14 wilde poleie pluckende, geneest haren zoon. Eneas hier door verquickt, vermaent Askaen,Ga naar voetnoot14 15 in 't kort, door zijn voorbeelt tot vromicheit, komt den zijnen te hulpe, en eischt TurnusGa naar voetnoot15 16 alleen voor de vuist uit. Doch dewijl Turnus niet voor den dagh quam (want Iuturne,Ga naar voetnoot16 17 zijnen wagen, waer uit zy Metiskus, den wagenaer, ter aerde plofte, herwaert en derwaert, 18 uit Eneas gezicht drijvende, gedooghde niet dat dit paer hantgemeen wiert) zoo besloot 19 de Helt de stadt aen te randen, en met zijn heir naer de muren afzackende, worpt den brantGa naar voetnoot19
[pagina 177]
[p. 177]
20 in de wachttorens, en naeste huizen. Amate, toen wanende dat Turnus gebleven was,Ga naar voetnoot20 21 eindighde uit wanhope haer leven aen eenen strop. Zoo ras Sages Turnus deze mare brengt, 22 en hy de zaeck zoo verre verloopen ziet, dat hy nootzaeckelijck most kampen, of voor zijneGa naar voetnoot22 23 oogen de stadt zijner bontgenooten in 's vyants gewelt zien vallen, zoo verdaghvaert zijn 24 yver Eneas van zelf, op de bedonge voorwaerden, om tegens hem alleen te kampen. EneasGa naar voetnoot24 25 staet in dit lijfgevecht boven, en door 's vyants gebedt bykans tot genade bewogen, zietGa naar voetnoot25 26 Turnus wapenriem, onlangs den verslagen Pallas van 't lijf geruckt, 't welck den helt zooGa naar voetnoot26 27 verbittert, dat hy zijnen vyant het zwaert in de borst duwende, hem van 't leven berooft.
 
Latinus maght geknackt, door zulck een bloênden slagh,
 
Perst Turnus om, vol moedts, in lijfgevecht te treden,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Tot vordering van pais: dies sluitenze een verdragh,Ga naar voetnoot30
 
Gesteurt van Iüturne, in 't midden der geleden.Ga naar voetnoot31
 
Men strijt met volle kracht: Eneas wort gewont,
 
En wonderlijck geheelt; de stadt met storm gewonnen;Ga naar voetnoot33
 
Dies worght Amate zich, en sluit haer' bleecken mont.
35[regelnummer]
De helden komen fors elckandere aengeronnen,Ga naar voetnoot35
 
En kampen voor de vuist, in 't aenzien van elck heir;Ga naar voetnoot36
 
Daer Turnus sneeft, en laet Eneas zijn geweir.Ga naar voetnoot37
[pagina 178]
[p. 178]

Het twalefde boeck.

38 Turnus ziende d'afbreuck der Latijnen, en hoe door het ver-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot38 39 lies van den slagh hun de moedt ontzonck, hy nu om zijn belofteGa naar voetnoot39 40 gemaent wiert, en alle oogen op hem zagen; vergramde zich en 41 ontstack hierom zoo onverzetbaer en heftigh, gelijck een PunischeGa naar voetnoot41 42 leeuw, die van den jager zwaerlijck in de borst gewont, ten leste 43 zijne kracht te werck stelt, de ruige mane over zijnen dicken neckGa naar voetnoot43 44 schuddende, moedt grijpt, onvervaert den moortpijl uit zijn lijfGa naar voetnoot44 45 ruckt, in stucken bijt, en brult met zijnen bloedigen muil: even-Ga naar voetnoot45 46 eens loopt Turnus de gal van grimmigheit over. Daer na spreeckt 47 hy ontstelt aldus den Koningk aen: aen Turnus schort het niet:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot47 48 geen reden is 'er, waerom de suffende Eneadijnen hun woortGa naar voetnoot48 49 zouden in den hals halen, en weigeren het verdragh gestant teGa naar voetnoot49 50 doen. O vader, laet d'offerhanden toestellen, en stel de voor-Ga naar voetnoot50-51 51 waerden. Ick zal met deze hant den Dardaner, die Asie verliep, 52 (laet de Latijnen slechts stil zitten, en het aenzien) te keer gaen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot52 53 ter helle zenden, en alleen d'algemeene schande met den zwaerdeGa naar voetnoot53 54 van hun afkeeren; of hy d'overwonne Latijnen beheerschen, enGa naar voetnoot54 55 met Lavinie, zijn gemaelin, gaen strijcken. Latinus antwoorde hemGa naar voetnoot55 56 met bedaerde zinnen: o kloeckhartige jongelingk, 't is billijck datGa naar margenoot+Ga naar voetnoot56 57 ick, hoe ghy onversaeghder zijt, en meer in vromicheit uitmunt,Ga naar voetnoot57 58 my hier over zoo veel t'ernstiger berade, en zorghvuldigh over- 59 wege al wat hier kan toeslaen. Ghy bezit het Rijck van Daunus,Ga naar voetnoot59

[pagina 179]
[p. 179]

Het twalefste boeck.

 
Toen Turnus d'afbreuck der Latijnsche volcken zagh,
 
En hoe, door 't zwaer verlies van dezen fellen slagh,
 
Hun allen 't hart ontzonck, hy, na die nederlaegen,
 
Gemaent wiert om zijn woort, alle oogen op hem zagen,
5[regelnummer]
Vergramde hy zich zelf, ontstack, zoo onverzetGa naar voetnootr. 5
 
En heftigh, als een leeu in Libye, besmet
 
Van bloet, en zwaerlijck van des jaegers pijl geschoten,
 
En in de borst gewont, ten leste, eens op zijn kootenGa naar voetnoot8
 
Gerezen, zich met al zijn krachten onderstut,
10[regelnummer]
Om zijnen dicken neck de ruige mane schudt,
 
Den moedt hervat, en fors den moortpijl komt te rucken
 
Uit zijne borst, en bijt het staelen punt in stucken,
 
En brult met bloênden muil, als of hy weêrwraeck riep:
 
Zoo scheen 't dat Turnus gal van gramschap overliep.
15[regelnummer]
Hy spreeckt hierop ontstelt den koningk aen: geen reden
 
Geene oirzaeck is 'er, dat uit moedeloosheit hedenGa naar voetnoot16
 
De Frygianer, wuft en trouweloos en valsch,Ga naar voetnoot17
 
Zijn eens gegeven woort zou haelen in den hals,
 
En weigren het verdragh te staen, als 't is bescheiden.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
O vader, laet altaer en offer toebereiden:
 
Beraem de voorwaerde: ick zal zelf den Dardanier,Ga naar voetnoot21
 
Die Asie verliep, [laet uw Latijnen hier
 
Slechts nederzitten, en gerust den kamp aenschouwen,]Ga naar voetnoot23
 
Te keer gaen, naer de hel verzenden, nederhouwen,
25[regelnummer]
En keeren dus alleen deze algemeene schant
 
Met uitgeruckte kling van 't rijck, en 't gansche lant:
 
Of hy hou Latium, en d'overwonne rijcken,
 
Ga met Lavinie, zijn bruit en schoone strijcken.
 
Latinus antwoort hem, zachtzinnigh en bedaert:
30[regelnummer]
Kloeckhartige oorloghshelt, 't is billijck, hoe uw aert
 
En moedt en vromicheit meer uitmunt in uw daeden,
 
My zoo veel ernstiger en rijper te beraeden,
 
En t'overweegen wat al ramp hier toe kan slaen.
 
Uw vader Daunus rijck is u gansch onderdaen,Ga naar voetnoot34
[pagina 180]
[p. 180]

60 uwen vader, en zoo vele steden, met den zwaerde verovert: en 61 't ontbreeckt Latinus aen middelen nochte goede genegenheitGa naar voetnoot61 62 t'uwaert. In Latium en de Laurentijnsche landen zijn noch meer 63 ongehuwde dochters, en niet van slechten stamme. Laet my toeGa naar voetnoot63 64 dat ick u ongeveinst melde het geen ghy noode hoort, en neem 65 deze woorden in. Het stont my niet vry mijne dochter aen iemantGa naar voetnoot65 66 van d'oude vryers te besteden; en dit spelden alle Goden enGa naar voetnoot66 67 menschen. Ick beweeght door liefde t'uwaert, beweeght door deGa naar voetnoot67 68 bloetvrientschap, en de tranen mijner bedruckte gemalinne, hebGa naar voetnoot68 69 alle verbintenissen gebroken, de verloofde dochter den schoon-Ga naar voetnoot69-70 70 zoon ontweldight, en de wapens tegens Recht aengenomen. O 71 Turnus, ghy ziet wat al ongevallen, welcke oorlogen my sedertGa naar voetnoot71 72 zijn overgekomen; en hoe groote zwarigheden meest op u aen- 73 komen. Wy tweemael in het velt met groot verlies de neerlaegh 74 krijgende, houden naulicks, binnen de stadt, de hoop van ItalieGa naar voetnoot74-75 75 het hooft op: de Tyberstroom is noch laeuw van onzen bloede, 76 en heele velden leggen wit van dootsbeenderen. Waer laet ick myGa naar voetnoot76-78 77 zoo dickwils toe vervoeren? Wat dollicheit brengt my van mijn 78 opzet? Ben ick overbodigh hen, als bontgenooten, in te roepen,Ga naar voetnoot78 79 wanneer Turnus om hals zy; waerom beslecht ick niet liever dit 80 geschil, terwijl hy noch leve? Wat zullen de Rutulen, mijne bloet-Ga naar voetnoot80 81 vrienden, wat zal geheel Italie hier toe zeggen; indien ick u (For- 82 tuin behoede ons) die naer mijn dochter en heur huwelijck staet,Ga naar voetnoot82 83 om het leven helpe? Let eens hoe veranderlijck de kans desGa naar voetnoot83 84 oorlooghs zy: heb medoogen met uwen bejaerden vader, die nu

[pagina 181]
[p. 181]
35[regelnummer]
En maght van steden, trots gewonnen met den zwaerde.
 
Latinus, wiens gemoedt van Turnus noit veraerde,Ga naar voetnoot36
 
Heeft maght en middelen en voorraet by der hant.
 
In Latium en al het Laurentijnsche lant
 
Zijn noch meer ongehuwde, en voesters van uw vlamme,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Oock niet van laegen staet, en ongeachten stamme.
 
Gedoogh dat ick, al strijt dit met uw zinlijckheên,Ga naar voetnoot41
 
Rechtuit ontvouw' hoe 't leght, en let op mijne reên.
 
Het stontme geensins vry mijn dochter uit te trouwen
 
Aen iemant, die voorheene om haer hadde aengehouwen.
45[regelnummer]
Dit spelden alle Goôn, en menschen. ick, [beweeght
 
Door liefde t'uwaert, en vermurwt, dewijlge steeght
 
Uit onzen bloede, en voort door 't schreien en de traenenGa naar voetnoot47
 
Van mijne gemaelinne, om u den wegh te baenen
 
Ter bruiloft,] brack verbont en troubelofte, onthielGa naar voetnoot48-49
50[regelnummer]
De maeght den schoonzoon, die met recht my lastigh viel,Ga naar voetnoot50
 
En hebbe tegens recht de wapens aengenomen.
 
Wat rampen sedert my hier over zijn gekomen,Ga naar voetnoot52
 
En welck een oorloghslast, dat ziet gy, en met een
 
Hoe gy het meeste draeght in zulcke zwaericheên.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Wy, tweemael uit het velt met groot verlies geslagen,
 
Vermogen naulijx met de stadt en ons te waegenGa naar voetnoot56
 
De hoop van Latium en 't Italjaensch gebiet
 
Te stutten door ons maght. noch roockt de Tybervliet
 
Van 't laeu Latijnsche bloet. al d'acker rondom heenen
60[regelnummer]
En d'oever leght bedeckt en wit van doode beenen.
 
Waer worde ick, reis op reis, vervoert van razerny!
 
Wat dolheit brengtme van mijn opzet, buiten my!Ga naar voetnoot62
 
Zoowe overbodigh zijn hen blijde, als bondtgenooten,
 
t'Ontfangen, als uw bloet in 't vechtperck is vergoten;
65[regelnummer]
Waerom dit niet beslecht met pais, terwijlge leeft?
 
Wat zal de Rutulier, mijn bloetvrient, zoo gy sneeft,
 
Wat wil Italie en een ieder hiertoe zeggen,
 
Indien ick u [Fortuin laete u niet onder leggen,]Ga naar voetnoot68
 
Die naer mijn dochter en haer wettigh huwlijck staet,
70[regelnummer]
Om 't leven helpe? ay, let hoe wuft de kans beslaet,Ga naar voetnoot70
 
Dan slinx, dan rechts. bezie d'onzekerheên eens nader.
 
Heb mededoogen met uw' afgeleefden vader,
[pagina 182]
[p. 182]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

85 in uwe vaderlijcke stadt Ardea zoo verre uit uwe oogen treurt. 86 D'oploopentheit van Turnus laet zich met geene woorden neder-Ga naar voetnoot86 87 zetten: zy loopt noch hooger, en wort krancker door artseny.Ga naar voetnoot87 88 Zoo ras de jongelingk spreken kon, begost hy aldus: ick bidde 89 u, o goede Koningk, laet deze uwe zorghvuldigheit voor my, omGa naar margenoot+Ga naar voetnoot*Ga naar voetnoot89 90 mijnent wil, toch varen, en sta toe, dat ick, om eere in te leggen 91 mijn leven waege. Wy weten, o vader, oock met den degen om 92 te gaen, en passen te raken, dat 'er het bloet na volge. De Godin,Ga naar voetnoot92 93 zijne moeder, zal verre te zoecken zijn, om hem en zich zelve op 94 de vlught met hare wolcke te bedecken, en in ydele schaduwenGa naar voetnoot94 95 te verbergen. Maer de Koningin, doot van benaeutheit, en voorGa naar margenoot+Ga naar voetnoot95 96 het hooft geslagen, van schrick voor dit lijfgevecht, schreide en 97 hielt haren vierigen schoonzoon tegen: o Turnus, ick bidde u,Ga naar voetnoot97 98 om deze tranen, om d'eere van Amate, zoo u die noch eenighzins 99 ter harte ga (ghy zijt nu d'eenige hoop en troost van mijnen be- 100 droefden ouderdom; aen u hangt de roem en het Rijck van Lati- 101 nus; al het huis leunt en steunt op u) ick bidde u slechts om 102 eene zaeck: staeck uw opzet, wort niet hantgemeen met den 103 Trojaen. O Turnus, wat ongeval u in dat lijfgevecht overkome, 104 dat komt my over: ick zal te gelijck met u uit dit verdrietige lichtGa naar voetnoot104 105 des levens scheiden, en niet gevangen gevoert, Eneas, mijnenGa naar voetnoot105-106 106 schoonzoon, zien. Lavinie hoorde haer moeder kermen, en deGa naar margenoot+ 107 tranen biggelden langs hare blaeckende wangen: z'ontstack van 108 schaemte, zoo root als vier, en al haer aenschijn gloeide: gelijck 109 of iemant Indiaensch yvoir met bloetroot purper overstreeck; ofGa naar voetnoot109 110 gelijck weerschijn van roode roozen onder witte lelien speelt;Ga naar voetnoot110 111 zoo bloosde de Maeght in haer aenschijn. Turnus lonckt haerGa naar voetnoot111-12

[pagina 183]
[p. 183]
 
Die in uw vaders stadt, in Ardea, beducht,
 
Bekommert, ver van u, om uw afwezen zucht.
75[regelnummer]
Maer Turnus drift laet dit door geen vermaening glyen.Ga naar voetnoot75
 
Zijn moedt loopt over: hy wort krancker door artsnyen.Ga naar voetnoot76
 
Zoo dra de jongelingk kan spreecken, antwoort hy:
 
Ick bidde, ô koning, laet al uwe zorgh voor my
 
Toch vaeren, en sta toe dat ick die lasten draege,
80[regelnummer]
En, om genot van eer, mijn lijf en leven waege.
 
Ick weet, ô vader, oock te speelen met geweer,Ga naar voetnoot81
 
En pas te raecken, dat het bloet kost, keer om keer.
 
Zijn moeder, een Godin, zal verre zijn te zoecken,
 
Om hem en zich, in 't vliên, voor vyanden en vloeckenGa naar voetnoot84
85[regelnummer]
Te decken met een wolcke en schaduwe in den noot.
 
Maer och, de koningin, van angst en vreeze als doot,
 
Voor 't hooft geslagen, van verbaestheit en van schrickenGa naar voetnoot87
 
Voor 't zorghlijck lijfgevecht, scheen in 't geklagh te sticken,
 
En bondt den schoonzoon, in zijn gloênden brant, dus in:Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
O zoon, ick bidde u, om dees traenen, om de min,Ga naar voetnoot90
 
Om d'eere van Amate, indienze u gaet ter harte:
 
Gy zijt alleen mijn hoop en trooster in de smarte
 
Van mijnen ouderdom: aen u hangt te gelijck
 
Al d'eer en lof van vorst Latinus staet en rijck:
95[regelnummer]
Gy zijt de stut van ons geslacht en oude jaeren:
 
Ick bidde om eene zaeck, laet toch dit opzet vaeren:
 
Wort geensins hantgemeen met dezen Frygiaen.
 
O Turnus, 't ongeval, verweckt door dit bestaen,
 
Dit lijfgevecht, raeckt my. wy zullen teffens sneven,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
En scheiden uit het licht van dit verdrietigh leven,
 
Noch 'k zal gevangkelijck gevoert door alle liên,
 
Geensins Eneas, den Trojaen, als schoonzoon zien.Ga naar voetnoot101-102
 
De maeght Lavini hoort de moeder deerlijck kermen.
 
De traenen biggelen en dauwen uit ontfermen
105[regelnummer]
Langs 't blaecken van de wang, door zedigheit gepraemt.Ga naar voetnoot105
 
z'Ontsteekt zoo root als vier, en 't aenschijn gloeit van schaemt:
 
Als spierwitte Indiaensche yvooren, overwrevenGa naar voetnoot107
 
Met bloetroot purper: of als roode roozen zwevenGa naar voetnoot108
 
Met haeren wederschijn in blancke leliblaên:
110[regelnummer]
Zoo bloosde 't aenzicht van de maeght, met rou belaên.
[pagina 184]
[p. 184]

112 aen, wort van minne ontstelt, en noch te meer op het vechtenGa naar voetnoot112 113 verhit; en spreeckt Amate in het kort aldus aen: ay moeder, magh 114 ick u bidden, ay, schrey my, nu ick naer het felle lijfgevecht ga, 115 zoo niet na: want dat kan niet goets bedieden, en Turnus zijnenGa naar voetnoot115Ga naar voetnoot115-16 116 tijt verkorten nochte verlengen. Idmon, mijn bode, ga hene, zeghGa naar margenoot+ 117 den Koningk van Frygie mijnent halve dit aen, dat hem vreemtGa naar voetnoot117 118 in zijn oor wil klincken: Eneas laete de wapens der Trojanen enGa naar voetnoot118-23 119 Rutulen vry rusten: 't is noodeloos Trojanen tegens Rutulen aen 120 te voeren: want morgen vroegh, zoo dra de dageraet met oranjeGa naar voetnoot120 121 wielen den hemel oprijdende, beginne te blozen, zullen wy dien 122 krijgh door ons bloet beslechten, en op die wijze, om de bruit 123 Lavinie, een kans in het velt waegen.

124 Zoo spreeckende treet hy haestigh in het hof, eischt zijne paer-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot124 125 den, die komen al briesschende aendraven, dat het een lust is. 126 Orithye had zelf deze rossen, witter dan sneeuw, sneller dan denGa naar voetnoot126 127 wint, tot een pronck en prael aen Pilumnus vereert. De wackereGa naar voetnoot127 128 stalknechts staen 'er rontom, en havenenze en kemmen de mane.Ga naar voetnoot128 129 Hy schiet daer na een pantser, blinckende van gout en lattoen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot129 130 aen 't lijf, hangt met een het zwaert op de zy, den schilt aen den 131 arm, en zet den gekamden helm met een roode pluimaedje opGa naar voetnoot131 132 zijn hooft. De Viergodt had zelf dit zwaert voor Daunus, den 133 vader, gesmeet, en al gloeiende in den jammerpoel gekoelt. DaerGa naar voetnoot133 134 na grijpt hy met kracht een stercke speer, Aktor Aurunkus schenc-Ga naar voetnoot134-35 135 kaedje, die midden in de zael tegens een vreesselijcke kolomGa naar voetnoot135 136 leunde; en hier mede drillende, roept: nu mijn speer, die noitGa naar margenoot+ 137 mijn bede te leur stelde, nu is de tijt gekomen: te vore waert ghy

[pagina 185]
[p. 185]
 
Prins Turnus lonckt haer toe, en wort verruckt van minne,Ga naar voetnoot111
 
En meer verhit ten strijt, en spreeckt de koninginne
 
Amate in 't kort dus aen: ay moeder, 'k bidde u, zijt
 
Te vrede, en schreime, die nu naer den fellen strijtGa naar voetnoot113-14
115[regelnummer]
En 't lijfgevecht zal treên, niet na, maer laet u stuuren:Ga naar voetnoot115
 
Want dit bediet niet goets, en kan noch Turnus uuren
 
En tijt verkorten, noch verlengen. voort ga heen,
 
Mijn heirbode Idmon, zegh, uit mijnen naem alleen,
 
Den Frygiaenschen heer dees bootschap naer behooren,
120[regelnummer]
Die hem te bijster vreemt wil klincken in zijne ooren.
 
Eneas laete nu de wapens en 't geweer
 
Van Troische en Rutulier vry rusten. zwaert en speer
 
Van Troische en Rutulier te roeren en te reppen
 
Is noodeloos. zoo dra men licht begint te scheppen,Ga naar voetnoot121-24Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
En morgen vroegh Auroor met haer oranje radt
 
Den hemel oprijde, en 't ontloocken roozebladt
 
Op haere kaecken bloost, dan zullen wy dit rechten,Ga naar voetnoot127
 
Dien oorlogh met ons bloet, ons eigen bloet, beslechten,
 
En, om Lavinie de bruit op deze wijs,
130[regelnummer]
Ons geven in het perck, en kampen om den prijs.
 
Zo spreekt hy, treet gezwint in 't hof, en eischt zijn paerden,
 
Die komen brieschende aen, voor dezen onvervaerden,
 
En draven moedigh, dat zijn hart van blyschap juicht.
 
Orithyia had zelf, gelijck de faem getuight,
135[regelnummer]
Dees paerden, witter dan de sneeu, en snel, als winden,
 
Geschoncken tot een prael Pilumnus, haer' beminden.
 
De wackre stalknechts staen rondom. d'een kemt de maen,
 
En d'ander havent hun. hy schiet een pansser aen,
 
Uit gout en klaer latoen gekloncken, hing nu blijde
140[regelnummer]
Den schilt aen zijnen arm, den degen op de zijde,
 
En zet den helm en kam en roo pluimaedje op 't hooft.
 
Vulkaen, de Viergodt zelf, dit zwaert, zoo elck gelooft,
 
Voor Daunus, Turnus heere en vader, voortijts smeedde,
 
Dat hy in Plutoos poel verkoelde, op Junoos bede.Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Hy grijpt daerna met kracht een stercke en zwaere speer,
 
Uit Aktor Auruncks klaeu en vuist geruckt wel eer,
 
Die, midden in de zaele, op eenen pijler leunde,
 
Een zuil, die 't hofgewelf geweldigh ondersteunde.Ga naar voetnoot147-48
 
Hy roept al drillende: mijn speer, die noit in 't velt
150[regelnummer]
Mijn bede en mijnen wensch te leure hebt gestelt,
[pagina 186]
[p. 186]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

138 des grooten Aktors, nu zijt ghy Turnus geweer: help my dien 139 halven man, dien Frygiaen nedervellen, en met deze stercke vuistGa naar voetnoot139 140 hem zijn pantser van het lijf rucken, en scheuren, en zijn hair, dat 141 met een gloeiende yzer gekrult wort, en van myrrhe druipt, inGa naar voetnoot141 142 het stof begruizen. Van zulcke razernyen wort hy gedreven: 'tGa naar voetnoot142 143 ontheistert aenzicht is vol gloets, en van gramschap springt hetGa naar margenoot+Ga naar voetnoot143 144 vier uit zijne oogen: gelijck de stier, die stooten wil, vervaerlijckGa naar voetnoot144-46 145 bulckt, of uit verbolgenheit zijne horens op den stam van eenen 146 boom beproeft, en in den wint achteruit slaet, of met zant op te 147 krabben, dat het stuift, een voorspel van 't gevecht maeckt.

148 De moedige Eneas zeer vermaeckt, dat de krijgh door dit aen-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot148 149 geboden verdragh beslecht wort, wet ondertusschen niet koelerGa naar voetnoot149 150 zijne moedigheit met de wapenen, hem van zijne moeder bestelt;Ga naar voetnoot150 151 en zoeckt zijn eige gramschap te tergen: vertroost daer na zijneGa naar voetnoot151 152 megenooten, en den bedruckten Julus, die in last is; en berichtGa naar voetnoot152-53 153 hunlieden, hoe het nootlot hier op loopt: en beveelt eenige man-Ga naar margenoot+ 154 nen Koningk Latinus dit aen te dienen, en de voorwaerden vanGa naar voetnoot154-55 155 den vrede te beramen.

156 Naulix quam de volgende dagh opdringen, en bescheen de 157 toppen der bergen, wanneer de zonnepaerden eerst uit de diepeGa naar voetnoot157 158 zee opsteigerende, ten wijde neusgaten den glans uitsnoven; ofGa naar voetnoot158 159 Rutulen en Trojanen staecken onder de vesten der groote stedeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot159 160 een velt af, en bereidden het om daer te vechten: in het midden 161 steldenze offerhaerden, en altaren van zoden voor Goden hunGa naar voetnoot161-62 162 beide gemeen: anderen in linnen gekleet, en met yzerkruit om 163 het hooft bevlochten, broghten bronwater en vier aen. De keur-Ga naar voetnoot163

[pagina 187]
[p. 187]
 
Help my dien halven man, dien Frijgh, ter neder smijten,
 
En met dees harde vuist zijn vaste rusting rijten
 
En rucken van het lijf, en, daer hy heenerolt
 
Het haer met gloênden priem en yzer omgekrolt,
155[regelnummer]
Met myr gezalft, in stof begruizen, na zijn leven.Ga naar voetnoot153-55
 
Van zulck een razerny wort Turnus aengedreven.
 
't Ontsteecken aenzicht is vol gloets: van gramschap springt
 
Het vier uit d'oogen: als een stier, die wringt en dringt,
 
En stooten wil, heel luide en vreeslijck loeit van toren;
160[regelnummer]
Of uit verbolgenheit de kracht van zijnen horen
 
Op eenen boom beproeft, en uitslaet in den wint,Ga naar voetnoot161
 
Of wroet in zant en stof, en, van de wraeck verblint,
 
Alreede een voorspel speelt, en zich bereit te vechten.
 
Eneas moedigh, en belust dien krijgh te slechten
165[regelnummer]
Door 't aengeboôn verdragh, wet midlerwijl zijn' moedt
 
Niet koeler met geweer, hem in dien oorloghsgloetGa naar voetnoot166
 
Door 's moeders gunst bestelt, en na dit moedigh vergen,Ga naar voetnoot167
 
Zoeckt zijn verbolgenheit en gramschap zelf te tergen:
 
Vertroost de mackers, en Iülus, die nu vast
170[regelnummer]
Bedroeft is. hy berecht een ieder hoe de lastGa naar voetnoot170
 
Van 't nootlot hierop draeit, beveelt oock amptenaerenGa naar voetnoot171
 
Te zenden, om dit stuck Latinus t'openbaeren,
 
En voort t'ontworpen het verdragh van vrede en pais.
 
Zoo ras, des andren daeghs, de zon, op haere reis,
175[regelnummer]
Gestegen op de kim, bescheen der bergen kruinen,
 
De zonnepaerden eerst, gesteigert uit de duinen
 
En diepe zee, den glans uitsnoven met den beck,
 
Stack Rutulier en Frygh, naer 't onderling besteck,Ga naar voetnoot178
 
Omtrent de vesten van Latinus groote stede,
180[regelnummer]
Een velt af, en bereide een vechtperck, naer de zede:Ga naar voetnoot180
 
En om het lijfgevecht t'ontginnen met gewelt,Ga naar voetnoot181
 
Wort offerhaert by haert en outer toegestelt
 
Van zoden voor de Goôn, die zy van weêrzy zochten.Ga naar voetnoot183
 
De zommigen, gekleet in linnen, en bevlochten
185[regelnummer]
Met yzerkruit om 't hooft, aen 't woelen, broghten hierGa naar voetnoot185
 
Bronwater ten altaere, en heiligh offervier.
[pagina 188]
[p. 188]

164 bende van Ausonie komt aentrecken, en de schichteniers gevenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot164 165 zich ter poorte uit: aen den anderen kant ruckt al het Trojaensche 166 en Tyrrheensche heir voort, met verscheide slagh van wapenen, 167 en niet anders van geweer voorzien, dan ofze opontboden wier-Ga naar margenoot+ 168 den, om tegens het spits aen te gaen: en d'oversten zelfs, metGa naar voetnoot168 169 gout en purper uitgestreken, vlogen midden onder de krijghs-Ga naar voetnoot169 170 lieden hene en weder; Mnestheus, van Assarakus geslacht, enGa naar voetnoot170 171 de stercke Asylas, en Neptuins afkomst, Messapus, te paerdeGa naar voetnoot171-172 172 afgerecht. Zoo dra men het teken gaf, nam elck zijne plaets, stack 173 de speer in d'aerde, en ley den schilt neder. Toen grimmeldenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot173 174 stockoude mannen, en vrouwen, en kinders, en wat onweerbaerGa naar voetnoot174-76 175 was, uit nieuwsgierigheit, op torens, daken en huizen: de gewa- 176 penden hielden wacht aen de hooge poorten.

177 Maer Godin Juno, van den top des heuvels, die nu d'Albaen-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot177-78 178 sche genoemt wort (de bergh had toen noch geenen naem, of 179 vermaertheit) haer oogen nederslaende, zagh het velt, en beide 180 de slaghordens der Laurentijnen en Trojanen, en Latinus stadt 181 over, en sprack terstont Turnus zuster aldus aen, een Godin overGa naar margenoot+Ga naar voetnoot181 182 meeren en ruisschende stroomen; aen wie d'alleropperste Koningk 183 Jupiter, ten loon van haren geschaeckten maeghdom, deze eereGa naar voetnoot183-84 184 toeheilighde: o mijn overaengename Nymf, eere der vlieten, ghy 185 weet hoe ick u alleen stelde boven zoo menige Latijnsche dochter,Ga naar voetnoot185 186 als oit het goddelijck bedde van den ondanckbaren Jupijn beklom,Ga naar voetnoot186 187 en ruimde u gewilligh een plaets in den hemel in; Iüturne, let

[pagina 189]
[p. 189]
 
De keurebende van Ausonie komt trecken,
 
Gevolght van schichteniers, ter poorte uit naer dees plecken.
 
Aen d'andre zijde ruckt de maght van Troje voort,
190[regelnummer]
En 't fors Tyrreensche heir, elck met verscheide soort
 
Van wapenen gesterckt, en zulx voorzien te wapen,Ga naar voetnoot191
 
Als of zy, opontboôn ten ooreloogh, rechtschapenGa naar voetnoot192
 
Den vyant op het spits t'ontfangen zijn gezint.
 
Hier vliegen d'oversten, groothartigh en gezwint,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Door 't krijghsvolck heene en weêr, van ieder een bekeecken,
 
En heerelijck met gout en purper uitgestreecken.
 
De vroome Mnestheus, telgh van oude Assarakus,Ga naar voetnoot197
 
De stercke Asylas, 't bloet des Zeegodts, Messap, dusGa naar voetnoot198
 
Op paerden afgerecht. men gaf zoo dra geen teken,
200[regelnummer]
Of ieder nam zijn plaets, de speer in 't gras gesteecken,
 
De beuckelaer op 't gras. toen grimmelden dit heenGa naar voetnoot201
 
Stockoude man en vrou, en kinders onder een,
 
En wat onweerbaer was, uit lust tot zien, op daecken,
 
En huis en torentrans. gewapenden, aen 't waecken,Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Bewaeren, op hun beurt, de schiltwacht, en de poort.Ga naar voetnoot205
 
Maer Juno, van den top des heuvels, en dien oort,Ga naar voetnoot206
 
Die nu d'Albaensche heet, [de bergh in deze dagen
 
Noch onvermaert, was niet gewoon een' naem te draegen,]Ga naar voetnoot208
 
Haere oogen slaende op 't velt, en over al dien drang
210[regelnummer]
Van 't grimmelende volck, zagh hier, in 't breede en 't lang,
 
Op hunn' gezetten tijt, van wederzy verschijnen
 
Slaghordens van Trojaensche en strijtbre Laurentijnen,Ga naar voetnoot212
 
En over al de stadt, sprack Turnus zuster aen,Ga naar voetnoot213
 
Een Godtheit, onder wie zoo veele stroomen staen,
215[regelnummer]
En staende wateren, die op hunne oevers breecken:Ga naar voetnoot215
 
Want Jupiter, de vooght van 's hemels hooge streecken,
 
Vereert haer deze maght, als hy van minne blaeckt,
 
En in dien gloet de bloem van haeren maeghdom schaeckt:Ga naar voetnoot217-18
 
O aengename Nymf, en eere van de vlieten,
220[regelnummer]
Gy weet wat maght ick u alleene liet genieten,
 
Toen u mijn gunst in top beschonck met hooger lotGa naar voetnoot221
 
Dan zoo veel dochters der Latijnen oit van GodtGa naar voetnoot222
 
En zijn ondanckbaer bed tot haeren loon verkregen.Ga naar voetnoot223
 
Gy zijt door mijn genade op 's hemels troon gestegen.
[pagina 190]
[p. 190]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

188 wat zwarigheit u genaeckt, en wijt het my niet. Ick beschutteGa naar margenoot+Ga naar voetnoot188 189 Turnus en uwe vesten, voor zoo veel Fortuin het scheen te lijden,Ga naar voetnoot189 190 en de Schickgodinnen gedooghden den Staet van Latium toe teGa naar voetnoot190 191 staen. Nu zie ick den jongelingk ter quader ure naer den strijtGa naar voetnoot191 192 gaen, en de gezette dagh der Schickgodinnen, en de felle vyantGa naar voetnoot192 193 genaeckt vast. Ick kan dit gevecht, dit verdragh niet met mijnGa naar margenoot+ 194 oogen aenzien. Vaer ghy voort, het past u, zoo ghy iet ten besteGa naar voetnoot194 195 van uwen broeder durft aenrechten: misschien zal het met dezeGa naar voetnoot195-96 196 benaeude harten beter afloopen. Naulicks sprackze dit, of de 197 tranen sprongen Iüturne ten oogen uit, en zy sloegh drie of vier- 198 mael voor haer eerbare borst. Juno, Saturnus dochter, zeide: 'tGa naar voetnoot198 199 is nu geen schreiens tijt: haest u, en is 'er eenigh middel, ruck 200 uwen broeder uit den muil des doots: of berocken hun een krac-Ga naar margenoot+ 201 keel, en breeck het beraemt verdragh. Ick steeck u een hart onderGa naar voetnoot201-202 202 den riem. Aldus pordeze haer aen, en lietze twijfelmoedigh, ont- 203 stelt van zinnen, en vol hartewee.

204 Middelerwijl genaecken de Koningen: Latinus wort met eenenGa naar voetnoot204-205 205 geweldigen stoet op eenen wagen van vier paerden voortgetroc- 206 ken; en om zijn hooft blincken zes paer goude stralen, die de zon,Ga naar voetnoot206-207 207 zijnen grootvader, uitbeelden. Turnus komt met twee witte paer- 208 den aen, en drilt een paer schichten, met een breet yzer beslagen. 209 Aen den anderen kant stappen naer het leger d'oirsprongk des 210 Romainschen stams, vader Eneas, die met zijnen starlichten beucke-Ga naar voetnoot210 211 laer en hemelsche wapenen flickert; en Askaen, d'andere hoop vanGa naar voetnoot211-12 212 het groote Rome, neffens hem. De Priester in het zuivere offer-Ga naar margenoot+

[pagina 191]
[p. 191]
225[regelnummer]
Juturne, let eens wat al jammers u genaeckt,
 
En wijt het my geensins. 'k heb Turnus, als hy raeckt
 
In zwaericheit, beschut, en uwe stadt in 't strijden
 
Verdaedight, voor zoo veel Fortuin dit konde lijden,
 
En 't nootlot, tot behoudt van der Latijnen staet.Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Nu zienwe hoe die heer ter quaeder uure gaet
 
Naer 't zorghelijck gevecht. zijn dagh is reede aen 't blaecken.Ga naar voetnoot231
 
Zijn tijt en nootlot en de vyanden genaecken.
 
Ick kan dit lijfgevecht, dit onderling verdragh,
 
Niet aenzien met gedult. vaer voort met uw ontzagh.Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Het voeght u, durft gy wat ten beste, in 's broeders smarten,
 
Verrechten: 't zal misschien met dees benaude harten
 
Veel beter dan 't my schijnt geschoren noch vergaen.Ga naar voetnoot237
 
Zoo sprackze naulijx, of van druck borst traen op traen
 
Uit nymf Juturnes oogh. toen sloeghze met haere armen
240[regelnummer]
Wel drymael voor haer borst. 't is nu geen tijt van kermen
 
Sprack Juno. haest u flux: en, weet gy troost en raet,Ga naar voetnoot241
 
Ruck Turnus uit den muil des doots, of brou een quaet
 
Een vreesselijck krackeel, en breeck 't beraemt verdraegen.
 
Ick geef u hart en moedt. dus lietze haer verslaegen,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
En twijfelmoedigh, en van hartewee ontroert,
 
Na datze haer vooreerst aldus hadde aengevoert.Ga naar voetnoot246
 
De beide koningen genaecken met de grooten.Ga naar voetnoot247
 
Latinus rijdt, gevolght van 't hof en krijghsgenooten,
 
Op eenen wagen met vier paerden, om zijn hooft
250[regelnummer]
Met eene kroon van zes paer straelen, noit gedooft,Ga naar voetnoot250
 
En die van grootvaêrs glans, de zonne, niet veraerden.Ga naar voetnoot251
 
De koningk Turnus bromt met twee sneeuwitte paerden,Ga naar voetnoot252
 
En drilt twee schichten, breet van yzeren beslagh.Ga naar voetnoot253
 
Aen d'andre zijde komt Eneas voor den dagh,
255[regelnummer]
De vader en de struick van dien Romainschen stamme,Ga naar voetnoot255
 
En die met zijne schilt en starrelichte vlammeGa naar voetnoot256
 
In 't hemelsch harnas blinckt: Askaen, vol moeds en bly,Ga naar voetnoot257
 
De tweede hoop van Rome, ons hooftstadt, aen zijn zy.Ga naar voetnoot258
 
De priester, in het wit gekleet, broght hier ter stede
[pagina 192]
[p. 192]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

213 gewaet, brengt een bigge van een borstelige zeuge, en een onge-Ga naar voetnoot213-14 214 schoren schaep mede, en leit het vee op de brandende altaren. 215 Zy, hunne aengezichten naer de rijzende zon keerende, brengenGa naar voetnoot215 216 het zoute veltgewas, mercken met het stalen mes de star van hetGa naar voetnoot216 217 vee, en begieten het altaer met offerschalen. Daer na zweert de 218 godtvruchtige Eneas, met den blooten degen in de vuist, aldus:Ga naar margenoot+ 219 o zon, o landouw, om wiens wil ick zoo groote zwaerigheden 220 uithardde, ghylieden zult nu getuigen staen over mijnen eet; en 221 ghy, o almaghtige vader, en ghy Saturnus dochter, nu beter ge-Ga naar voetnoot221 222 zint, o Godin, nu bidde ick u, en ghy, o wijtbefaemde vader Mars, 223 die door uwe goddelijcke maght alle oorlogen bestiert; en ghy 224 bronnen en beken en wat ontzaghelijcke godtheden in den hoogenGa naar voetnoot224 225 hemel en de blaeuwe zee meer zijn; indien Fortuin Turnus, denGa naar voetnoot225 226 Ausoniaen, d'overhant toesta, zoo zullen de verwonnelingen ge-Ga naar voetnoot226 227 houden zijn naer Evanders stadt te vertrecken; zoo ruime Julus 228 het velt, en geene Eneadijnen voeren hier na weerspannighGa naar voetnoot228 229 eenige wapens in, of ontzeggen dit Rijck ten zwaerde: doch indienGa naar voetnoot229 230 Mars ons d'overhant verleene (gelijck ick hoop, en wensch, dat 231 de Goden dit liever met hunnen goddelijcken wille bevestigen) 232 zoo begeer ick niet, dat d'Italianen den Teukren gehoorzamen, 233 nochte eisch het Rijck voor my; maer dat beide d'onverwonneGa naar voetnoot233-34 234 volcken zich onder eenerhande wetten in een eeuwigh verbont 235 begeven. Ick zal hun leeren offeren, en wijzen wat Goden menGa naar voetnoot235 236 dienen moet: Latinus, mijn schoonvader, behoude het gezaghGa naar voetnoot236-37 237 over de wapens: mijn schoonvader blijve regeeren, gelijck hy 238 gewoon is. De Trojanen zullen een stadt voor my stichten, en

[pagina 193]
[p. 193]
260[regelnummer]
Het jongk van eene zogh, heel ruigh van borstlen, mede,Ga naar voetnoot260
 
Oock 't ongeschoren en tweejarigh schaep, en leit
 
Het vee naer d'outers toe, ontsteecken en bereit.
 
Zy keeren d'oogen naer het rijzend licht, en brengen
 
Het offerveltgewas, dat zich met zout liet sprengen,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
En mercken met hun mes de star van 't vee voor elck,Ga naar voetnoot265
 
Begieten het altaer met hunnen offerkelck.
 
Godtvruchte Eneas zweert daerna, met blooten degen
 
In zijne vuist: ô zon, en lant, rondom gelegen,
 
Om wiens behoudenis ick zulck een zwaericheitGa naar voetnoot269
270[regelnummer]
Zal uitstaen, nu zult gy getuigen met bescheitGa naar voetnoot270
 
Van mijnen trouwen eedt: en gy, ô goede vader,
 
En eeuwige almaght, en gy Juno, die u nader
 
Beraeden hebt, Godin, nu bidde ick u, en gy,Ga naar voetnoot272-73
 
Befaemde vader Mars, die door uw krijghsvooghdy
275[regelnummer]
En maght den krijgh bestiert: gy bronnen en gy beecken,
 
En wat ontzaghlijckheên en Godtheên 's hemels streeckenGa naar voetnoot276
 
Daer boven, en de blaeuwe en groote zee beslaen:Ga naar voetnoot277
 
Indien 't Fortuin behaegh' nu den Ausoniaen
 
Den koningk Turnus hier te helpen triomfeeren,
280[regelnummer]
Zoo zal 't verwonnen volck gehouden zijn te keerenGa naar voetnoot280
 
Naer heer Evanders stadt: zoo ruime Iülus 't velt,
 
En geen Eneadijn zal namaels met gewelt
 
Van wapenen dit volck bestoocken, noch beleggen,Ga naar voetnoot283
 
Noch vorst Latinus rijck ten viere en zwaerde ontzeggen:
285[regelnummer]
Doch zoo de vader Mars ons d'overhant vergunt,
 
Gelijck ick hoop en wensch dat alle Goôn dit puntGa naar voetnoot286
 
Met hunnen goeden wil bezeglen door ons handen,
 
Zoo wil ick geensins dat deze Italjaensche landen
 
Den Troischen dienen, noch ick eisch het rijck voor my,
290[regelnummer]
Maer dat de volcken, beide onoverwonnen, by
 
Een wet, een rijcksverbont, dat noit vergaen zal, leven.Ga naar voetnoot291
 
'k Zal hun voorschriften en oock offerregels geven,Ga naar voetnoot292
 
En leeren wat voor Goôn een ieder dienen zal.
 
Latijn, mijn schoonvaêr, hou het krijghsgezagh vooral.Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Mijn schoonvaêr blijf, gelijck hy plagh, alleen regeeren.
 
De Troischen zullen my een nieuwe stadt vereeren,
[pagina 194]
[p. 194]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

239 die naer Latinus dochter Lavinie noemen. Zoo gaet Eneas voor;Ga naar voetnoot239-40 240 zoo volght Latinus na, en heft zijne oogen en handen naer denGa naar margenoot+ 241 gestarrenden hemel: o Eneas, dat zelve zweer ick oock, by hemel, 242 aerde en zee, en Latonaes tweelingen, en den dubbelhoofdigenGa naar voetnoot242-43 243 Janus, en de maght der helsche Goden, en des heiloozen Plutoos 244 heilighdommen. De vader, die het verbont met den blixem sterckt,Ga naar voetnoot244 245 hoore dit. Ick raecke het altaer, en neem het vier, dat 'er middenGa naar voetnoot245 246 op leit, en de Goden tot getuigen, dat geen tijt dezen pais, nochte 247 het verbont met den Italianen aengegaen, zal breken, hoe de 248 zaeck oock uitvalle; nochte geen gewelt zal my mijnen eedt doenGa naar voetnoot248 249 schenden; al mengde het met den springvloet lant en zee onderGa naar voetnoot249 250 een; of al stortte het den hemel in de hel: gelijck dees scepterGa naar voetnoot250 251 (want hy had by geval den scepter in de hant) nimmermeer loof 252 nochte telgen schiet, nochte schaduwe baert, wanneer hy eensGa naar voetnoot252 253 in het bosch onder van den struick, zijne moeder, afgesneden is, 254 en die te vore een boom was, van loof en tacken met de stale 255 bijl geknot, nu van de hant des kunstenaers in kostelijck metaelGa naar voetnoot255 256 gesloten wert, en den Latijnschen vaderen te dragen gegeven.Ga naar voetnoot256 257 Met dusdanige woorden sterckenze onderling, midden in denGa naar voetnoot257 258 ring en de tegenwoordigheit der Oversten, het verbont. Daer 259 na keeldenze het vee, kerckplichtigh gewijt om in het vier teGa naar margenoot+Ga naar voetnoot259 260 verbranden, en ruckten het zijn ingewant levendigh uit den lijve, 261 en vereerden d'altaren met volle schotelen.

262 Maer het docht den Rutulen al over een poos, dat deze kamp-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot262 263 vechters elckandere ongelijck waren, en elck had zijn inzicht, en

[pagina 195]
[p. 195]
 
En stichten, die den naem en titel van de maeght
 
Lavinie, de bruit, Latinus dochter, draeght.
 
Zoo gaet Eneas voor: Latinus volght zijn reden,
300[regelnummer]
Heft oogh en handen naer den hemel van beneden:
 
O vorst, dat zweere ick u by hemel, aerde, en zee,
 
Latonaes tweelingen, en vader Janus mê,
 
Met dubble troni; by de maght van 's hemels stoelen,Ga naar voetnoot303
 
En Plutoos heilighdom, en zijn gevloeckte poelen.Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
De vader, die 't verbont versterckt, en 's vromen wit,Ga naar voetnoot305
 
Versterck' dit met den strael des blixems, hoore dit.
 
Ick raecke het altaer, neem d'outervieren heden
 
En Goôn tot tuigen, dat geen tijt, hoe lang geleden,Ga naar voetnoot308
 
Dien vrede en 't vast verbont, nu met den Italjaen
310[regelnummer]
Gesloten, immermeer zal breecken ['t magh beslaen
 
Zoo 't wil,] noch geen gewelt mijn' dieren eedt zal schenden;
 
Al mengde 't nootlot zee en 't aerdtrijck, vol elenden,
 
Door eenen weereltvloet: al quaem de hemel oock
 
Te storten in de helle, en onderaerdtschen smoock:Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
Gelijck dees scepter [want hy hiel voor deze altaeren
 
Den scepter in de hant,] geen telgen schiet, noch blaêren,
 
Noch schaduw geeft, dewijl dees eens in 't groene woudtGa naar voetnoot317
 
Gesneên is van den stam, zijn moeder; en die hout
 
En tack te vore was, geknot van loof en tackenGa naar voetnoot318-19
320[regelnummer]
Met eene staele bijl, na'et kraecken en na'et knacken,
 
Nu van de hant met kunst in kostelijck metael
 
Gesloten wert, en den Latijnschen vorst, ten prael
 
Te voeren, wert bestelt. met diergelijcke woordenGa naar voetnoot322-23
 
Versterckenze, in den ringk der oversten, die 't hoorden,
325[regelnummer]
Hun onderling verbont. nu keelen zy het vee,
 
Kerckplichtigh ingewijt ten brandt, op d'offersteê,
 
En rucken 't ingewant al levende uit de dieren,
 
En brengen schotels, vol van spijs, voor d'offervieren.
 
Maer ondertusschen docht den Rutlen al een poos
330[regelnummer]
Dat deze kampers, die men voor 't gemeen verkoos,Ga naar voetnoot330
 
Elckandere ongelijck en geene weêrga waren.Ga naar voetnoot331
 
Elck dreef zijn inzicht, quam zijn reden openbaeren.Ga naar voetnoot332
[pagina 196]
[p. 196]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

264 sprack 'er het zijne toe. Terwijlze daer na noch nader inzien,Ga naar voetnoot264-66 265 hoeze elckandere in sterckte ongelijck zijn, zoo helpt hier noch 266 toe, dat Turnus al stilzwijgens toetreet, en met neergeslagene 267 oogen ootmoedigh d'altaren eert; oock helpen hier toe zijn bleecke 268 kaecken, en de dootsheit in de jeughdige troni. Zoo ras de zuster 269 Iüturne dat mompelen ziet voortgaen, en de flaeuwe harten derGa naar voetnoot269-70 270 gemeente veranderen, bootstze midden onder het heir KamertusGa naar margenoot+ 271 gedaente na, die van overtreflijcke voorouderen gesproten, door- 272 luchtigh om zijn vaders befaemde vromicheit, en zelf dapper in 273 de wapenen was. Zy geeft zich, niet onkundigh hoe het hier 274 stont, midden onder het heir, stroit verscheide geruchten, enGa naar margenoot+Ga naar voetnoot274 275 spreeckt aldus: Schaemt ghy u niet, o Rutulen, den ganschen 276 staet aen een eenige ziel te hangen? Zijn wy niet gelijck in getal,Ga naar voetnoot276 277 of in maght? Ziet hier alle Arkaders en Trojanen, een volck byGa naar voetnoot277-78 278 nootlot hier gevoert, en Hetrurie op Turnus gebeten. Zoo men 279 vecht, wy zijn twee tegens een. Turnus sneuvelende zal wel naerGa naar voetnoot279 280 de Goden gaen, aen welcker altaren hy zich overgaf, en wel opGa naar voetnoot280 281 een ieders tonge leven: wy nu koel op het velt by een gezeten,Ga naar voetnoot281 282 zullen van ons vaderlant versteken, gedwongen zijn hoovaerdige 283 Heeren te gehoorzamen. Dusdanige woorden holpen de zinnen 284 der jongelingen aen 't hollen, en het mompelen kroop alrede hoeGa naar voetnoot284 285 langer hoe meer voort, van troep tot troep. De Laurentijnen zelfs,Ga naar voetnoot285 286 en de Latijnen zelfs veranderen van zinnen, en die eerst een einde 287 van den strijt, en heil voor den staet te gemoet zagen, willen nuGa naar voetnoot287 288 vechten; bidden dat het verbont onvoltrocken blijve, en erbar- 289 men zich over Turnus, die aen de quaetste kans is. Iüturne voeghtGa naar voetnoot289

[pagina 197]
[p. 197]
 
Terwijlze oock letten op het ongelijck geschilGa naar voetnoot333
 
Van ieders sterckte, komt hier by dat Turnus stil
335[regelnummer]
Komt aentreên, en, voor Godts altaeren neêrgebogen,
 
Ootmoedighlijck hun eert, met neêrgeslagene oogen.
 
Zijn jeughdigh aenzicht, dat zoo dootsch en droevigh ziet,
 
En bleecke wang verlicht oock 's volx benaeutheit niet.Ga naar voetnoot338
 
Als nymf Juturne nu dit momplen door elckanderen
340[regelnummer]
Ziet voortslaen, 't flaeuwe hart des volcks zoo snel veranderen,
 
Zoo bootstze, in 't hart van 't heir, Kamertus wezen na,
 
Die, van een braef geslacht gesproten, zonder ga,Ga naar voetnoot342
 
En, om der vaderen doorluchtige oorloghsdaeden,
 
Befaemt, oock dapper was in krijghsbeleit, en raeden.Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Zy, niet onkundigh hoe het hier geschoren stont,
 
Begeeft zich onder 't heir, en stroit, van mont tot mont,
 
Verscheiden lantgerucht, en spreeckt aldus ten leste:Ga naar voetnoot347
 
Schaemt zich geen Rutulier het algemeene besteGa naar voetnoot348
 
Te hangen aen een ziel? zijn wy op onze wachtGa naar voetnoot349
350[regelnummer]
Niet effen in getal, en van gelijcke maght?Ga naar voetnoot350
 
Hier staen Arkaders, en Trojaenen, op dees gronden,
 
Een volck by nootlot en Godts wille hier gezonden,
 
En gansch Hetrurien op Turnus gram alleen.
 
Wy zijn ruim eens zoo sterck, geraecken wy aen een.
355[regelnummer]
Zoo Turnus sneuvel', zijn vermaertheit stijght naer boven
 
Ten Goden, wier altaer hy willigh door 't belovenGa naar voetnoot356
 
Zich zelven onderwerpt, en zal op ieders tong
 
Wel leven: wy, dus koel op 't velt, en out en jong
 
By een op ons gemack gezeten zullen leeren
360[regelnummer]
Te luistren naer den dwang van trotse en barsse heeren.
 
Die woorden holpen voort het brein van 't jonge bloetGa naar voetnoot361
 
Aen 't hollen, en 't gemor kroop, schichtigh aengevoedt,Ga naar voetnoot362
 
Van troep in troep, en groeide al aen. de Laurentijnen
 
En Latijnisten zelfs veranderen van mijnenGa naar voetnoot364
365[regelnummer]
En zinnen: en die eerst een eindt zien van den strijt,Ga naar voetnoot365
 
Het heil des ganschen staets verwachten voor altijt,
 
Begeeren nu door 't zwaert hun ongelijck te stuiten,Ga naar voetnoot367
 
En bidden geen verbont te stercken, noch te sluiten,Ga naar voetnoot368
 
Zien Turnus, die nu verr' de quaetste kans heeft, aen
370[regelnummer]
Met mededoogenheit. de zuster, om dees baen
[pagina 198]
[p. 198]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

290 hier noch iet grooters by dan dit, en geeft een teken aen denGa naar voetnoot290 291 hoogen hemel, boven 't welck noit geen krachtiger d'ItalianenGa naar voetnoot291-92 292 beroerde en misleidde: want Jupijns rossen vogel, door de gloeiende 293 lucht vliegende, verjoegh een luitruchtige vlught van zeevogelen,Ga naar margenoot+ 294 die om hoogh zweefden; en de verslinder haestigh op het waterGa naar voetnoot294 295 neerschietende, packte een uitmuntende zwaen met zijn krommeGa naar voetnoot295 296 klaeuwen op. D'Italianen zien wacker toe, en alle vogels jagenGa naar voetnoot296 297 met een geschrey (dat deerlijck staet) den arent op de vlught, 298 verdonckeren de lucht met hunne pennen, en dringen, gelijckGa naar voetnoot298-99 299 een wolck in de lucht, op dien vyant aen; tot dat de vogel van 300 hun gewelt benaeut, door den last zelf bezwijckt, den roof uitGa naar margenoot+Ga naar voetnoot300 301 zijne klaeuwen in eenen stroom smijt, en heel hoogh in de wolc- 302 ken vlught. Daer op begroeten de Rutulen dit voorspoock metGa naar voetnoot302 303 een veltgeschrey, en stellen zich schrap; en Tolumnius d'Aerts-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot303 304 wichelaer zeit: dat was het, dat was het, 't welck ick menighmael 305 door mijne beloften zocht: ick neem het aen, en kenne die Goden:Ga naar voetnoot305 306 ruckt onder mijn beleit den degen uit, o ghy Rutulen, die u, alsGa naar margenoot+ 307 een hoop weerlooze vogels, van eenen oproerigen vreemdelingkGa naar voetnoot307 308 laet voorjagen, en uwe kusten afloopen en stroopen. Flus zal hyGa naar voetnoot308 309 doorgaen, en zijn ancker lichten. Zet u gelijckerhant in slaghor-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot309 310 den, en verdadight uwen Koningk, dien men u door het lijfge- 311 vecht berooven wil. Zoo sprack hy, tradt vooruit, en schoot eenen

[pagina 199]
[p. 199]
 
Van uitvlugt t'openen, nu zy dit heeft besteecken,Ga naar voetnoot370-71
 
Voeght hier iet grooters by, en geeft een hemelsch teken,
 
Zoo groot als noit voorheen geen stercker toebereitGa naar voetnoot373
 
Het Italjaensche volck vervoert heeft, en misleit:
375[regelnummer]
Want Jovis schiltknaep, met zijn rosse en snelle pennen,Ga naar voetnoot375
 
Door 't gloeien van de lucht, aen 't vliegen, en aen 't rennen,
 
Verjoegh luidruchtigh een vervloge vogelvlughtGa naar voetnoot377
 
Van watervogelen, die boven in de lucht
 
Vast ommezweefden. dees verslinder, snel in 't zacken
380[regelnummer]
Op 't water, komt een zwaen, een puickzwaen, op te packenGa naar voetnoot379-80
 
Met zijnen krommen klaeu. alle Italjaenen staen
 
Verwondert om dit spel, en alle vogels slaen
 
Geluit, en jaegen [het stont deerelijck t'aenschouwen,]Ga naar voetnoot383
 
Den grooten arent, die zich hier niet durf betrouwen,
385[regelnummer]
Verbystert op de vlught, verdonckeren in 't oogh
 
De lucht met hunnen penne, en dringen steil om hoogh,Ga naar voetnoot386
 
Gelijck een bruine wolck, naer 's vyants snellen vlogel,Ga naar voetnoot387
 
En op dien vyant aen, tot dat in 't endt de vogel,
 
Van hun gewelt benaeut, door zijnen last bezwijckt,
390[regelnummer]
Den roof van zijnen klaeu moet slaecken, laeger strijckt,
 
En smijt de zwaen om laegh, voor 't oogh van deze volcken,
 
In eenen stroom, en vlught, en berght zich in de wolcken.
 
De Rutuliers terstont begroeten op het velt
 
Dit voorspoock met een' kreet, en 't gansche leger stelt
395[regelnummer]
Zich schrap. Tolumnius d'aertswichlaer toen niet slofte
 
Te roepen: ô dit was 't, dit was 't daer mijn belofteGa naar voetnoot395-96
 
Zoo menighmael naer stont. ick neem het voorspoock aen.Ga naar voetnoot397
 
Ick ken die Goden. ruckt den degen onbelaênGa naar voetnoot398
 
En onder mijn beleit vry uit, ô Rutulieren,
400[regelnummer]
Die u, gelijck een hoop, een vlught weerlooze dieren
 
En vogels, van een vreemt en wederspannigh gastGa naar voetnoot401
 
Laet jaegen, uwe kust en oevers ziet verrast,
 
Gestroopt, en overheert. flus zal dees roover zwichten,Ga naar voetnoot403
 
En doorgaen, en, verbaest van schrick, zijn ancker lichten.
405[regelnummer]
Verweert gelijckerhant slaghordenswijs uw recht.
 
Verdaedight uwen vorst, die door dit lijfgevecht
 
Gezocht wort, en van wien dees vreemde u wil berooven.
 
Zoo sprack hy, tradt vooruit, en schoot een' schicht van bovenGa naar voetnoot408
[pagina 200]
[p. 200]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

312 schicht recht onder den vyant: de kornoelje schacht giert en snort 313 door de lucht hene, en gaet recht uit haren gangk. Terstont 314 steeckt 'er een geweldigh geschrey op: alle het voetvolk in zijnGa naar voetnoot314 315 geleden staet verbaest, en het bloet wort heet van dit gerucht.Ga naar voetnoot315 316 De speer vlieght voort, daer by geval zeven gebroeders, zeerGa naar voetnoot316 317 schoon van leest, recht tegens hen over stonden (alle van Gilips,Ga naar voetnoot317 318 den Arkader, by zijn getrouwe Tyrrheensche gemalin alleen ge- 319 wonnen) en treft eenen van deze zeven, eenen braven jongelingk,Ga naar voetnoot319-20 320 door het blancke harnas, in de ribben, daer de geborduurde wapen- 321 gordel, op de middel en den buick gesleten, en de gesp om deGa naar voetnoot321-23 322 lenden vast gehaeckt wort; en hy steeckt op het roode zantGa naar margenoot+ 323 armen en beenen van een. Maer zommigen van deze gebroederen, 324 een moedige bende, van droef heit verhit, rucken met hunne han-Ga naar voetnoot324 325 den den degen uit; sommigen grijpen den worpschicht, en streven 326 blindeling toe. De Laurentijnsche troepen loopen tegens henGa naar voetnoot326-27 327 aen: van den anderen kant komen Trojanen, en Agyllyners, en 328 Arkaders, sterck in getale, met hun beschilderde wapenen tegensGa naar voetnoot328 329 hen aenbruisen. Aldus zijnze al te zamen eensgezint dit met denGa naar voetnoot329 330 zwaerde te rechten. Zy rucken d'altaren om verre: daer komt eenGa naar voetnoot330-33 331 afgrijselijck onweêr van schichten aen de lucht op, en d'yzeren 332 slaghregen valt dicker en dichter. Men gaet met kelcken en offer- 333 haerden deur. Latinus zelf, nu 't verbont onvoltrocken blijft, 334 neemt de wijck, en ruckt zijn geschende Goden mede. AnderenGa naar voetnoot334 335 spannen wagens in, of springen te paerde, en komen met bloote 336 zwaerden by der hant. Messapus, yverigh om het verbont teGa naar voetnoot336

[pagina 201]
[p. 201]
 
Op zijnen vyant aen, en dees kornoelje stang
410[regelnummer]
Gaet streven regelrecht, en door de lucht haer' gang.
 
Men hoort terstont een luit en schel geschrey opsteecken.Ga naar voetnoot411
 
Al 't voetvolck staet verbaest, in zijn gelidt bezweecken.Ga naar voetnoot412
 
Het bloet wort heet, ontstelt door zoo veel veltrumoers.Ga naar voetnoot413
 
De speer vlieght voort, daer by geval nu zeven broêrs,
415[regelnummer]
Heel schoon van vorm en leest, hier tegens over stonden,
 
Al kinders van Gilips Arkader, hier gezonden,
 
En alle voortgeteelt by een Tyrrheensche vrou.
 
Zy treft uit zeven een' braef jongelingk, getrouGa naar voetnoot418
 
En vroom van aert, van voor door 't blancke harnas heenen
420[regelnummer]
Tot in de ribben, daer de wapenriem, vol steenenGa naar voetnoot420
 
Met goutdraet geborduurt, in 't midden op den buick,
 
Allengs gesleeten is door dagelijx gebruick,
 
En daer de goude gesp gehaeckt wort om de lenden.Ga naar voetnoot423
 
Hy steeckt op 't roode zant, in 't midden van de benden,
425[regelnummer]
De beenen in de lucht. maer zommige uit den troep
 
Der broederen, vol harts, vol droefheits op dien roep,Ga naar voetnoot426
 
Verhit van wraecke, voort den degen uit de scheede.Ga naar voetnoot427
 
Een ander grijpt den schicht, om 't steuren van den vrede,Ga naar voetnoot428
 
En streeft 'er blindling toe. de Laurentijners voort
430[regelnummer]
Aen 't rennen op hen aen. daer komen hun aen boort
 
Arkader, en Trojaen, en Agillijner, t'zamen
 
Niet luttel in getale, om 's vyants maght te praemen,Ga naar voetnoot432
 
Met hun beschilderde rondassen, dat het kraeckt.
 
Nu zijnze alle eens gezint. een ieder brant en blaecktGa naar voetnoot434
435[regelnummer]
Om dit krackeel gestreng te rechten met den zwaerde.Ga naar voetnoot435
 
Men ruckt d'altaeren om, waerop zich openbaerdeGa naar voetnoot436
 
Een schrickelijcke storm van schichten uit de lucht,
 
En d'yzere oorloghsbuy valt dichter op 't gerucht.
 
Men gaet met offerhaert en offerkelcken strijcken.Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Latinus, nu 't verbont een' krack krijght, voort aen 't wijckenGa naar voetnoot440
 
Met zijn geschende Goôn, op dit verbijstert spoor.Ga naar voetnoot441
 
Een ander springt te paerde, en spant de paerden voorGa naar voetnoot442
 
Den wagen, schiet 'er toe met zijnen blancken degen:
 
Messapus, oock met dit verbont in 't hart verlegen,Ga naar voetnoot444
[pagina 202]
[p. 202]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

337 steuren, bejegent te paerde Koningk Aulestes, den Tyrrhener, 338 die de sluierkroon draeght, en zoo verschrickt, dat hy achter-Ga naar voetnoot338 339 waert wijckt, en deerlijck ruggeling, over hals en hooft, over 340 d'altaren, die in den wegh staen, henetuimelt: maer Messapus 341 vlieght al verhit met een speere toe, en op een groot paert ge-Ga naar voetnoot341-44 342 zeten, slaet hem, die vast om genade badt, wel stijf met zijne 343 dicke spiets van boven neder, en spreeckt aldus: dat heeft hy 344 wech: zoo offert men best aen de groote Goden. D'Italianen loo- 345 pen toe, en stroopen den dooden al warm. Chorineus grijpt eenGa naar voetnoot345 346 barnhout van den outer, en bejegenende Ebusus, die aenquamGa naar voetnoot346 347 om toe te houwen, dreef hem de vlam in zijn kinnebacken: de 348 lange baert hier door gezengt, brande en zengde, dat het stonck: 349 hy daerop involgende, vatte met de slincke hant zijnen verdui-Ga naar voetnoot349-50 350 zelden vyant by de locken, stiet en duwde hem met zijne knie 351 tegens d'aerde aen, en doorreegh zijn zijde met een koudt lem- 352 mer. Podalirius met zijnen blancken degen Alsum, den harder,Ga naar voetnoot352 353 die in de voorste slaghorden door de schichten henestreefde, invol- 354 gende, dreight hem van boven: d'ander houwt hem met opge- 355 heve bijl, recht van vore, het voorhooft en de kin midden door, 356 en besprengkelt al 't harnas met bloet. Een harde slaep en yzerenGa naar voetnoot356-58 357 vaeck luickt zijne oogen, en sluit het gezicht om eenen eeuwigen 358 nacht te rusten. Maer de godtvruchtige Eneas zich noch aen hetGa naar margenoot+ 359 verbont houdende, wenckte met zijn ongewapende hant, en riepGa naar voetnoot359-60 360 bloots hoofts zijn volck toe: waer streeft ghy hene? Wat twee-Ga naar margenoot+ 361 draght rijst hier zoo schichtigh op? O betemt uwe gramschap: 362 het verbont is al gesloten, en alle voorwaerden bestemt: het komtGa naar voetnoot362

[pagina 203]
[p. 203]
445[regelnummer]
En vierigh om dien bant te breecken, komt te paert
 
Aulest den koningk, een' Tyrreener, wijdt vermaert,
 
En met de sluierkroon gekroont, in 't velt ontmoeten:
 
Die schrickt zoo, dat hy deist, en voor zijn vyants voeten,Ga naar voetnoot448
 
Komt rollen over hals en hooft, en d'outers heen,
450[regelnummer]
Die in den wege staen. Messapus vlieght alleen,
 
Verhit van gramschap, met een speer toe, en gezeten
 
Op een geweldigh paert, slaet hem, die, dus gesmeeten,Ga naar voetnoot452
 
Noch om genade bidt, met zijne dicke schacht
 
Van boven neêr, en zeght: dat heeft hy wegh. zoo slaght
455[regelnummer]
Zoo offert men met eere en best voor groote Goden.
 
Elck Italjaen loopt toe, en stroopt den warmen dooden,
 
Daer hy getuimelt lagh, te jammerlijck, en naer:Ga naar voetnoot457
 
En Chorineüs grijpt een branthout van 't altaer,
 
Bejegent Ebusus, die aenquam om te hacken,
460[regelnummer]
En klinckt het brandend hout hem recht in 't kinnebacken.Ga naar voetnoot460
 
De lange knevel stonck van 't zengen, en den brant.Ga naar voetnoot461
 
Hy volleght hierop in, vat met de slincke hantGa naar voetnoot462
 
Dien suizebollenden, zijn' vyant, by de locken,
 
En stoot en duwt hem fel met zijne knien, in 't wrocken,Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Vast tegens d'aerde aen, en doorreegh toen onvervaert
 
Zijn zijde, met de punt van 't kille en koude zwaert:
 
En Podalirius met zijnen blooten degen
 
Den herder Alsus, die vooraen street onverslegen,Ga naar voetnoot468
 
En door de schichten streefde, involgende met kracht,
470[regelnummer]
Dreight hem van boven neêr: en d'ander houwt met maghtGa naar voetnoot470
 
En opgeheve bijle op 't beckeneel recht inne,
 
En klooft recht midden door het voorhooft met de kinne,
 
Besprengt al 't harrenas met bloet, en bloedigh root.
 
Een harde en ysre vaeck sluit d'oogen, en de doot
475[regelnummer]
Luickt daetlijck zijn gezicht, om eeuwigh uit te slaepen,
 
In eenen duistren nacht. Eneas, trots te wapen,Ga naar voetnoot476
 
Genegen het verbont te houden in zijn' stant,
 
Begint te wencken met zijn wapenlooze hant,
 
En roept, bloots hoofts, zijn volck van verre toe: waerheenen?
480[regelnummer]
Wat tweedraght helpt u toch zoo schichtigh op de beenen?
 
Betoomt uw gramschap: het verbont heeft zijn beslagh,Ga naar voetnoot481
 
En elcke voorwaerde is bestemt by dit verdragh.
[pagina 204]
[p. 204]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

363 my alleen toe te kampen: laet my betyen, en houdt 'er u buiten:Ga naar voetnoot363 364 ick zal met mijne hant het verbont bevestigen: de diere eedt voorGa naar voetnoot364 365 't altaer bezworen verplicht Turnus tegens my in het perck te 366 treden. Ziet midden onder dusdanige woorden en redenen komtGa naar margenoot+ 367 een geveerde pijl den helt al snorrende in het lijf gevlogen: 't isGa naar voetnoot367 368 onzeker van wiens hant, van wat dwarrelwint hy gesmeten enGa naar voetnoot368 369 voortgedreven wort; of wat geval of Godt den Rutulen met zooGa naar voetnoot369 370 groot eenen lof vereerde: de roem van die treffelijcke daet blijftGa naar voetnoot370 371 verduistert, en niemant stofte oit van Eneas wonde. Turnus ziendeGa naar voetnoot371 372 Eneas uit den slagh vertrecken, en d'Oversten verbaest staen,Ga naar margenoot+ 373 wort terstont verhit, blaeckt van moedigheit, eischt voort paerdenGa naar voetnoot373 374 en geweer, springt hoovaerdigh op den wagen, zet zich daer, enGa naar voetnoot374 375 ment den teugel. Hy vlieght over en weder, en brengt menighGa naar voetnoot375 376 sterck man om hals, leit 'er menigh half doot in het zant, of over-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot376-77 377 rent de geleden met zijnen wagen, of drijft den voorvlughtigen 378 opgegrepe speeren naer het lijf. Gelijck Mavors by den killenGa naar voetnoot378 379 Hebrus aengevoert, met zijnen bloedigen beuckelaer rammelt, enGa naar voetnoot379 380 om dolle oorlogen te berockenen zijn rossen aenjaeght, die overGa naar voetnoot380 381 het vlacke velt den Zuiden en Westen wint voorby vliegen, dat 382 het uiterste van den Thracischen bodem van 't getrappel hunnerGa naar voetnoot382 383 voeten davert: rontom hem zwieren Vreeze, Gramschap, en Lagen,Ga naar voetnoot383 384 schrickelijcke tronien, de stoet des krijghsgodts: zoo jaeght deGa naar voetnoot384 385 rustige Turnus, die over zijn verslage vyanden ['t is deerlijck]Ga naar voetnoot385Ga naar voetnoot385-86 386 braveert, zijn roockende en bezweete paerden midden in den

[pagina 205]
[p. 205]
 
Het is mijn ampt alleen te kampen, leedt te stuiten.
 
Laet my betyen: houdt u hier te gader buiten.Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
Ick zal alleen 't verbont bezeglen met dees hant,
 
En Turnus is alleen gehouden in het zantGa naar voetnoot486
 
Te treden tegens my, gelijck men heeft gezworen,
 
Voor 't goddelijcke altaer. in 't midden van dit stooren,Ga naar voetnoot488
 
En in dees rede komt een vlugge schicht, heel stijf,Ga naar voetnoot489
490[regelnummer]
Den helt al snorrende gevlogen in het lijf,
 
Men weet niet uit wat hant, en van wat dwarrelwinden
 
Die voortgedreven wort in deze oneensgezinden;
 
Of wat geval, wat Godt den Rutulier vereert
 
Met zulck een' grooten lof. dees brave daet ontbeertGa naar voetnoot494
495[regelnummer]
Haer' prijs, en niemant stofte oit van Eneas wonde.Ga naar voetnoot495
 
De koningk Turnus ziende Eneas, op die stonde,
 
Vertrecken uit den slagh, en d'oversten verbaest,Ga naar voetnoot497
 
Wort flux verhit van moedt, en blaeckt, eischt in der haest
 
Zijn paerden, en geweer, springt trotser op den wagen,
500[regelnummer]
En zet zich daer, en ment den teugel, op 't behaegen
 
Der grooten, vlieght en rent met yver heene en weêr,Ga naar voetnoot500-501
 
Brengt menigh helt om hals, leght menigh man ter neêr,
 
En hallef doot in 't zant; of overrent de zielen
 
Van hun slaghordens fel met barrenende wielen;Ga naar voetnoot503-504
505[regelnummer]
Of drijft den vlugteling gegreepe speeren stijf
 
Met maght van achter na, en door 't panssier in 't lijf.
 
Gelijck de Krijghsgodt, by de kille waterkanten
 
Van Hebrus aengevoert, bestuwt van zijn trouwanten,Ga naar voetnoot508
 
Met zijn' bebloeden schilt vast rammelt onvertsaeght,
510[regelnummer]
En dollen krijgh verweckt, als hy zijn paerden jaeght,
 
En prickelt, datze langs de vlacke velden zweven,
 
Den zuidenwint voorby, voorby den westwint streven,
 
Waerdoor het uiterste van Thracie den gront,
 
Om 't snel getrappel van hun voeten, voelt in 't ront
515[regelnummer]
Uit vreeze daveren. de bleecke Vrees, en Laegen,
 
En Gramschap, Mavors stoet, bestuwen zijnen wagen.
 
Zoo jaeght nu Turnus, die braveert in dezen slagh,
 
't Bezweet en roockend paert door 's vyants lijcken, ach
[pagina 206]
[p. 206]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

387 slagh: waerze hun snelle hoeven zetten, daer spat het van bloet, 388 en zy vertreden en kneden het zant met bloet. Alreede heeft hy 389 Sthenelus en Thamyris en Folus afgemaeckt; den eersten en 390 tweeden voor de vuist, den derden van verre: van verre GlaukusGa naar voetnoot390 391 en Lades, beide zoons van Imbrasus: Imbrasus zelf hadze in Lycie 392 opgevoedt, en met eenerleie wapenen verciert, om hant tegens Ga naar voetnoot392 393 hant te vechten, of te paerde den windt voorby te rennen. VanGa naar voetnoot393-94 394 d'andere zijde wort Eumedes midden in den slagh gevoert. Hy 395 is van den ouden Dolon gesproten, en vermaert door den oor-Ga naar voetnoot395-96 396 loogh, voert zijn grootvaders naem, en heeft moedt en handen, 397 gelijck zijn vader; die eertijts reizende om het Griecksche leger teGa naar voetnoot397 398 bespieden, wel Achilles wagen tot zijne vergeldinge dorst eischen:Ga naar voetnoot398 399 maer Diomedes zette hem dat stoute stuck zoo rijckelijck betaelt, 400 dat hy sedert niet meer naer Achilles paerden stont. Toen TurnusGa naar voetnoot400 401 dezen jongelingk van verre op het vlacke velt zagh, trof hy hem, 402 zoo wijt men oogen kost, eerst met eenen lichten schicht, hieltGa naar voetnoot402 403 zijne paerden op, sprong van den wagen, quam den halfdooden 404 en gesneuvelden op, zette den voet op zijnen neck, wrong hemGa naar voetnoot404 405 het bloote zwaert uit der vuist, verfde het diep in zijnen strot,Ga naar voetnoot405 406 en voeghde 'r dit by: legh nu daer, ghy Trojaen, en erf nu inGa naar voetnoot406 407 Hesperie, om 't welck ghy oorlooghde, zoo veel lants, als uwGa naar voetnoot407 408 lichaem beslaet: zulck eenen loon strijckenze, die my met den 409 degen durven aenranden: zoo bouwenze hunne vesten. Hy zet 410 hem Butes, van zijne spiets getroffen, tot gezelschap by, enGa naar voetnoot410 411 Chloreus, Syboris, Dares, Thersilochus, en Thymetes, die over 412 den hals van zijn kitteloorigh paert viel. Gelijck de Noorden wint,Ga naar voetnoot412

[pagina 207]
[p. 207]
 
't Is deerelijck: waer zy hun snelle hoeven zetten,
520[regelnummer]
Daer spat het brein en bloet. zy kneden en verpletten
 
En mengen bloet en zant. hy heeft alree met kracht
 
Thamyr, en Sthenelus, en Folus omgebraght,
 
Twee eersten voor de vuist, den derden, die 't beschreide,Ga naar voetnoot523
 
Van verre, en Glaukus mede, en Lades, alle beide
525[regelnummer]
De zoons van Imbrasus, die fier op 't jonge bloet,
 
In Licye hen had voor Mavors opgevoedt,
 
Met eenerley geweer vercierde, en af kon rechten,Ga naar voetnoot527
 
Om rustigh voet by voet te zetten, en te vechten,Ga naar voetnoot528
 
Of sneller dan de wint te rennen op het paert.
530[regelnummer]
Aen d'andre zijde wort Eumedes veldewaert
 
In 't hart des slaghs gevoert. hy daelde van den hoogenGa naar voetnoot531
 
En ouden Dolon, en, vermaert in oorelogen,
 
Voert oock zijn' grootvaêrs naem, heeft handen, hart, en moedt,
 
Gelijck zijn vader, die gereist, om onverhoedtGa naar voetnoot534
535[regelnummer]
Het Griecksche leger en zijn tenten te belaegen,
 
Tot zijn vergeldinge eischte Achilles oorloghswagen:
 
Maer Diomeed dien trots zoo rijckelijck beschencktGa naar voetnoot537
 
Dat hy niet langer om Achilles paerden denckt.
 
Toen Turnus dezen knaep van verre op 't velt zagh strijden,
540[regelnummer]
Trof hy hem ras, zoo wijt de strael van 't oogh kon lijden,Ga naar voetnoot540
 
Eerst met een' lichten schicht, en hielt zijn paerden vast,Ga naar voetnoot541
 
Sprong van den wagen, quam den hallef dooden gast,
 
Die hier gesneuvelt lagh, voort op, daer hy hem plette,Ga naar voetnoot543
 
Den voet op zijnen neck en op de keele zette,
545[regelnummer]
Het bloote zwaert uit zijn bestorve vingren wrong,
 
En verfde 't in den strot, en sprack, toen 't bloet uitsprong:
 
Legh daer, Trojaen, legh daer: nu erf in Hesperye,Ga naar voetnoot547
 
Waerom gy oorlogh voert, zoo groot een heerschappye
 
En zoo veel lants als gy met alle leên beslaet.
550[regelnummer]
Wie my met zijn geweer wil tarten, als soldaet,
 
Gaet strijcken met dien loon. zoo bouwt hy zijne veste.
 
Hy zet hem Butus, van zijn spiets geraeckt, voor 't lesteGa naar voetnoot552
 
Tot zijn gezelschap by, neemt Chloreus, Sybaris,
 
Thersilochus, Thymeet, en Dares oock gewis:Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Thymeet, die onder 't slaen en vechten, onder allen,Ga naar voetnoot555
 
Van 't kitteloorigh paert en zijnen hals quam vallen.
[pagina 208]
[p. 208]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

413 uit den bergh Edon, over d'Egeesche zee blazende en bulderende,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot413 414 de golven naer strant toe wentelt, en de nevels, waer de buien 415 opkomen, aen den hemel verdrijft; zoo verjaeght Turnus oock 416 de benden, en worpt de geleden, die hem den rugh bieden over- 417 hoop, waer hy het spoor verleit: zijn hevigheit voert hem aen:Ga naar voetnoot417 418 zijn pluimaedje waeit den eenen, de wagen vlieght den anderenGa naar voetnoot418 419 wegh op. Fegeus leedt het niet, dat hy zoo voortvoer, zoo grim- 420 migh uitvoer; en zich dwers voor den wagen werpende, greep 421 de schuimbeckende paerden in hunnen vollen ren met zijn hant 422 by den toom, om hun te doen wenden. Terwijl hy voortgesleept, 423 aen het juck hangt, achterhaelt een toegedreve spiets den gehar-Ga naar voetnoot423-25 424 nasten, doorslaet zijn dubbel pantser, en quetst hem alleen in de 425 huit. Evenwel boodt hy, met zijnen beuckelaer vooruit, den vyant 426 het hooft, en nam zijnen blancken degen te hulp: doch het snelle 427 radt en d'aengedreve as smeten hem onder, dat hy in het zantGa naar voetnoot427 428 armen en beenen uitstack: Turnus schoot toe, hieuw hem met 429 zijn zwaert, tusschen helm en harnas in, het hooft af, en liet den 430 romp in het zant leggen.

431 Terwijl de zeeghaftige Turnus het velt aldus met lijcken be- 432 spreit, zoo hebben Mnestheus, en de getrouwe Achates, en Askaen, 433 hun megenoot, Eneas, die vast bloedde, op een speer leunde, enGa naar margenoot+Ga naar voetnoot433 434 voet voor voet voortzette, in het leger gebroght. Hy bijt op zijnGa naar voetnoot434Ga naar voetnoot434-35 435 tanden, verpijnt zich om den pijl, zonder het riet te breken, uit 436 te trecken; en zoeckt den naesten wegh om geholpen te worden.Ga naar voetnoot436 437 Hy wil datze de wonde met het breede schairmes openen, denGa naar voetnoot437

[pagina 209]
[p. 209]
 
Gelijck de noorden wint uit Edon berst, en blaest,
 
En op d'Egeesche zee uitbulderende raest,
 
De golven dringt op strant, de nevels, waer zich vlaegenGa naar voetnoot559
560[regelnummer]
Verheffen aen de lucht, verdrijft, en kan verjaegen:
 
Zoo jaeght prins Turnus oock de benden voor zich heen,
 
Verstroit de deinzende slaghordens, en geleên,
 
En stort haer overhoop, en kan het spoor verleien,Ga naar voetnoot563
 
Vervoert van hevigheit: pluimaedje en veder zweienGa naar voetnoot564
565[regelnummer]
Den eenen, de karros den andren wegh voor wint.Ga naar voetnoot565
 
De strenge Fegeus lijdt geensins dat hy gezwint
 
Dus voortvaert, uitvaert in den slagh, en, onder 't scherpenGa naar voetnoot567
 
Van zijne gramschap, komt zich voor den wagen werpen
 
Heel dwers, en grijpt het paert, zoo snel gelijck het rent,
570[regelnummer]
By zijnen toom, op dat het flux den wagen went.
 
Terwijl hy voortgesleept aldus aen 't juck blijft hangen,
 
Dus achterhaelt een spiets, zoo wijt zy toe kan langen,Ga naar voetnoot572
 
Den blanckgewapenden, doorslaet zijn dick panssier,
 
En wondt alleen het vel. hy, even koen en fier,
575[regelnummer]
Boodt zijnen vyant, met den schilt vooruitgesteecken,
 
Noch 't hooft, en nam zijn zwaert te hulpe, om niet t'ontbreken:Ga naar voetnoot576
 
Doch 't snelle wagenradt en d'omgedrevene as
 
Vermeestren smijten hem ter neêr, dat hy in 't gras
 
Zijn' arm en beenen van elckandre stack verlegen.Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
De forsse Turnus schiet hem toe met zijnen degen,Ga naar voetnoot580
 
En, tusschen harrenas en helm den neck geklooft,Ga naar voetnoot581
 
Liet zijnen romp in 't zant noch spartlen, zonder hooft.
 
Terwijl 't zeeghaftigh hooft, prins Turnus 't velt met lijcken
 
Aldus bezaeit en deckt, de Troischen voor hem wijcken,
585[regelnummer]
Zoo hebben Mnestheus, en getrouwe Achates, met
 
Askaen, hunn' megenoot, Eneas trou geredt,
 
Dien, bloênde en leunende op een speer, en flaeu van krachten,
 
Zy, voet voor voet, allengs en stil in 't leger braghten.
 
Hy bijt op zijn gebit, verpijnt zich, van verdriet,
590[regelnummer]
Om flux den scherpen pijl, en zonder breuck van 't riet,
 
Te trecken uit zijn lijf, en zoeckt, in deze onordenGa naar voetnoot591
 
Des veltslaghs, 't naeste padt om voort geredt te worden.
 
Hy wil, men zal de wonde opvlymen door het stael,Ga naar voetnoot593
[pagina 210]
[p. 210]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

438 schuilhoeck des pijls heel diep opsnijden, en hem zoo weder naer 439 den slagh zenden. Nu was hier Iäpis, Iäsius zoon, by, van Febus 440 boven alle anderen bezint. Apollo zelf eertijts heftigh met zijnGa naar voetnoot440-41 441 minne bevangen, vereerde hem rustigh zijn gaven en kunsten, 442 zijn wichelery, cyter en snelle pijlen. Iäpis om zijnen vader, nu 443 in doots gevaer, te helpen, wou liever onvermaert de kracht derGa naar voetnoot443 444 kruiden, en het gebruick der zelve, de geneeskunst en noodighsteGa naar voetnoot444-45 445 kunsten kennen. Eneas van spijt op zijn tanden knarssende, stont 446 en leunde op een lange speer, en ontzette zich niet eens om denGa naar voetnoot446-49 447 grooten toeloop der jongelingen, en de tranen van den bedruckten 448 Iülus. d'Oude man, met zijnen opgeslagen tabbert, Peonischer 449 wijse opgeschort, stelt bekommert en te vergeefs zijn heelzame 450 hant en Febus krachtige kruiden in 't werck; leutert te vergeefsGa naar voetnoot450 451 om het punt met zijne hant uit te trecken, en vat t'elckens hetGa naar voetnoot451-53 452 yzer met de tang. Wat men doet het geluckt niet, nochte Apollo, 453 vinder der artsenye, helpt niet, en de schrick groeit op het velt 454 hoe langer hoe feller aen, en de zwaricheit is voor de hant. NuGa naar margenoot+Ga naar voetnoot454 455 ziet men de lucht tot den hemel met stof betrocken: de ruiters 456 komen aendraven, en de pijlen vallen dick en dicht midden in 457 het leger. Het droevigh gekerm der vechtende jongelingen, die 458 in den fellen slagh sneuvelen, stijght tot aen de starren toe. Venus, 459 zijn moeder, over haer zoons onverdiende pijn ontstelt, pluckteGa naar voetnoot459 460 in Krete, op den bergh Ida, wilde poleie, wiens steel jeughdigeGa naar voetnoot460 461 bladers en purpere bloemen draeght. De wilde geiten weten dit

[pagina 211]
[p. 211]
 
En openen heel diep den schuilhoeck van de quael,
595[regelnummer]
En naer den veltslagh hem verzenden by zijn schaeren.Ga naar voetnoot595
 
Hier stont nu d'afkomst van Iäzius, ervaeren
 
In artseny, genoemt Iäpis, heel bezint
 
Van Febus, die hem meer dan anderen bemint.
 
Apollo, voortijts zelf met zijne min bevangen,
600[regelnummer]
Beschonck hem met zijn kunste, en gaven, cyterzangen,
 
En snelle pijlen, en den vont van wichlery.Ga naar voetnoot601
 
De vrome Iäpis om zijn' vader, nu in lyGa naar voetnoot602
 
En stervens angst en last, te helpen, en genezen,
 
Wou liever onvermaert de kracht der kruiden lezen,Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
En kennen het gebruick der zelve, en artseny,
 
En heelkunst, die in noot den mensche dienstigh zy.
 
Eneas bijt en knerst van spijt op zijne tanden.
 
Hy leunt op eene speer, gevat met bey de handen,
 
Ontzet zich allerminst om al den toeloop van
610[regelnummer]
De jeught, en 't kint Askaen, dat zich niet speenen kan
 
Van traenen in dien druck. de grijze, in al dit klaegen,
 
Staet vaerdigh in den ring, de tabbert opgeslaegen
 
Van wederzijde, op zijn Peonisch opgeschort,
 
Stelt uit bekommering, vergeefs tot hulp geport,
615[regelnummer]
Zijn heelzaemheit, en hant, en Febus kunst en kruiden
 
Te wercke, en pooght vergeefs het punt, ten troost der luiden,Ga naar voetnoot616
 
Te rucken uit het lijf, en, voor 's helts leven bang,
 
Vat zacht het yzer heel voorzichtigh met de tang.
 
Al wat men voorneemt is vergeefs, noch 't wil gedyen.Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
Apollo, vinder van de heelkunst, schut geen lyen.Ga naar voetnoot620
 
De schrick op 't velt groeit fel, en altijt feller aen,
 
En 't leger kan aldus zijn' val geensins ontgaen.
 
Men ziet nu hemelhoogh de lucht met stof betogen.
 
De ruiters draven aen. de pijlen, hoogh gevlogen,
625[regelnummer]
Bedecken 't leger, als by vlaegen, uit de lucht.Ga naar voetnoot625
 
't Gekerm der vechtenden, de leste snick en zucht
 
Der jongelingen, die in 't worstlen en verwarrenGa naar voetnoot627
 
Hier sneven, komt om hoogh gesteigert aen de starren.
 
Eneas moeder, om haer zoons verdriet ontstelt
630[regelnummer]
En onverdiende pijn, pluckt, in 't Kretenzer velt,
 
Op Ide een kruit in 't wilt, dat wy poleie noemen,
 
Wiens jonge blaên natuur verciert met purpre bloemen.
 
De wilde geit behelpt zich met dit kruit in noot,
[pagina 212]
[p. 212]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

462 kruit te vinden, wanneer haer een vlugge pijl in 't lijf steeckt. 463 Venus haer aengezicht met een donkere wolck omringende, 464 brengt dit mede van den bergh; mengt dit heimelijck om hem te 465 heelen, met het water, dat men in een zuiver becken goot, enGa naar voetnoot465 466 stort 'er heelzaem sap van Ambrosie en geurigh panacea in. DeGa naar voetnoot466 467 bedaeghde Iäpis stooft buiten zijn weten de wonde met dit water:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot467 468 terstont stilt al de pijn des lichaems, al het bloet stolt: nu vielGa naar voetnoot468 469 de pijl van zelf zonder moeite uit, en Eneas kreegh zijn voor- 470 gaende krachten weder. Iäpis roept: ras haest u, brengt den man 471 zijn geweer: wat sammelt ghy? en hy hitst d'eerste de gemoedenGa naar voetnoot471 472 tegens den vyant op. Deze dingen, o Eneas, gebeuren niet door 473 middel van menschen, niet door geneeskunst, nochte mijne hantGa naar voetnoot473 474 geneest u: een grooter Godtheit werckt hier, en heeft wat groo-Ga naar voetnoot474 475 ters met u voor. Eneas had alree, graegh om te vechten, zijnGa naar voetnoot475-76 476 goude laerzen aengeschoten, nam verdriet in dit sammelen, enGa naar margenoot+ 477 drilde met zijne speer. Na dat hy het pantser aen 't lijf, en den 478 handigen beuckelaer aen den arm heeft, omhelst hy al gewapentGa naar voetnoot478 479 Askaen, kust hem voor het jongste door den helm, en zeit: mijnGa naar margenoot+Ga naar voetnoot479 480 zoon, spiegel u aen vaders vromicheit en rechtschape dapperheit; 481 en aen een anders fortuin. Nu zal mijne hant u in den oorlooghGa naar voetnoot481 482 verdadigen, en den wegh van eere banen: wanneer ghy tot uwe 483 jaren komt, zoo behartigh het voorbeelt uwer voorouderen, enGa naar voetnoot483 484 laet vader Eneas en oom Hektor uwen geest opwecken. ZooGa naar voetnoot484 485 sprekende, drilde hy vreesselijck met zijnen schicht, en teegh terGa naar margenoot+Ga naar voetnoot485-487 486 poorte uit. Anteus en Mnestheus, gevolght van al het leger, stoo-

[pagina 213]
[p. 213]
 
Wanneer de pijl in 't lijf blijft steecken na den schoot.Ga naar voetnoot634
635[regelnummer]
Eneas moeder deckt haer aenschijn met een wolcke,
 
En brengt dit van den bergh, en mengt dit kruit, den volcke
 
Ten dienst, met water, dat in 't zuivre becken knapGa naar voetnoot637
 
Gegoten wert, en stort hierin het heelzaem sap
 
Van milde Ambrosia, met Panaceesche geuren.Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
Bedaeghde Iäpis stooft, daer d'ommestanders treuren,Ga naar voetnoot640
 
De wonde, onweetende van Venus, met dit nat.Ga naar voetnoot641
 
Terstont stilt al de pijn des lichaems, die hem mat.Ga naar voetnoot642
 
Het bloên der wonde stilt. de pijl van zelf valt neder.
 
De helt Eneas voelt zijne eerste krachten weder.
645[regelnummer]
Iäpis roept: nu voort, en brengt den man geweer.
 
Wat toeft gy? en port zelf en d'eerste, uit lust tot eer,Ga naar voetnoot646
 
De harten in den strijt: Eneas, deze zaecken
 
Gebeuren door geen mensch, noch mijne kunst, noch 't raken
 
Van mijne hant geensins: hier dringt een godtheit door,
650[regelnummer]
En werckt met maght, en heeft wat grooters met u voor.
 
Eneas hadde alree, verhit op oorloghswrocken,Ga naar voetnoot651
 
En wraeck, de goude laers gezwint aen 't been getrocken,
 
Nam onlust in 't vertoef, en drilde met zijn speer.Ga naar voetnoot653
 
Na dat dees 't pansser aen zijn lijf trock, en al weêrGa naar voetnoot654
655[regelnummer]
Den beucklaer aen den arm geslingert met verlangen,Ga naar voetnoot655
 
Greep hy gewapent naer Askaen, en kust de wangen
 
Voor 't jongste door den helm en zegt: mijn zoon, mijn vreugt,
 
Nu spiegel u voortaen aen vaders oorloghsdeught,Ga naar voetnoot658
 
En dapperheit, en aen een anders avontuuren.Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Nu zal mijn hant den slagh en 't oorloghsvolck bestuuren,
 
Uw recht verdaedigen, en baenen u den wegh
 
Tot eer en prijs: wanneer gy komt tot overlegh,
 
En ryper jaeren, pas, in 't opgaen van u leven,Ga naar voetnoot663
 
Het voorbeelt van uw' stam en vadren naer te streven,
665[regelnummer]
Laet uw heer vaders en oom Hektors geest en moedt
 
U prickelen tot deught. zoo spreeckt hy, heet van gloedt,
 
Drilt vreeslijck met den schicht, en vliegt hier op naer buiten.
 
Toen stiet Anteüs en oock Mnestheus, niet te stuiten,
 
Met eenen dicken stoet en troep en al 't gewelt
[pagina 214]
[p. 214]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

487 ten t'effens met eenen dicken troep toe. Toen stoof al het velt, 488 dat men niet zien kon, en de gront dreunde en daverde van al 489 het getrappel der voeten. Turnus zaghze recht op hem van deGa naar voetnoot489-90 490 wallen aenkomen: d'Ausonianen zagenze, en alle hun leden beef- 491 den, en werden kout van schrick. Iüturne was d'eerste van alleGa naar voetnoot491 492 de Latijnen, die hen vernam, en vlughte, al bevende van angst. 493 Eneas vlieght, en ruckt met zijnen stoet voort, over het vlacke 494 velt, dat een zwarte stofwolck hun om d'ooren stuift. Gelijck eenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot494-500 495 storm, die op het lant waeien wil, de weerwijze ackermans by 496 tijts waerschuwt, wanneer de starren betrecken, een regenbuy 497 uit der zee opsteeckt, de winden vooruit vliegende, tegens het 498 strant aen beginnen te bulderen, om flus boomen uit der aerde 499 te rucken, het gewas neder te smijten, en alles wat 'er ontrent 500 staet overhoop te storten: zoo voert de Rheteesche Veltoverste 501 zijnen troep recht tegens den vyant aen. De driekante heirspitsenGa naar voetnoot501 502 verdubbelen zich, en sluiten hun geleden wel dicht in een. Thym-Ga naar voetnoot502 503 breus verslaet met zijnen stalen degen den zwaergewapendenGa naar voetnoot503 504 Osiris, en Mnestheus Archesius: Achates houwt Epulo neder, en 505 Gyas Ufens. Tolumnius, de Wichelaer, die den eersten schicht 506 onder de vyanden schoot, komt zelf te vallen. Het geschrey klinckt 507 hemelhoogh, en nu nemen de Rutulen de wijck, laten hun hielenGa naar voetnoot507-508 508 zien, en vlughten over het velt, dat het stuift. Eneas gewaerdight 509 zich niet eens de vlughtelingen doot te smijten; nochte vervolghtGa naar voetnoot509 510 ruiters of voetknechten, en schichteniers, die hem zoecken. HyGa naar voetnoot510 511 speurt niemant na, nochte heeft het oogh in dien dicken nevelGa naar voetnoot511

[pagina 215]
[p. 215]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

670[regelnummer]
Ten leger uit, hem na. toen stoof het gansche veltGa naar voetnoot668-70
 
Van stof, dat niemant zagh, de gront door 't ommewroetenGa naar voetnoot671
 
Vast dreunde en daverde, op 't getrappel van de voeten.
 
De koningk Turnus kentze, en zietze met geschalGa naar voetnoot673
 
Recht op hem komen, en aenzetten van de wal.
675[regelnummer]
d'Auzoniaenen zienze, en al hun leden beven,
 
En worden koudt van schrick: en Nimf Iuturne, aen 't zweven,
 
Was in 't Latynsche heir wel d'eerste, die 't vernam,
 
't Gedruisch voort kende, en om 't gevaer, dat nader quam,Ga naar voetnoot678
 
Zich bevende op de vlught begaf, van schrick verschoten.
680[regelnummer]
Eneas vlieght, en ruckt met zijne krijghsgenooten
 
Langs 't vlacke velt, dat hem een zwarte wolck van zant
 
En roock om d'ooren stuift. gelijck een storm, die 't lant
 
Met kracht bestoocken wil, de weerwijze ackervleckenGa naar voetnoot683
 
By tijts noch waerschuwt, als de starren droef betrecken,Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
Een norsse regenbuy vast op steeckt uit der zee,Ga naar voetnoot685
 
De winden eerst vooruit gevlogen naer de ree,
 
Dan tegens 't bare strant aenbuldren naer hun nucken,Ga naar voetnoot687
 
Om flus geboomte en bosch en stammen uit te rucken,Ga naar voetnoot688
 
't Gewas te vellen, en voort alles met een' loop
690[regelnummer]
Wat hier omtrent staet snel te storten overhoop:
 
Zoo voert de Frygische en Rheteesche veltheer medeGa naar voetnoot691
 
Zijn troepen naer het heir, op 's vyants spits en sneede.Ga naar voetnoot692
 
De heirspits hier drykant gestelt, en aengestreên,
 
Verdubbelt zich, en sluit haer ordens, en geleên
695[regelnummer]
Wel dicht. Thymbreüs velt met zijnen staelen degen
 
Den zwaer gewapenden Osiris onverslegen,Ga naar voetnoot696
 
En Mnestheus treft 'er fel Archesius. Achaet
 
Houwt Epulo ter aerde; en Gyas, een soldaet
 
En overste, Ufens. hier komt, d'eerste die van allenGa naar voetnoot698-99
700[regelnummer]
Den schicht in 't leger schoot, Tolumnius te vallen,
 
De schrandre wichelaer. 't geschrey klimt hemelhoogh.
 
Nu neemt de Rutulier de wijck voor 's vyants boogh,
 
En laet de hielen zien, en vlught op vlacke velden,
 
Zoo vreeslijck dat het stuift. Eneas, d'eer der helden,
705[regelnummer]
Gewaerdight zich niet eens den vlughteling te slaen,Ga naar voetnoot705
 
Vervolght geen' voetknecht, noch geen' ruiter op dees baen,Ga naar voetnoot706
 
Noch schichteniers, die hem gaen zoecken al verbolgen.
 
Hy spoort naer niemant, en zijn oogh wil niemant volgen,Ga naar voetnoot708
 
In dezen duistren mist, dan Turnus, 't lantgeschil,Ga naar voetnoot709
[pagina 216]
[p. 216]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

512 op niemant dan alleen op Turnus: tegens Turnus alleen wil hyGa naar margenoot+Ga naar voetnoot512 513 vechten. De mannin Iüturne, in haer hart van die vreeze getrof-Ga naar voetnoot513 514 fen, stoot Metiskus, Turnus wagenaer, tusschen de garreelen in,Ga naar voetnoot514 515 dat hy een stuck weeghs in het velt henetuimelt. Zy zet zich in 516 zijne plaetse, neemt den lossen teugel in de hant, en bootseertGa naar voetnoot516 517 Metiskus spraeck, en gedaente en wapens en alles na. Gelijck 518 een zwarte zwaluwe met hare slaghpennen door het groote huisGa naar margenoot+Ga naar voetnoot518 519 van een rijck heerschap vlieght, en om wat aes voor het piependeGa naar voetnoot519-20 520 nest op te picken de ruime zalen doorsnuffelt; en nu in de lange 521 galeryen, nuom den verschen vyver snatert: eveneens rijdt IüturneGa naar voetnoot521 522 midden onder den vyant, en op den snellen wagen voortvliegende, 523 doorsnuffelt al wat haer voorkomt. Nu toontze hier, nu daer,Ga naar voetnoot523 524 haren braveerenden broeder, en gedooght niet dat hy hantge-Ga naar voetnoot524 525 meen wort. Zy vlieght verre buiten 's weeghs. Eneas nieteminGa naar margenoot+Ga naar voetnoot525 526 zwaeit om en wederom, en spoort zijnen man na, om hem te be-Ga naar voetnoot526 527 jegenen, en roept hem vast met luider keele onder de gesloopteGa naar voetnoot527-28 528 geleden. Zoo menighmael hy zijnen vyant in 't gezicht kreegh, 529 en met zijne vlugge en vliegende paerden naer hem toezette; 530 zoo menighmael wendde Iüturne haren wagen van Eneas af. Och, 531 wat zal hy doen? Te vergeefs bestormen allerhande gedachten 532 zijn zinnen, en verrucken velerleie zorgen zijn strijdigh gemoedt.Ga naar voetnoot532 533 Messapus, die luchtigh voortglippende, by geval een paer taeieGa naar voetnoot533 534 schichten, met een yzere punt beslagen, in de slincke hant droegh,

[pagina 217]
[p. 217]
710[regelnummer]
En tegens hem alleen is 't dat hy kampen wil.
 
Juturne, een krijghsheldin, alree van groote smarte
 
En vrees getroffen voor haer broeder in het harte,
 
Stoot hier Metiskus, zijn' koetsier, dat met gewelt
 
Hy, tusschen het garreel instortende, over velt
715[regelnummer]
En acker heenerolt. zy zet zich in zijn stede,
 
En grijpt den lossen toom, bootseert Metiskus zede,Ga naar voetnoot716
 
Zijn wapens, en gedaente, en spraeck na met vernuft.
 
Gelijck de zwaluw, zwart van pluimen, wilt en wuftGa naar voetnoot718
 
Vast heene en weder vlieght, met haere vlugge veêre,
720[regelnummer]
Door 't groot geweldigh huis van haeren rijcken heere,
 
En, om voor 't piepend nest te picken eenigh aes,
 
Nu al de ruime zael doorsnuffelt met geraes;
 
Nu daer de gaelery verschiet door 't lang verdiepen;Ga naar voetnoot723
 
Nu daer de versche graft en vyver haer hoort piepen,
725[regelnummer]
En snateren: alleens rijt nymf Juturne rasGa naar voetnoot725
 
In 't midden van het heir des vyants, en, op d'as
 
Des snellen wagens, voortgevoert van paerdevoeten,
 
Doorsnuffelt deze alleen, die haer in 't stof gemoeten.Ga naar voetnoot728
 
Nu komtze eens hier, nu daer met Turnus voor den dagh,
730[regelnummer]
Die veiligh hem braveert. zy lijdt niet dat hy slaghGa naar voetnoot730
 
Zal levren, hant voor hant met zijnen vyant kampen.Ga naar voetnoot731
 
Dus vliegtze buiten 's weeghs heel verre, en schuwt de rampen.Ga naar voetnoot732
 
Eneas nietemin zwaeit om en wederom,
 
En spoort zijn' man dus na, om dezen wellekom
735[regelnummer]
Te heeten, roept hem luide, om hantgemeen te worden,Ga naar voetnoot734-35
 
In 't midden der gesloopte en afgestreên slaghorden.
 
Zoo dickwijl als zijn oogh de vyant wort gewaer,
 
En hy met zijn gezwinde en vlugge paerden naer
 
Hem toezet, reis op reis, zoo dickwijl went verslaegenGa naar voetnoot739
740[regelnummer]
De schrickende Juturne en zuster zijnen wagen
 
Van vorst Eneas af. helaes, wat zal hy nu
 
Beginnen? te vergeefs, van ramp en onheil schuw,Ga naar voetnoot742
 
Bestormen allerley gedachten zijne zinnen,
 
Verrucken zorgh op zorgh zijn strijdigh hart van binnen.Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
De forsse Messap, die nu voortglipt wat hy magh,Ga naar voetnoot745
 
Draeght by geval een paer worpspeeren, met beslagh
 
Van yzer voor gespitst, in zijne slincke vingeren,
[pagina 218]
[p. 218]

535 mickte en paste met den eenen schicht Eneas wis te nemen.Ga naar voetnoot535 536 Eneas hielt stant, en op d'eene knie vallende, bedeckte zich metGa naar voetnoot536 537 zijnen beuckelaer: evenwel trof de toegedreve spiets den top des 538 helms, en sloegh hem den kam van zijn hooft. Maer toen Eneas 539 merckte hoe listigh hy uitgestreecken, en Turnus hem ontvoertGa naar voetnoot539 540 wiert, zoo begost de gramschap in het hooft te stijgen, en hy riep 541 Jupijn dickwils tot getuige, over het schenden des verbonts voorGa naar voetnoot541 542 't altaer bezworen; viel ten leste midden in den hoop, en zijnen 543 toren den vryen toom gevende, vocht schrickelijck en geluckigh, 544 en versloegh zonder onderscheit al wat hem voorquam.

545 Wat Godt, of Zanggodin vermelt my nu zoo vele bitterheden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot545 546 zoo velerleie moorden, en het omkomen der oversten, nu vanGa naar voetnoot546 547 Turnus, dan van den Trojaenschen Helt over al het vlacke velt 548 gejaeght? o Jupiter, behaeghde het u, dat de volcken, die namaels 549 eeuwigh in pais zouden leven, zoo heftigh elckandere aenrand- 550 den? Eneas past, zonder lang sammelen, Sukro, den Rutuler, dieGa naar voetnoot550-51 551 eerst de toestrevende Trojanen staen hielt, op zijn zijde te raken, 552 en drijft hem het raeuwe lemmer, op zijn dootlijckste door deGa naar voetnoot552 553 ribben, tot op het borstbeen. Turnus te voet vechtende, door-Ga naar voetnoot553 554 stoot Amykus, die van zijn paert stortte, en zijnen broeder Diores; 555 den eenen met zijn lange spiets, zoo hy aenquam; den anderenGa naar voetnoot555 556 met den degen: en hy hangt beide d'afgehouwe hoofden, die 557 noch bloeden en druppelen, aen zijnen wagen, en slaet voort.Ga naar voetnoot557 558 Eneas brengt Talos om, en Tanaïs, en den stercken Cethegus, 559 alle drie in eenen torn; en leit den zwaermoedigen Onytes, eenenGa naar voetnoot559 560 Thebaen, en zoon van Peridie, neder. Turnus brengt de gebroe-Ga naar voetnoot560 561 ders om, die uit Lycie en Apolloos landouwen quamen; en Menetes,Ga naar voetnoot561

[pagina 219]
[p. 219]
 
En mickt, en past een punt Eneas toe te slingeren,
 
En toe te drijven: maer de helt viel, daer hy stont,
750[regelnummer]
Op eene knie ter aerde, en deckt zich onder 't ront
 
Van zijnen beuckelaer. de speer, hem toegedreven,
 
Quam op den top des helms, en door den kam te streven,
 
Dat die in stucken sprongk. Eneas, die dus zwiert,Ga naar voetnoot753
 
Bemerckte in 't ende hoe hy uitgestreecken wiert,
755[regelnummer]
En Turnus hem ontvoert, en door dit overweegen
 
Quam flux den Troischen helt de toorne in 't hooft gestegen.
 
Toen riep hy, reis op reis, Jupijn, en zijn gezagh
 
Tot een getuige aen, om het schenden van 't verdragh,
 
En onderling verbont, voor Godts altaer bezworen,
760[regelnummer]
Viel endtlijck in den hoop, en gevende zijn' toren,
 
Den vryen toom, vecht fel, geluckigh, en verwoet,
 
Ziet niemant aen, verslaet al wat hem eerst gemoet.Ga naar voetnoot762
 
Wat Godt, wat Zanggodin ontvoutme op mijn gebeden
 
Zoo groot een nederlaegh, zoo veele bitterheden,Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Den doot der oversten, nu van den Troischen helt,
 
Nu van Prins Turnus fors gejaeght in 't vlacke velt?
 
Jupijn, behaeght het u, dat volcken, die verheven
 
Door u, alle eeuwen door in vrede eens zullen leven,
 
Zoo heftigh onderling elckandre gaen te keer.Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
Eneas, zonder lang vertoef, past met geweer
 
Den Rutler Sukro, die hier eerst vooruit quam streven,
 
En zijn Trojaenen stuit, ter zijde een' slagh te geven,
 
Te drijven 't laeuwe stael op 't borstbeen. Turnus hantGa naar voetnoot773
 
Doorstoot'er Amykus, die ploft van 't paert in 't zant;
775[regelnummer]
Zijn' broêr Diores mê: den eenen onder wegenGa naar voetnoot775
 
Met zijne lange speer, den andren met den degen.
 
Hy hangt de hoofden, afgehouwen in dien moort,
 
Aen zijnen druipenden strijtwagen, en slaet voort.Ga naar voetnoot778
 
De vorst Eneas komt hier Tanaïs te vellen,
780[regelnummer]
Cethegus, grof en sterck, en Talos, dry gezellenGa naar voetnoot780
 
In eenen torn, en leght Onytes, een Thebaen,
 
Een heel zwaermoedigh hooft, en zoon, zoo wy verstaen,Ga naar voetnoot782
 
Van Peridye, neêr. prins Turnus, onder 't houwen,
 
Helpt twee gebroêrs van kant, uit Febus erflandouwenGa naar voetnoot784
785[regelnummer]
En Lycië gereist; den jongelingk Meneet,
[pagina 220]
[p. 220]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

562 den Arkadischen jongelingk, die te vergeefs den krijgh haette: 563 hy verstont zich op het visschen, ontrent de vlieten van het visch-Ga naar voetnoot563 564 rijcke Lerne; en arm van afkomst, wist van geenen hofdienst;Ga naar voetnoot564 565 zijn vader bouwde gehuurt lant.

566 En gelijck de brant aen verscheide hoecken, in een dorre bos-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot566 567 schaedje en kraeckende lauwertacken gesticht; of een schuimendeGa naar voetnoot567 568 waterval, al bruisende van het hoogh geberghte afschietende, in 569 zee loopt; en elck van dien vernielt al wat hy bereickt; zoo strevenGa naar voetnoot569 570 Eneas en Turnus beide toe in den slagh. Nu begint het bloet 571 van gramschap te zieden: de stoutste harten moeten 'er kleven.Ga naar voetnoot571 572 Nu houwt men slechts van boven neêr met al zijn maght toe.Ga naar voetnoot572 573 Eneas smijt Murraen, die op d'oude tittels zijner voorvaderen en 574 grootvaderen, en op al 't geslacht en de ry der Latijnsche Konin-Ga naar voetnoot574-76 575 gen stoft, met eenen geweldigen steen van een rots afgebroken, 576 van boven neder, dat hy in het zant ploft, en onder juck en gar- 577 reelen beknelt, van de wielen voortgesleept, en van den hoef der 578 hollende paerden, die geenen meester kennen, te berste getraptGa naar voetnoot578 579 wort. Turnus bejegent den toestrevenden Ilus, die vervaerlijckGa naar voetnoot579-80 580 brult, en schiet hem eenen schicht naer zijn hooft, dat die door 581 den gulden helm in de herssens steken blijft: en o Kreteus, aller- 582 sterckste der Griecken, uwe hant kon u van Turnus niet bevrijden: 583 nochte geen Goden beschermden hunnen Kupentus, toen EneasGa naar voetnoot583 584 aenquam: hy liep moedigh tegens het spits aen, doch de dickteGa naar voetnoot584 585 des koperen beuckelaers baette den ellendige niet. Oock zagen,Ga naar voetnoot585

[pagina 221]
[p. 221]
 
Die, uit Arkadië gekomen tot zijn leedt,
 
Den oorlogh vyant was. hy liet zich noit verdrietenGa naar voetnoot787
 
Te visschen rondom Lerne, en zijn vischrijcke vlieten,
 
En, arm van afkomst, had den hofdienst noit bezuurt.Ga naar voetnoot789
790[regelnummer]
Zijn vader bouwde lant, den lantheer afgehuurt.
 
Gelijck een lichte brant, gesticht aen veele kanten,Ga naar voetnoot791
 
In 't droogh en kraeckend bosch van groene lauwerplanten,
 
Of 't schuimende gewelt van eenen waterval
 
Al bruisend van 't geberghte om laegh schiet met geschal,
795[regelnummer]
En in de baren stroomt; en elck van deze vinnighGa naar voetnoot795
 
Vernielt wat hy bereickt: zoo streven, als uitzinnigh,
 
De koning Turnus en Eneas alle bey
 
Oock toe in dezen slagh, en onder hun geleyGa naar voetnoot798
 
Begint het hart en bloet te zieden, waerze streven,
800[regelnummer]
Waer door het stoutste hart hier blijven moet en kleven.Ga naar voetnoot800
 
Men houwt van boven neêr met al zijn maght slechts toe.
 
Eneas smijt Murraen, [die op de koningsroe,Ga naar voetnoot802
 
Aeloude titels van zijn' vader en voorvader,
 
En al Latinus ry, de koningen te gaderGa naar voetnoot804
805[regelnummer]
Magh stoffen,] met een stuck, gebroken van een rots,
 
Een zwaer gewight, ter neêr, zoo schrickelijck en trots,Ga naar voetnoot806
 
Dat hy ter aerde ploft, en onder de garreelen
 
En 't juck beknelt leght, en gesleept wort van de zeelen,Ga naar voetnoot808
 
En van de hoeven, nu aen 't hollen, wort getreên
810[regelnummer]
Te berste: want het paert kent meester noch gesteen.Ga naar voetnoot810
 
De koningk Turnus komt helt Ilus hier ontmoeten,
 
Die vreeslijck brult, en schiet een' schicht om hem te groeten,Ga naar voetnoot812
 
Zoo net naer 't hooft, dat die door 't gout des hellems drijft,Ga naar voetnoot813
 
En inknerst, en in 't brein ten leste steecken blijft.
815[regelnummer]
Gy Kreteus, sterckste van de Griecken, die hier strijden,
 
Kunt u met uwe hant voor Turnus niet bevrijden,
 
En niet een Godt beschut Kupent voor 't heldenzwaert
 
Van vorst Eneas, toen hy aenquam, onvervaertGa naar voetnoot818
 
In 't spits liep: want de schilt, heel dick van kopre plaeten,Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
Kan dien elendigen beschutten, nochte baeten.
[pagina 222]
[p. 222]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

586 o Eolus, de Laurentijnsche velden u sterven, en plat op uwen 587 rugh ter aerde vallen: ghy, die van geene Griecksche keur- 588 benden, nochte van Achilles, verdelger van Priaems Rijck, kost 589 gevelt worden, leght nu hier neder. Hier bepaelde de doot uwGa naar voetnoot589 590 leven: ghy hebt by Ida een hoogh huis, te Lyrnesse een hooghGa naar voetnoot590 591 huis, maer uw graf op den Laurentijnschen bodem. De ganscheGa naar voetnoot591-92 592 legers geraecken dapper aen elckandere, alle de Latijnen, en alleGa naar margenoot+ 593 de Dardanen; Mnestheus en de dappere Serestus, en Messapus,Ga naar voetnoot593 594 te paerde afgerecht, en sterke Asylas; de Thuskaensche keurbende, 595 en de vleugels des Arkadischen Evanders: elck man quijt zichGa naar voetnoot595 596 zelven, hooft voor hooft, naer zijn uiterste vermogen: elck roert, 597 elck rept zich: de slagh gaet gruwelijck aen.

598 D'overschoone moeder gaf toen Eneas in den zin, dat hy naerGa naar margenoot+ 599 de vesten zou trecken, het heir in aller yl stewaert aen wenden, 600 en de Latijnen onvoorziens overrompelen. Terwijl Eneas Turnus 601 onder verscheide troepen naspoort, en zijn gezicht herwaert enGa naar voetnoot601 602 derwaert slaet, ziet hy de stadt, gedurende dit harde gevecht, 603 onbestormt en gerust voor zich leggen. Terstont neemt hy voorGa naar voetnoot603 604 den vyant op een andere wijze aen te tasten, roept d'Oversten,Ga naar voetnoot604 605 Mnestheus, Sergestus, en den stercken Serestus op eenen heuvel, 606 daer d'overige keurbende der Teukren, met eenen dicken drang,Ga naar voetnoot606 607 zonder schilden of schichten neder te leggen, naer toeschiet. 608 Hier op een hooghte midden onder den hoop staende, spreeckt 609 hy aldus: dat niemant verzuime mijnen last uit te voeren. Jupijn 610 houdt onze zijde: niemant ga langkzamer te werck, om dat ickGa naar voetnoot610 611 dit schichtigh beveel. Heden zal ick Latinus Rijck, en zijne stadt,Ga naar voetnoot611 612 een oirzaeck van dezen krijgh, verdelgen, en hare roockende daec- 613 ken tot den gront toe slechten, indienze weigeren my te gehoor-

[pagina 223]
[p. 223]
 
Oock zagh, ô Eolus, het Laurentijnsche velt
 
U sterven, op den rugh gevallen voor dien helt.
 
Gy die van Griecksche maght, noch van Achils slaghorden,
 
't Bederf van Priams rijck, ter neêr gevelt kost worden,Ga naar voetnoot824
825[regelnummer]
Leght hier in 't zant geploft. de Doot bepaelde hier
 
Uw leven. gy bezit op Ide, trots en fier,
 
Een heerlijck huis, en noch een huis by hoogh Lyrnesse:
 
Maer by Laurentum staet uw graf, en grafcypresse.
 
De gansche legers gaen geweldigh tegens een.
830[regelnummer]
Latijn en Dardanier, te zamen hantgemeen,
 
Serest, en Mnestheus, en Asylas, d'overstercke,
 
Messapus, afgerecht te paerde: met de vlerckeGa naar voetnoot832
 
Of vleugel van den vorst Evander. ieder man,
 
Elck quijt zich, hooft voor hooft, zoo dapper als hy kan.
835[regelnummer]
Elck rept zich, en de slagh begint op 't felst t'ontsteecken.
 
De schoone moeder gaf Eneas toen een tekenGa naar voetnoot836
 
In zijn gedachten, dat hy daetlijck zou bestaenGa naar voetnoot837
 
Het heir in aller yl te voeren stewaert aen,
 
En flux Latinus hof en muuren t'overvallen,
840[regelnummer]
Eer iemant dit vermoede. Eneas, onder allen,Ga naar voetnoot840
 
Terwijl hy Turnus vast van troep tot troep bespiet,Ga naar voetnoot841
 
En naspoort, herrewaert en derwaert heeneziet,
 
Zoo ziet hy deze stadt, geduurende 't ontzeggenGa naar voetnoot843
 
Des vyants, onbestormt in vrede voor zich leggen,Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
En neemt een opzet om den vyant hier in stilt',Ga naar voetnoot845
 
Eens op een andre wijs te vaeren in zijn' schilt,
 
Roept d'oversten Sergest, en Mnestheus flux te zamen
 
Naer eenen heuvel, daer de Troische benden quamen
 
Met eenen dicken drang, en sonder schilt of schicht
850[regelnummer]
Van zich te leggen. hier in 't midden, hoogh en dichtGa naar voetnoot850
 
Omringt van andren, spreeckt hy, zonder zich t'ontroeren:Ga naar voetnoot851
 
Dat niemant nu verzuim' mijn' krijghslast uit te voeren.
 
Jupijn houdt onze zy. dat niemant langkzaem spoeGa naar voetnoot853
 
Het geen ick snel belast. op heden, hoort slechts toe,
855[regelnummer]
Zal ick Latinus rijck en stadt en haere zielen,Ga naar voetnoot855
 
Eene oirzaeck van den krijgh, tot in den gront vernielen,
 
En haere daecken, in den lichten brant gezet,
 
Beslechten met den gront, indienze mijne wetGa naar voetnoot858
[pagina 224]
[p. 224]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

614 zamen, en zich onder mijn juck te begeven. Quansuis ick zouGa naar voetnoot614 615 wachten, tot dat het Turnus luste met ons te vechten, en hy dieGa naar voetnoot615-16 616 een overwonnelingk is, weder tegens ons aengingk? O burgers, 617 dit is het punt, dit is d'as, waer op dees heilooze oorlogh draeit.Ga naar voetnoot617 618 Haest u, brengt fackels, en branttuigh, om het verdragh te her-Ga naar voetnoot618 619 eischen. Zoo sprack hy, en zy zetten zich om strijt gelijckerhantGa naar margenoot+ 620 alle te zamen driekant in slaghorden, en trecken in slaghordenGa naar voetnoot620 621 sterck naer de muren toe. Onvoorziens en schichtigh wort menGa naar voetnoot621-22 622 ladders en vier gewaer. Zommigen loopen naer de poorten toe, 623 en houwen de voorste wacht neder. Zommigen schieten met yzereGa naar voetnoot623 624 punten en schichten, dat de lucht duister wort. Eneas zelf in 'tGa naar voetnoot624-25 625 voorste, wijst met zijne hant de vesten, en beschuldight LatinusGa naar margenoot+ 626 luidskeels, en neemt de Goden tot getuigen, dat hy tot den strijt 627 geperst wort, en d'Italianen, hun vyanden, nu de tweede mael,Ga naar voetnoot627-28 628 dit tweede verbont breken. Onder de verbaesde burgery begint 629 tweedraght te broeden: zommigen gebieden stadts grendels t'ont-Ga naar voetnoot629 630 grendelen, de poorten voor de Dardanen open te zetten, en slepenGa naar voetnoot630 631 den Koningk zelf naer de vesten toe: zommigen brengen wapensGa naar voetnoot631 632 by der hant, en varen voort om de muren te beschermen: gelijckGa naar margenoot+ 633 byen in uitgehoolden puimsteen besloten (daer de huisman haerGa naar voetnoot633-35 634 met stinckenden smoock naspoort, en in het hol roockt, om haer 635 uit te bijten) uit verlegenheit in de rots en haer wassen leger hene 636 en weder loopen, en terwijl de bittere roock vast in d'ydele lucht 637 optreckt, met luitruchtigh brommen haer gramschap wetten.Ga naar voetnoot637

[pagina 225]
[p. 225]
 
Niet volgen, noch mijn juck opneemen, zonder klaegen.
860[regelnummer]
'k Zal wachten trouwen tot het Turnus zou behaegen
 
Met my te kampen, en tot dat hy, die alree
 
Een overwonnen is, het zwaert rucke uit der schee.Ga naar voetnoot862
 
O burgers, dit 's het punt: dit's d'as, waer op 't vermogenGa naar voetnoot863
 
En al de handel draeit van 't heiloos oorelogen.Ga naar voetnoot864
865[regelnummer]
Voort voort, brengt fackels, brengt nu brandtuig voor den dag.
 
Hereischt nu op dees wijs het ingegaen verdragh.Ga naar voetnoot866
 
Zoo sprack hy: ieder zet zich drykant in slaghorden,
 
Treckt stewaert snel en sterck, toen hem de hoofden porden.Ga naar voetnoot868
 
Nu wort men onvoorziens de storremleer gewaer,
870[regelnummer]
En 't vier. een deel loopt naer de poorten in 't gevaer,Ga naar voetnoot869-70
 
En houwt de voorste wacht ter neder, daerze waecken.
 
Een deel schiet schicht en speer naer torens, tin, en daecken,Ga naar voetnoot872
 
Verdonckert al de lucht. Eneas, zelf vooraen,
 
Wijst met zijn hant de stadt, beschuldight het bestaenGa naar voetnoot874
875[regelnummer]
Van vorst Latinus vast luidruchtigh, en met roepen,Ga naar voetnoot875
 
Neemt al de Goden tot getuigen, voor zijn troepen,
 
Dat hy tot dezen krijgh met kracht gedwongen wort,
 
En d'Italjaenen zelfs, hun vyanden, zoo kortGa naar voetnoot878
 
Dit tweede vreverbont ten tweedenmaele breecken.
880[regelnummer]
De burgertweedraght broet in stadt, en is ontsteecken
 
In 't raedelooze volck. de zommigen gebiênGa naar voetnoot881
 
Stadts grendels, en het slot, oock zonder 't hof t'ontzien,Ga naar voetnoot882
 
t'Ontsluiten, en de poort voor Dardan op te rucken.Ga naar voetnoot883
 
Men sleept den koningk naer de muuren. d'ongelucken
885[regelnummer]
Vermeeren, en een deel brengt wapens by der hant,Ga naar voetnoot884-85
 
Vaert voort, en wil den muur door moedt en tegenstant
 
Beschutten: eveneens gelijck de honighbyen,
 
In hollen puimsteen dicht besloten, en in lyen
 
Zich reppen, naerdemael de huisman haer door roock
890[regelnummer]
Naerspoorende, en door stanck, en vuilen reuck en smoock
 
Wil bijten uit het hol. zy loopen heene en weder
 
In 't wassen leger, en de steenrots op en neder,
 
Van last, en wetten fel [terwijl de roock de luchtGa naar voetnoot893
 
Verbittert en benaeut,] luidruchtigh met gerucht,
895[regelnummer]
Al brommende haer wraeck en toorne aen alle zyen.
[pagina 226]
[p. 226]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

638 Noch komt den afgematten Latijnen dit droevigh ongeluckGa naar margenoot+Ga naar voetnoot638 639 over, daer de gansche stadt van waeght. De Koningin ziende uitGa naar voetnoot639 640 haer hof den vyant genaken, de muren beklimmen, het brant- 641 tuigh naer de daken vliegen; daerentegen nergens geene Rutuli- 642 sche benden, geene troepen van Turnus voorhanden; zoo gelooft 643 de rampzalige, dat de Jongelingk in den slagh omgekomen zy, 644 en hier over in haer gemoedt haestigh van droefheit ontstelt, wijtGa naar voetnoot644 645 de schult zich zelve, een hooftoirzaeck dezer jammeren, en zinne-Ga naar voetnoot645 646 loos en kranckhoofdigh, smijt vele woorden uit, verscheurt heur 647 purperen gewaet, en vol wanhoops, knoopt eenen strick om hoogh 648 aen den balck, waer aen zy schandelijck zich zelve verworght. ZooGa naar voetnoot648 649 ras d'ellendige Latijnen dit ongeluck vernemen, treckt de dochterGa naar voetnoot649 650 Lavinie d'eerste het blonde hair uit heur hooft, en krabt hareGa naar voetnoot650 651 blozende kaecken op: alle anderen rontom haer voort aen 't razen:Ga naar voetnoot651 652 al het hof galmt van dit misbaer. De rampzalige mare loopt vanGa naar voetnoot652 653 hier over al de stadt, die geeft den moedt verloren. Latinus ver- 654 baest om de doot zijner gemalinne, en het bederf der stede, gaetGa naar voetnoot654 655 met gescheurde kleederen, begruist en bezoetelt zijn grijs hairGa naar voetnoot655 656 met stof en vuilicheit, beschuldight zich zelven menighmael, over- 657 mits hy den Dardaen Eneas niet eer ontfing, en willigh tot zijnen 658 schoonzoon aennam.

659 Ondertusschen volght Turnus de helt (nu trager, en nu hoe langerGa naar margenoot+Ga naar voetnoot659-60 660 hoe min moedigh, en omgesleept van zijne paerden) in het ach-Ga naar voetnoot660-61 661 terste van den troep, noch weinigen, die hier en daer gaen zwerven.Ga naar margenoot+ 662 De mare van dit geschrey, met vertwijfeling en schrick gemengt,Ga naar voetnoot662

[pagina 227]
[p. 227]
 
Noch komt Latinus volck en moede burgeryen
 
Dit onheil over, daer de rijxstadt van gewaeght.
 
De koningin ziet zelf ten hove uit, heel vertsaeght,
 
Den vyant aen de graft de veste en muur beklimmen,
900[regelnummer]
Het brandtuigh in de lucht rondom de daecken glimmen
 
En flackren, en verneemt geen volck, noch Rutulier,
 
Geen' troep van Turnus, noch geen bendenaeren hier.Ga naar voetnoot902
 
d'Elendige besluit, uit wanhoop van haer leven,Ga naar voetnoot903
 
Dat Daunus neef alreede is in den slagh gebleven.Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
Hierover in het hart verbaest, en gansch ontroert
 
Van droefheit, wijt de schult zich zelve, en acht, vervoert
 
Van druck, zich d'oirzaeck van zoo groote jammernissen,Ga naar voetnoot906-907
 
En zinneloos, en kranck van harssen en gewissen,Ga naar voetnoot908
 
Smijt veele woorden uit, verscheurt haer purpren kleet,
910[regelnummer]
En knoopt, vol wanhoops, flux een' strick, hiertoe gereet,Ga naar voetnoot910
 
Om hoogh aen eenen balck, waeraen zy zich, uit zorgen
 
En angst, te schandelijck verhangt, en gaet verworgen.
 
Zoo ras d'elendige Latijnen 't ongeluck
 
Verneemen, treckt de maeght Lavinie van druck
915[regelnummer]
Het blonde haer van 't hooft, en krabt haer roode kaecken.
 
Alle andren en haer stoet aen 't razen: alle daecken
 
Van 't hof aen 't galmen van benautheit, en misbaer.Ga naar voetnoot916-17
 
De gansche stadt verneemt van 't hof dees droeve maer,
 
En elck ontzinckt de moedt. Latinus, dus verschrocken,
920[regelnummer]
Om 't endt van zijn gemael, 't bederf der stede, aen 't nockenGa naar voetnoot920
 
En zuchten, en verscheurt zijn kleet, begruist zijn haer
 
Zijn grijze lock met stof, en vuilnis, en misbaer,Ga naar voetnoot922
 
Beschuldight menighmael zich zelven meer en meere,
 
Dat hy Eneas niet by tijts ontfing met eere,
925[regelnummer]
Gewilligh en van zelf tot eenen schoonzoon koos.Ga naar voetnoot925
 
Terwijl volght Turnus, nu heel traegh en moedeloos,
 
En langkzaem omgesleept van zijn vermoeide paerden
 
Noch weinigen, die hier en daer, gelijck veraerden,Ga naar voetnoot928
 
Gaen zwerven langs het velt. de maer van dezen kreet,Ga naar voetnoot929
930[regelnummer]
Gemengt met wanhoope en vertwijfelinge, en 't leedt,
[pagina 228]
[p. 228]

663 en 't gedruis en onlustigh morren der overhoopleggende stedeGa naar voetnoot663 664 klonck hem, als een donderslagh, in zijne ooren. Wee my! watGa naar voetnoot664-65 665 zoo groot een droefheit zet de vesten in roer? Wat vervaerlijck 666 geroep komt 'er overal van de stadt herwaert aen? Zoo spreeckt 667 hy, en zinneloos den teugel aentreckende, houdt den wagen stil.Ga naar margenoot+ 668 De zuster, die in de gedaente van Metiskus den wagenaer ver- 669 andert, wagen en paerden en teugel mende, bejegende hem metGa naar voetnoot669 670 dusdanige woorden: Turnus, volgenwe de Trojanen dit langs, 671 daer de kans ons allerschoonst is: ginder is volcks genoegh om 672 de stadt te beschermen. Eneas bespringt d'Italianen, en vecht vast 673 midden onder den hoop: laet ons oock wat passen te raken, enGa naar voetnoot673 674 den Teukren een deel gewonden en dooden t'huis sturen: ghy 675 zult geen kleener getal vyanden ter helle zenden, nochte met 676 minder eere uit den slagh wederkeeren. Hier op antwoorde Tur- 677 nus: o Godin, mijn zuster, ick vernam u al over een poos, toenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot677 678 ghy door uwe treken eerst het verbont steurde, en u in dit ge- 679 vecht staeckt: en nu wilt ghy my te vergeefs bedriegen: maer 680 wie zont u van den hemelschen Olymp neder, om zulck eenen 681 moeielijcken last t'aenvaerden? Of was het op dat ghy uwen onge- 682 luckigen broeder schrickelijck zoudt zien omkomen? want watGa naar voetnoot682-83 683 recht ick toch uit? of wat kans is 'er om stadt en burgery te red- 684 den? Ick zagh zelf den dapperen Murraen (boven wien niemant 685 leeft, die my waerder is) zwaerlijck gewont, voor mijn oogen ster- 686 ven, en hoorde hem noch om my roepen. D'ongeluckige Ufens 687 leit 'er oock toe, om onze schande niet te zien, en de TrojanenGa naar voetnoot687 688 proncken met zijn lichaem en wapenen. Zal ick gedoogen, dat men 689 (dit alleen ontbrack ons noch) de huizen uitroie? Zal ick DrancesGa naar voetnoot689Ga naar voetnoot689-90 690 woorden niet met mijne daden beschamen? Zal ick hun den rugh 691 bieden? en dit lant Turnus zien voorloopen? Is sterven dan zulckGa naar voetnoot691

[pagina 229]
[p. 229]
 
Gedruis en morren der gemeente, die, onlustighGa naar voetnoot931
 
En twistigh overhoop, in roer is, en onrustigh,Ga naar voetnoot932
 
Geeft hem een' donderslagh in d'ooren: wee my, wat
 
Zoo groot een droefheit schockt en schudt d'ontroerde stadt?
935[regelnummer]
Wat schrickelijck geroep, wat onweêr is hier gaende?
 
Zoo spreeckt hy zinneloos, en houdt den wagen staende,
 
En treckt den teugel aen. de zuster, in den schijnGa naar voetnoot937
 
Van zijnen wagenaer Metiskus, die de lijn
 
En teugel ment van 't paert, ontmoet hem met dees rede:Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
Nu Turnus, volgh met my de Troischen, van de stede
 
Dit heen, daer ick de kans voor u veel schooner schat:
 
Want gins is volcks genoegh en maght, om 's konings stadt
 
Te helpen voorstaen. vorst Eneas met zijn vaenenGa naar voetnoot943
 
Vecht midden in den hoop, bespringt 'er d'Italjaenen:
945[regelnummer]
Laet ons oock passen wat te raecken in 't gedruis,
 
En stierenwe den Frygh een' hoop gewonden t'huisGa naar voetnoot946
 
En dooden: gy zult mê geen kleener tal van benden
 
En vyanden gevelt ter helle nederzenden,Ga naar voetnoot948
 
Noch met geen mindere eer braveren na den slagh.Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
Hierop zeght Turnus: ô Godin, mijn zuster, ach,
 
'k Vernam u al een poos, toen gy door uwe treken
 
't Verbont eerst steurde, en u in dit gevecht gingt steecken:
 
Nu wiltge my vergeefs bedriegen, elck ten schimp.Ga naar voetnoot953
 
Maer wie heeft u gestiert van Jupiters Olymp,
955[regelnummer]
Om zulck een' zwaeren last t'aenvaerden, hier beneden?Ga naar voetnoot955
 
Of was 't om jammerlijck uw' eigen broeder heden
 
Te zien verwonnen? want wat recht ick uit? wee my!
 
Wat kans is hier, om nu de stadt en burgery
 
Te redden? ick zagh zelf Murraen den helt, my waerder
960[regelnummer]
Dan al die leven, voor mijne oogen sterven, zwaerder
 
Gewont dan een van 't heir, en hoorde hoe hy riep
 
Om Turnus. Ufens, die rampzalige, is al diep
 
In slaep gevallen, om ons schande niet t'aenschouwen.Ga naar voetnoot963
 
De Troische proncken met zijn lichaem, fel doorhouwen,
965[regelnummer]
En met zijn wapenen. zal ick gedoogen dat
 
Men [dit alleen ontbrack ons noch,] de koningsstadt
 
En huizen uitroy'? zou het niet mijne eer betaemen
 
Den mont van Drances met mijn daeden te beschaemen?
 
Zal 't lant nu Turnus zelf zien loopen voor hun wraeck?Ga naar voetnoot969
970[regelnummer]
Is eens te sterven dan zoo jammerlijck een zaeck?
[pagina 230]
[p. 230]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

692 een deerlijcke zaeck? O Geesten, weest my genadigh, dewijl deGa naar margenoot+Ga naar voetnoot692 693 Goden tegens my ingespannen zijn. Mijn ziel zal, heiligh en vryGa naar voetnoot693 694 van de smet der bloohartigheit, en zonder immermeer haer grooteGa naar voetnoot694 695 voorouders t'onteeren, by u nederdalen.

696 Naulicks sprack hy dit, of Sages op een schuimbeckende paertGa naar margenoot+ 697 gezeten, komt, voor in zijn aenzicht met eenen pijl gewont, mid- 698 den door den vyant hene gevlogen, en roept weemoedigh in hetGa naar voetnoot698-99 699 rennen om Turnus: o Turnus, al onze behoudenis hangt aen u:Ga naar margenoot+ 700 ontfarm u over uw volck. Eneas blixemt met zijn wapenen, en 701 dreight de hooge sloten van Italie neder te worpen en te verdel-Ga naar voetnoot701 702 gen: en alree vliegen de fackels naer de daecken: De Latijnen 703 zien op u, slaen hunne oogen op u. Koningk Latinus zelf mom-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot703-704 704 pelt vast, wien hy voor zijnen schoonzoon kennen wil, en met 705 zijn dochter paren. Behalve dit is de Koningin zelf, die u zooGa naar margenoot+ 706 droegh, door haer eige hant gesneuvelt, en van schrick uit hetGa naar voetnoot706 707 licht des levens gevloden. Messapus en de gestrenge Atinas hou-Ga naar voetnoot707 708 den alleen voor de poorten de heirspits des vyants staen. Keur-Ga naar voetnoot708-709 709 benden omcingelen hun dicht van wederzijde: d'yzeren oegstGa naar voetnoot709-10 710 van bloote zwaerden staet ysselijck: en ment ghy den wagen om 711 en wederom over het velt, daer geen vyant is? Turnus door deGa naar margenoot+Ga naar voetnoot711-12 712 verbeeldinge des verbijsterden staets verbaest, zagh hem stilzwij- 713 gens aen: in zijn gemoedt gaet een geweldigh gety van schaemteGa naar voetnoot713-15 714 en dolheit met droefheit gemengt, en minne van razernye aen- 715 gedreven, en kennis van zijn eige vromicheit. Zoo ras de nevels

[pagina 231]
[p. 231]
 
Weest my genadigh, ô gy geesten, wijdt verbannen:Ga naar voetnoot971
 
Want tegens my is nu de hemel ingespannen.
 
Mijn ziel zal heiligh, en van blooheit noit besmet,
 
En, zonder vaders stam en mijner vadren bedtGa naar voetnoot974
975[regelnummer]
t'Onteeren, naer den poel des jammers nederstygen.
 
Dit sprack hy nauwelijx, of Sages komt'er hygen,
 
Op een schuimbeckend paert, van vore in 't aengezicht
 
Gewont met eenen pijl, en midden door den schicht
 
En 't punt der vyanden gevlogen, bloênde en bloedigh.Ga naar voetnoot978-79
980[regelnummer]
Hy roept in 't rennen om prins Turnus, heel weemoedigh:Ga naar voetnoot980
 
O Turnus, 't heil des rijcks hangt nu aen u alleen.
 
Ontferm u over 't volck. Eneas, op de been,
 
En toornigh, blixemt met zijn wapen, dreight de sloten
 
Van gansch Italie te sloopen, om te stooten,
985[regelnummer]
Te gront te worpen: torts en brandtuigh vlieght om hoogh
 
Naer trans en dack. al 't volck in vreeze slaet zijn oogh
 
Op u: het gansche rijck van Latium verlegenGa naar voetnoot987
 
Ziet uit naer u alleen. Latinus mort verslegen,Ga naar voetnoot988
 
En mompelt wien hy voor zijn' schoonzoon kennen wil,
990[regelnummer]
En paeren met zijn kint. behalve dit is stilGa naar voetnoot990
 
De koningin, die u zoo droegh, naer heur vermogen,
 
Gesneuvelt door haer hant, en snel van schrick bewogen,Ga naar voetnoot992
 
Uit 's levens licht gevloôn. de strenge Atinas staet
 
Met Messap, en hy houdt, als overste en soldaet,Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
Des vyants heirspits voor de poorte uit yver tegen.Ga naar voetnoot995
 
De keurebenden hen van weerzijde aller wegen
 
Omringen. d'ysren oogst van bloote zwaerden is
 
Vervaerlijck aen te zien: en ment gy ongewisGa naar voetnoot998
 
Den wagen heene en weêr op 't velt, daer geen partyenGa naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Te vinden zijn in 't velt? prins Turnus, dus in lyen,Ga naar voetnoot1000
 
Terwijl hy zich verbeelt 't verbystren van zijn' staet,Ga naar voetnoot1001
 
Ziet hem stilzwygende aen, met een verbaest gelaet.Ga naar voetnoot1002
 
In 't harte gaet een ty, een vreeslijck ty van schande
 
En schaemte en razerny gemengt, en allerhandeGa naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
Gedachten, en van min door dolheit aengenoopt,Ga naar voetnoot1005
 
En kennis van zijn deught, die op de zege hoopt.Ga naar voetnoot1006
[pagina 232]
[p. 232]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

716 der hartstoghten verdwijnen, het licht des verstants weder te 717 voorschijn komt, keert hy de stralen zijner gloeiende oogen naer 718 de vesten toe, en ziet van den wagen met een bijstere ontstelte-Ga naar voetnoot718-19 719 nisse de groote stadt achter zich leggen. Maer zie de vlam in de 720 houte timmeraedje geslagen, welde vast opwaert ten hemel, enGa naar margenoot+Ga naar voetnoot720 721 vont vatten aen den wachttoren; den toren, dien hy zelf metGa naar voetnoot721 722 balcken gebonden en opgetrocken had, op raders gezet, en met 723 bruggen omhoogh verzien. Nu zuster, hou uw rust, en behinderGa naar margenoot+ 724 my niet: nu is het nootlot meester: laet ons Godt en het hardeGa naar voetnoot724-25 725 geval volgen, daer zy ons naer toe roepen. Ick heb opgezet tegens 726 Eneas te vechten: ick heb opgezet de bittere doot, hoe bitter die 727 oock zy, te sterven, en ghy, zuster, zult my niet langer in schande 728 zien: ick bidde u laet my nu razen, eer ick hem razende te keerGa naar voetnoot728-29 729 ga. Zoo sprack hy, en sprongk haestigh van den wagen op hetGa naar margenoot+ 730 velt, en door vyant, door schichten henestrevende, verliet zijn 731 zuster, die bedroeft was, en ruckte gezwint midden door de troe- 732 pen hene. En gelijck een steen, of stuck eener steenrotse vanGa naar margenoot+ 733 de kruin des berghs door den wint afgescheurt, (het zy dat deGa naar voetnoot733-35 734 felle slaghregen dien afspoele, of d'outheit allengskens dien met 735 der tijt los maecke) steil naer beneden rolt, en met eenen gewel- 736 digen vaert recht neder stort, tot dat hy bosschen vee en men- 737 schen met zich slepende, tegens den gront aenstuit: alzoo rucktGa naar margenoot+ 738 Turnus, door de gesloopte troepen naer stadts vesten toe; naGa naar voetnoot738 739 dat het velt van al het vergoten bloet dreef, en de lucht van snor-Ga naar voetnoot739

[pagina 233]
[p. 233]
 
Zoo ras de nevels van d'ontsteltheên aen 't verdwijnen,Ga naar voetnoot1007
 
De straelen des verstants beginnen door te schijnen,
 
Keert hy de straelen van zijn gloeiende gezichtGa naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
Naer stadt toe, en aenschout de stadt, die achter light,
 
Met bystre ontsteltheit aen. maer zie, de vlam, geslageGa naar voetnoot1011
 
In 't houten timmerwerck, vloogh opwaert lichter laege,Ga naar voetnoot1012
 
Vont vatten aen 't gevaert des torens, dien de wachtGa naar voetnoot1013
 
Bevolen, van hem zelf met balcken in zijn kracht
1015[regelnummer]
Gebonden was, en hoogh ten hemel opgetogen,Ga naar voetnoot1014-15
 
Op raders hecht geplant, en, boven stijf gebogen,
 
Met balcken wel voorzien. nu zuster, hou uw rust.Ga naar voetnoot1016-17
 
Beletme niet: nu is het nootlot, des bewust,Ga naar voetnoot1018
 
Ons meester. laet ons Godt en 't hardt geval nu volgen,
1020[regelnummer]
Waer zy ons roepen, en verdaegen. 'k heb verbolgenGa naar voetnoot1020
 
Nu opgezet den vorst Eneas 't hooft te biên.
 
'k Hebbe opgezet geen doot, geen bittre doot, te vliên,
 
Hoe bitter deze oock zy. gy zultme, als overmande,Ga naar voetnoot1023
 
O zuster, niet lang zien in oneere en in schande.
1025[regelnummer]
Ick bidde u, gunme dat ick raze heene en weêr,
 
Eer ick hem razende en kranckzinnigh ga te keer.Ga naar voetnoot1025-26
 
Zoo sprack hy, sprong terstont met yver van den wagen,
 
En, strevende door schicht en vyant onverslagen,Ga naar voetnoot1028
 
Verliet zijn zuster in haer droefheit, vloogh gezwint
1030[regelnummer]
Door 's vyants troepen, als een steen, die door den wint
 
Gereeten, op den top des berghs, van hooge klippen,
 
[Het zy een regenbuy dien afspoelt, of het glippen,
 
Der jaeren dien verwrickt, en los ruckt met der tijt,]Ga naar voetnoot1032-33
 
Heel steil beneden rolt, en schichtigh nederglijt,Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Tot dat hy bosschen, vee, en menschen me komt sleepen,
 
En weêrstuit op den gront: aldus, van spijt beneepen,Ga naar voetnoot1036
 
Ruckt Turnus vreeslijck door 't gesloopte heir naer ste,
 
Daer 't velt van bloet drijft, als een barrenende zee.Ga naar voetnoot1038
 
De schichten snorden in de lucht uit alle streecken.
[pagina 234]
[p. 234]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

740 rende schichten ruischte: hy wenckt met de hant, en begint met 741 een aldus deftigh te spreken: ghy Rutulen, houdt nu op: ghyGa naar margenoot+Ga naar voetnoot741 742 Latijnen, houdt op van schieten: dit besla zoo 't wil, het zal opGa naar voetnoot742-43 743 my alleen aenkomen: 't is billijck dat ick de schennis des verbonts 744 voor u allen boete, en met den zwaerde beslechte. Hier op wekenze 745 al te zamen, en lieten een ruimte in het midden.

746 Maer vader Eneas hoort Turnus zoo dra niet noemen, of hyGa naar margenoot+ 747 verlaet de muren, verlaet de hooge torens, zet al het sammelenGa naar voetnoot747-48 748 aen d'een zijde, staeckt al den begonnen arbeit, springt op van 749 blijschap, en knarst afgrijsselijck met zijn geweer, zoo luide alsGa naar voetnoot749 750 Athos, zoo luide als Eryx, of vader Appenijn zelf, wanneer hyGa naar voetnoot750 751 met zijne schemerende eicken ruischt, en vrolijck zijn besneeuwdeGa naar voetnoot751-52 752 kruin in de lucht opsteeckt. Nu keerden Rutulen en Trojanen 753 en alle Italianen, en alle die omhoogh de vesten inhadden, en dieGa naar voetnoot753-54 754 om laegh de muren rammeiden, hunne oogen om strijt om, en 755 schoten het harnas uit. Vader Latinus zelf stont versuft, om datGa naar voetnoot755 756 hy twee mannen, elck in een byzonder gedeelte der wijde weerelt 757 geboren, elckandere met den stalen degen zagh te keer gaen.Ga naar voetnoot757 758 Zoo dra het velt vlack voor hen open leit, loopenze gezwint toe,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot758 759 en ontginnen het lijfgevecht van verre, met worpen van schichten,Ga naar voetnoot759 760 met beuckelaer, en klinckende metael. D'aerde dreunt 'er af: daerGa naar voetnoot760 761 na houwenze met den degen slagh op slagh toe: fortuin en dap-Ga naar voetnoot761 762 perheit mengen zich onder een. Gelijck een paer stieren op Sila,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot762 763 den geweldigen bergh, of op den hoogen Taburnus schrap tegensGa naar voetnoot763-64 764 een staende om te stooten, met hunne hoornen vyandelijck tegens

[pagina 235]
[p. 235]
1040[regelnummer]
Hy wenckte met de hant, ving deftigh aen te spreecken:Ga naar voetnoot1040
 
Ghy Rutuliers, houdt op: Latynen, houdt uw rust
 
Met schieten. dit besla zoo 't nootlot dat gelust:Ga naar voetnoot1042
 
Nu gelt het my alleen. 't zal billijck my betaemen,
 
Dat ick de schennis des verbonts voor u te zamen
1045[regelnummer]
Nu boete, en eerelijck beslechte met mijn zwaert.Ga naar voetnoot1045
 
Op deze rede wijckt elck een, laet middenwaert
 
Een ruime en ope plaets, tot dit gevecht beschoren.Ga naar voetnoot1047
 
De naem van Turnus quam Eneas naeu ter ooren,
 
Hy liet de torens staen, zet alles aen een zy,
1050[regelnummer]
Staeckt al 't begonnen werck, springt op, verheught en bly,
 
En knerst afgrijsselijck met zijn geweer en degen:
 
Zoo luide als Athos, en zoo luide als d'opgestegenGa naar voetnoot1052
 
Bergh Eryx, en zoo luide als vader Apenijn,
 
Wanneer hy opruischt, met den schemerenden schijnGa naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Van eicken, en heel frisch, de kruin, met sneeu behangen,
 
Ten hemel opsteeckt: en zy keerden met verlangen,Ga naar voetnoot1056
 
[Trojaen, en Rutulier, en Italjaen, en al
 
Die boven op de vest bezetten poort en wal,
 
En onder vast den muur rammeiden,] d'oogen weder
1060[regelnummer]
Eendraghtigh naer dit perck, en leiden 't harnas neder.
 
Latijn de vader stont zelf stom om dit verscheelGa naar voetnoot1061
 
Van bey dees mannen, elck in een byzonder deel
 
Der weerelt voortgeteelt, toen hy hen onverslegenGa naar voetnoot1063
 
Elckandre ontmoeten zagh met schilt en staelen degen.
1065[regelnummer]
Zy loopen hier, zoo dra het vechtperck open leght
 
Van weêrzy toe, en elck ontgint het lijfgevecht
 
Van verr', met worpen van hun vlugge speere en schichten,
 
Met beuckelaer en klanck van koper, zonder zwichten,
 
En d'aerde dreunt'er af. zy houwen, slagh op slagh,
1070[regelnummer]
Met zwaerden rustigh toe. hier mengt zich, als het plagh,Ga naar voetnoot1070
 
Fortuin en dapperheit te gader: als twee stierenGa naar voetnoot1071
 
Op den geweldigen bergh Syla schricklijck tieren,Ga naar voetnoot1072
 
Of op Taburnus kruin, ten oorelogh gekant,
 
En stootzieck, met hun hooft en hoornen, vast geplant,
[pagina 236]
[p. 236]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

765 elckandere inloopen; terwijl de herders op een zijde geweken, 766 vast beven van vervaertheit, al het vee van angst stom staet, en 767 de vaerzen zachtelijck morren en toezien, wie over het vee zalGa naar voetnoot767 768 heerschen; wien geheele driften zullen achteraen volgen; en zy 769 onderling vast met kracht toestootende, elckandere wonden, de 770 horens tegens een zetten, en in het vleesch booren, dat plassen 771 bloets van hals en schoft afspoelen, en al het woudt oploeit van 772 dit gesteen: niet anders rennen Eneas, de Trojaen, en de Helt, 773 een neef van Daunus, met hunne beuckelaren tegens een, datGa naar voetnoot773 774 de lucht van al het gedruis waeght. Jupiter zelf houdt zijn even-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot774-75 775 wightige schael in de hant, en weeght het nootlot dezer beide 776 tegens elckandere, om te zien wiens leven boven drijve, en wieGa naar voetnoot776-77 777 het hooft onder haele. Turnus, waenende boven te staen, hiefGa naar margenoot+Ga naar voetnoot777 778 met al zijne maght zijn schitterende zwaert zoo hoogh op als hy 779 moght, en sloegh toe: Trojanen en Latijnen schreeuwden van 780 vervaertheit, dat beide de heiren opzagen: maer het meineedigeGa naar voetnoot780 781 zwaert sprong in stucken, en begaf hem in het heetste van zijnen 782 moedt: hy nam de vlught te baet, en vloot sneller dan de wint, 783 zoo dra hy het vremde gevest en zijne handt weerloos zagh.Ga naar voetnoot783 784 Men zeit dat Turnus, toen hy zijn paerden inspande, op den 785 snellen wagen klom, om d'eerstemael de Trojanen te bestrijden,Ga naar voetnoot785 786 zijn vaders zwaert uit haestigheit achterlatende, den degen vanGa naar voetnoot786 787 Metiskus, zijnen wagenaer, medenam: en hier een lange wijl ge- 788 noegh aen had, zoo lang de Trojanen, hier en daer omzwierende,Ga naar voetnoot788 789 hem den rugh boden: maer nu hy tegens de wapens, van GodtGa naar voetnoot789

[pagina 237]
[p. 237]
1075[regelnummer]
Elckandre inloopen, daer de herders, in die streecken,Ga naar voetnoot1075
 
Vast toezien op den strijt, aen d'eene zy geweecken,Ga naar voetnoot1076
 
En beven, heel vertsaeght; de kudde stille staet,
 
Verstomt van schrick, de vaers in twijfel morren gaetGa naar voetnoot1078
 
Wie entlijck van die bey de kudden zal regeeren,Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Wie heele driften op zijn spoor en tredt zal leeren
 
Van achter volgen; en de vechters vast vooruit
 
Toestootende het punt des horens in de huit
 
Van weêrzy duwen, en elckandre vreeslijck pletten,Ga naar voetnoot1083
 
De horens tegens een met al hun krachten zetten,
1085[regelnummer]
En booren in het vleesch, dat gansche plassen bloet
 
Van hals en schoft op d'aerde afloopen, als een vloet,
 
Al 't bosch van 't steenen loeit: niet anders rennen loopen
 
De Frygiaensche vorst, en Daunus neef door 't open
 
Met hunnen beuckelaer elckandere onvertsaeght
1090[regelnummer]
Op 't lijf, dat al de lucht van dit gedruis gewaeght.
 
Jupijn, de vader, houdt nu zelf, gelijck rechtsplightigh,Ga naar voetnoot1091
 
De schael in zijne hant, heel net en evenwightigh,Ga naar voetnoot1092
 
En weeght het nootlot van dees beide tegens een,
 
Om toe te zien wiens tijt van leven, daerze streên,Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Zou boven drijven, wie het hooft zoude onder haelen.
 
Prins Turnus, die nu waent in 't winnen niet te faelen,
 
Verheft met al zijn maght het schitterende zwaert
 
Zoo hoogh op als hy magh, houwt toe heel onvervaert.
 
Trojaen en Latijnist aen 't schreeuwen van verschricken,
1100[regelnummer]
Dat bey de heiren zich met hun verbaesde blicken
 
Nu wenden naer dien oort: maer als een rechte straf,Ga naar voetnoot1101
 
Sprong flux 't meineedigh zwaert in stucken, en begaf
 
Den helt in zijnen moedt, van hitte voortgedreven.Ga naar voetnoot1103
 
Hy nam de vlught te baet, en vloot, niet zonder beven,
1105[regelnummer]
Veel sneller dan de wint, zoo dra hy 't vreemt gevest
 
En zijne hant dus bloot en weerloos zagh op 't lest.
 
Men zeght dat Turnus, toen hy eerst het paert inspande,
 
En op den wagen klom, om d'eerste, in dezen lande,Ga naar voetnoot1108
 
Den Troischen 't hooft te biên, zijn eige vaders kling
1110[regelnummer]
Uit haest vergeetende, het reedtste dat'er hingGa naar voetnoot1110
 
Metiskus zijn koetsiers geweer nam, en hiermede
 
Zich wel beholp, zoo lang de Troischen, zonder stede
 
Te houden, hier en daer vast vloden zonder eer:Ga naar voetnoot1112-13
 
Maer nu hy tegens dit uitmuntende geweer,Ga naar voetnoot1114
[pagina 238]
[p. 238]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

790 Vulkaen gesmeet, aengingk, zoo sprong het lemmer met een 791 sterflijcke hant gesmeet, van den slagh, gelijck bros ys, in hetGa naar voetnoot791-92 792 roode zant aen glinsterende stucken: dies Turnus zinneloos langsGa naar margenoot+ 793 het vlacke velt henevloot, en onzeker, nu herwaert dan derwaertGa naar voetnoot793 794 om en wederom zwaeide: want de Trojanen sloegen van alle 795 kanten eenen dicken ringk rontom hem: en aen d'eene zijde wertGa naar voetnoot795 796 hy van een groot moerasch, aen d'andere van de hooge vesten 797 omcingelt. Eneas nietemin (hoewel de wonde des pijls zijnenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot797 798 tret middelerwijl vertraeght, de beenen behindert, en het loopen 799 verbiet) vervolght in zijne hitte den verbaesden, en zet voet byGa naar voetnoot799-800 800 voet: gelijck wanneer een jaghthont een hart, van eenen stroom,Ga naar margenoot+ 801 of uit angst voor roode pennen, bezet zijnde, achterhaelt in 'tGa naar voetnoot801 802 loopen, en aenhoudt met bassen; terwijl het verschrickt voorGa naar voetnoot802-803 803 lagen, of den hoogen oever, langs duizent paden herwaert en 804 derwaert vlught: en de snelle Umbriaen vast naer het wilt bijt,Ga naar voetnoot804 805 en heeft het, en vat het alree, en knarst op zijne tanden, gelijckGa naar voetnoot805 806 of hy 't al vast hadde, en wort onder het ydel toebijten bedro- 807 gen; weshalve op het velt een kreet opgaet, dat meir en oeverGa naar voetnoot807 808 rontom wedergalmen, en al de hemel van het gerucht dreunt: 809 eveneens begraeuwt Turnus, terwijl hy vast voorloopt, alle deGa naar margenoot+ 810 Rutulen, noemt elck by zijnen naem, en eischt het rechte zwaert. 811 Eneas in het tegendeel dreight hem den doot, en strax den halsGa naar voetnoot811-12 812 te breken, wie Turnus durf genaken: en vervaert en versaeghtze, 813 dreight de stadt te verdelgen, en valt, zoo gewont als hy is, op

[pagina 239]
[p. 239]
1115[regelnummer]
Gewrocht van Godt Vulkaen, zijn' vyant aen zou randen,
 
Zoo sprongk het lemmer, dat van sterfelijcke handen
 
Gesmeet was, van den slagh, gelijck een bros kristal
 
En ys, in 't roode zant aen stucken overal,
 
Dies Turnus zinneloos, langs 't vlacke velt aen 't vlughten,Ga naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
Onzeker herrewaert en derwaert zwaeit met duchten,Ga naar voetnoot1120
 
En weder omzwaeit: want de Troischen sloegen voort
 
Van overal een' ringk rondom hem aen dien oort:
 
Aen d'andre zijde wert hy van moerasch omringelt,
 
Aen d'andre zijde van de hooge veste omcingelt.Ga naar voetnoot1123-24
1125[regelnummer]
Eneas nietemin, hoewel de wonde van
 
Den pijl zijn tredt en spoet een wijl vertraegen kan,
 
De beenen hinderen, en 't loopen hem verbieden,Ga naar voetnoot1127
 
Vervolght in zijnen gloet, het bloet alreede aen 't zieden,
 
Den ree verbysterden, en zet nu voet by voet:Ga naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
Gelijck de hont het hart, in eenen breeden vloet,
 
Of van vervaernis voor een lijn met roode pennen
 
Bezet, flux achterhaelt in 't loopen en in 't rennen,
 
En aenhoudt met gebas, terwijl het hart verbaest,Ga naar voetnoot1133
 
Voor laegen, of den kant van 't water, in der haest,
1135[regelnummer]
Langs duizent paden vlught, dan hier dan ginder heenen;
 
En d'Umbriaen, gezwint en snel op zijne beenen,
 
Vast aenbijt op het wilt, en heeft het snelle dier
 
Gevat, en knerssetant, als of hy 't reede fier
 
Gevat hadde, en vint zich door ydelheit bedrogen
1140[regelnummer]
In 't bijten; hierop stijght een kreet naer 's hemels bogenGa naar voetnoot1137-40
 
Om hoogh van 't velt, dat meir, en stroom, en oever raest,
 
En wedergalmt in 't ronde, en al de streeck verbaest
 
Van deze jaght gewaeght: alleens loopt Turnus zwieren,Ga naar voetnoot1140-43
 
Begraeut, terwijl hy vlught, zijn volck, de Rutulieren,
1145[regelnummer]
Noemt elck by zijnen naem, en eischt het rechte zwaert.Ga naar voetnoot1145
 
Eneas wederom dreight streng en onvervaertGa naar voetnoot1146
 
Zijn' vyant met de doot, en strax den hals te breeckenGa naar voetnoot1147
 
Wie Turnus helpt, vervaert vertsaegtze en dreigt dees streken,
 
En koningklijcke stadt te sloopen tot den gront,
1150[regelnummer]
Vaert tot zijn' vyant in, hoewel hy is gewont.
[pagina 240]
[p. 240]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

814 hem in. Zy loopen vijfwerf om en wederom, en zoo menighmaelGa naar voetnoot814 815 herwaert en derwaert: want zij staen naer geene slechte prijzen,Ga naar voetnoot815 816 of vechten uit spel, maer om Turnus bloet en leven. By geval 817 stont hier een wilde olijfboom, bitter van loof, aen Faunus toe-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot817 818 gewijt, en van outs in eere gehouden, by zeeluiden, die behouden 819 uit der zee komende, hier aen hunne gaven en beloofde kleeders, 820 den Laurentijnschen Heiligh ter eere, plaghten op te hangen:Ga naar voetnoot820 821 doch de Trojanen hadden, zonder dit aen te zien, dien heiligenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot821 822 stam omgehouwen, om onbelemmert in het velt te kampen. Hier 823 stack Eneas speer: dus verre vlooghze, en bleef wel vast in denGa naar voetnoot823 824 taeien wortel steken. De Dardanier viel 'er op aen, en wou hetGa naar voetnoot824 825 punt uitrucken, om met de spiets hem in te volgen, dien hy met 826 rennen niet achterhalen kon. Maer toen zeide Turnus, zinneloos 827 van angst: Faunus, ick bidde u, ontfarm u mijns: en ghy, o gunstigeGa naar voetnoot827 828 Aerde, indien ick u, van d'Eneadijnen in den oorlogh onthei-Ga naar voetnoot828 829 light, oit in eere hielt, hou de speer toch vast. Zoo sprack hy,Ga naar voetnoot829 830 en verzocht de hulp des Godts door geene vruchtelooze belofte: 831 want Eneas, die zich lang verpijnde, kost de beklemde stang metGa naar voetnoot831 832 geen gewelt uit den taeien stam rucken. Terwijl hy hier zoo heftigh 833 op wrong en aendrongh, liep de Godin, Daunus dochter, wederGa naar margenoot+Ga naar voetnoot833 834 in Metiskus zijn wagenaers gedaente verandert, toe, en leverde 835 haren broeder zijn kling weder. Venus zich belgende, dat dit eenGa naar voetnoot835-36 836 stoute Nymfe vry stont, trat toe, en ruckte den schicht diep uit 837 den wortel. Zy lieden trots op deze wapens, en nieuwen moedtGa naar voetnoot837 838 scheppende; d'een op zijn zwaert betrouwende, d'ander moedighGa naar voetnoot838

[pagina 241]
[p. 241]
 
Zy loopen vijfwerf om en weêrom, bang voor hinder,Ga naar voetnoot1151
 
En vijfwerf heene en weêr, dan herwaert aen, dan ginder:Ga naar voetnoot1151-52
 
Want geen van beide staet naer eenen slechten prijs,
 
Noch 't is geen spiegelstrijt: men vecht, naer krijgsmans wijs.Ga naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
Het wil'er Turnus nu den hals en 't leven gelden.
 
Een wilde olijfboom stont hier juist in deze velden,Ga naar voetnoot1156
 
Wiens bitter loof en stam Godt Faunus was gewijt,
 
En langen tijt ge-eert by zeeliên, die, bevrijt
 
Van schipbreuck, aen dien boom hunne offergaven veilighGa naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
En kleeders, Godt belooft, den Laurentijnschen HeilighGa naar voetnoot1160
 
Ter eere, hingen, doch de Troische, die hier quam,
 
Had ongodtvruchtigh hier den heilgen boom en stam
 
Omver gehouwen, om in 't vrye velt te vechten.
 
Hier stack Eneas speer: dus verre bleefze hechten,
1165[regelnummer]
Na haere snelle vlught, in taeie wortels vast.
 
Hier viel de Dardanier op aen, en wou van lastGa naar voetnoot1166
 
Het punt uitrucken, heel verbittert en verbolgen,
 
Om met de scherpe spiets zijn' vyant in te volgen,
 
Dien hy met rennen nu niet achterhaelen magh.
1170[regelnummer]
Maer toen sprack Turnus, dol van vreeze, en uit ontzagh:Ga naar voetnoot1170
 
O Faunus, 'k bid ontfarm u mijns, en gy, ô Aerde,
 
Indien ick u, [die van den Troischen naer uw waerde
 
Niet zijt verdaedight in den krijgh, maer geschoffeert,]Ga naar voetnoot1173
 
Altijt in eere hielt, zoo hou op mijn begeert
1175[regelnummer]
De speer nu vast. zoo badt de helt op deze stede.
 
De Godt ontzey hem niet te helpen naer zijn bede:Ga naar voetnoot1176
 
Want vorst Eneas, die zich lang verpijnde, kost
 
De vast beklemde stang niet uit den taien postGa naar voetnoot1178
 
Uitrucken met gewelt. terwijl hy hier zoo krachtigh
1180[regelnummer]
Op aendrong, ruckte, en wrong, liep Daunus nicht voordachtigh,Ga naar voetnoot1180
 
Weêr in Metiskus schijn, en leverde den broêrGa naar voetnoot1181
 
Zijn' degen wederom: dies Venus nedervoer,Ga naar voetnoot1182
 
Uit belghzucht dat een Nymf bestont zoo stoute stucken,Ga naar voetnoot1183
 
En quam gezwint de speer uit dezen wortel rucken.Ga naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
Zylieden, even trots op deze wapens, gaen
 
Met nieuwen moedt in 't perck; d'een op zijn zwaert in 't slaen,
 
En d'ander op zijn speer betrouwende, kloeckmoedigh
[pagina 242]
[p. 242]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

839 en groots op zijne speer, stellen zich in, met meeninge om tenGa naar voetnoot839 840 uitersten adem toe te vechten.

841 Ondertusschen spreeckt d'almaghtige Koningk des hemels JunoGa naar margenoot+ 842 aen, die uit een goude wolck den strijt vast aenziet: mijn ge- 843 malin, wat zal nu het einde wezen? wat faelt 'er wijders aen?Ga naar voetnoot843 844 Ghy zelf weet wel, en wilt het wel weten, hoe men by nootlot 845 schuldigh zy den vergoden Eneas ten hemel in te halen, en totGa naar voetnoot845 846 aen de starren toe te verheffen. Wat hebt ghy voor? Of waer 847 op zit ghy hier en wacht in de wolcken? Past het wel, dat menGa naar voetnoot847 848 eenen Heiligh, gelijck een sterflijck mensch, wonde, of Turnus 849 zijn ontruckt lemmer (want wat vermoght Iüturne zonder u) weder-Ga naar voetnoot849 850 levere, en den moedt der verwonnelingen stijve? Hou dan nu 851 endelijck eens op, en laet u door onze gebeden bewegen, en u 852 van zulck een hartewee niet stilzwijgende knagen. Ghy klaeghdeGa naar voetnoot852-54 853 my menighmael deerlijck met uwen minnelijcken mont uw harte- 854 wee: nu is men tot het uiterste getreden. Ghy vermoght de Tro- 855 janen, te water en te lande, om te slepen; den gruwzamen krijgh 856 te berockenen; het hof te schenden, en het bruiloftskleet in eenGa naar voetnoot856 857 treurgewaet te veranderen: ick verbiede u iet wijders tegens onsGa naar voetnoot857 858 voor te nemen. Zoo begost Jupiter: Zoo sprack in het tegendeelGa naar voetnoot858 859 de Godin, dochter van Saturnus, met neergeslagene oogen: o groote 860 Jupiter, dewijl my bekent is, dat u dit aldus behaeght, zoo ver-

[pagina 243]
[p. 243]
 
Zich innestellen, met een vast besluit om bloedighGa naar voetnoot1188
 
Te vechten alzoo lang hun adem overschiet.
1190[regelnummer]
Terwijl spreeckt Jupiter, 't almaghtige gebietGa naar voetnoot1190
 
Des hemels, June eens aen, die uit de goude wolcken
 
Vast toeziet op den strijt en twist van deze volcken:
 
Mijn gemaelin, wat zal, wat wil het einde zijn?
 
Wat faelt'er wijders aen? gy weet het in wat schijn,Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
En wilt wel weeten, dat het nootlot niet kan faelen,
 
Maer ons by schult verplicht Eneas in te haelenGa naar voetnoot1196
 
Gelijck een' aerdtschen Godt te heffen op den stoelGa naar voetnoot1197
 
Des hemels. wat 's uw wit? of waerop zitghe koel
 
En wacht in deze wolck? zou 't passen door uw vondenGa naar voetnoot1198-99Ga naar voetnoot1199
1200[regelnummer]
Een' Heiligh, als een' mensch, die sterflijck is, te wonden?Ga naar voetnoot1200
 
Of Turnus 't zwaert, dat hem in noot begaf zoo ruw,Ga naar voetnoot1201
 
[Wat kon Juturne toch uitvoeren zonder u?]
 
Weêrom te levren, en den moedt van dien verwonnen
 
Te stijven? hou dan op van 't geen gy hebt begonnen,Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
En laet u ons gebeên beweegen. laet uw hart
 
Niet heimlijck knaegen van dit hartewee, dees smart.
 
Gy hebtme dickwijl droef met minnelijcke lippen
 
Uw hartewee geklaeght: nu laet uw opzet glippen.Ga naar voetnoot1208
 
Men is op 't uiterste gekomen. gy vermoght
1210[regelnummer]
Te water en te lant den Troischen op dien toghtGa naar voetnoot1210
 
Te sleepen, tegens een te kanten 's oorloghsstanderen,Ga naar voetnoot1211
 
Het hof te schenden: gy kunt bruiloftskleên veranderen
 
In droeve treurkleên, en 't bedruckte rougewaet.
 
'k Verbiede u wijder iet te reppen, en den staet
1215[regelnummer]
Van 't rijxbesluit om hoogh te steuren. d'oppervaderGa naar voetnoot1214-15
 
Hief aen op deze wijs: en Juno volghde spader,Ga naar voetnoot1216
 
En sprack in 't tegendeel, sloegh d'oogen neêr in 't endt:
 
O groote Jupiter, dewijl my is bekent
 
Dat u dit dus behaeght, zoo zal ick Turnus laetenGa naar voetnoot1219
[pagina 244]
[p. 244]

861 laet ick Turnus, en het aertrijck tegens mijnen danck: andersGa naar voetnoot861 862 zoudt ghy my nu niet in de lucht alleen zien zitten lief en leetGa naar voetnoot862 863 verdragen: maer ick had met vlammen gewapent, al zelf in de 864 slaghorden gestaen, en de Trojanen op het spits voor hunnenGa naar voetnoot864 865 vyant gesleept. Ick riedt Iüturne, ick beken het, haren ellendigen 866 broeder by te staen, en vont goet, datze om zijn leven te bergen, 867 noch wat grooters zou bestaen; evenwel niet met schichten, niet 868 met den boge te schieten. Dit zweere ick, by het onverzoenbareGa naar margenoot+Ga naar voetnoot868-69 869 hooft der Stygische bronne, den eenigen eedt, die Goden ver- 870 plicht: en nu geef ick het op, en laet den krijgh, die my tegen 871 is, drijven. Dit bidde ick u hartelijck (het welck met geene noot-Ga naar voetnoot871-72 872 wet strijt) ter liefde van Latium, en uwen volcke ter eere, dat, 873 wanneerze nu door een geluckigh huwelijck (laet dit vry voort- 874 gaen) zich vereenigen en verdragen; wanneerze nu een verbontGa naar voetnoot874-75 875 sluiten en wetten stellen; dat de Latijnsche inboorlingen hunnen 876 vorigen naem niet verwisselen; nochte ghy hun opleght, datze 877 Trojanen en Teukren genoemt werden, nochte hunne spraeckGa naar voetnoot877 878 en draght veranderen: het blijve Latium en men noemze d'Albaen-Ga naar voetnoot878 879 sche Koningen in der eeuwigheit: de Roomsche stam groeie doorGa naar voetnoot879-80 880 d'Italiaensche vromicheit in mogentheit op. Troje leit in d'assche 881 begraven: laet zijnen naem en gedachtenis oock begraven blijven. 882 D'oirsprongk der menschen en aller dingen haer aenlachende,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot882 883 zeide: ghy zijt Jupijns volle zuster, en Saturnus tweede kint: hoeGa naar voetnoot883 884 gaet 'er zulck een gety van verbolgenheit in uw gemoedt? Maer 885 welaen, legh af den haet, waer mede ghy te vergeefs ingenomen

[pagina 245]
[p. 245]
1220[regelnummer]
Mijns ondancks, 't aerdtrijck mede, en dees geschockte staeten.
 
Gy zoudt my anders nu niet in de lucht gereetGa naar voetnoot1221
 
Zien zitten, en dus koel verdraegen lief en leedt.Ga naar voetnoot1222
 
Ick waer met vier en vlam al hantgemeen geworden,
 
En had my schrap gezet in 't spitste der slaghorden,Ga naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
De Troischen voor het spits der vyanden gesleurt.
 
Ick riedt Juturne, en wil 't bekennen, op haer beurt
 
Te letten, en den broêr in zijn verdriet te stercken,Ga naar voetnoot1226-27
 
Vondt raedzaem datze, om hem te bergen, iet zou werckenGa naar voetnoot1228
 
Van wightiger belang, doch geensins van om hoogh
1230[regelnummer]
Tot zijn verdaediging gebruicken schicht, of boogh.
 
Dit zweere ick by het hooft der onverzoenbaere ader
 
Des jammerpoels; een eedt, die Godt, der Goden vader,
 
En alle Goôn verbint. nu geef ick 't op al heel,Ga naar voetnoot1231-33Ga naar voetnoot1233
 
En scheide uit dezen krijgh, dit haetelijck krackeel.
1235[regelnummer]
Dit bidde ick hartelijck, 't welck met geen nootwets redenGa naar voetnoot1235
 
Zal stryden, om de min van vorst Latinus steden,Ga naar voetnoot1236
 
En 't volck ter eere, dat, wanneerze in 't huwelijck
 
Door 't vreedzaem lot van een gezegent koningkrijck,
 
[Laet dit vry voortgaen,] zich verbinden, en verdraegen;Ga naar voetnoot1239
1240[regelnummer]
Wanneerze in een verbont getreên, naer hun behaegen
 
Oock wetten stellen, dat het ingeboren zaetGa naar voetnoot1241
 
Van Latium geensins zijn' eersten naem verlaet',
 
Noch gy hun opleght, eer de vreemden hierop roemen,Ga naar voetnoot1243
 
Dat zy zich Teukren en Trojaenen laeten noemen,
1245[regelnummer]
Noch hunne spraeck en draght verandren in 't gemeen.Ga naar voetnoot1245
 
Het blijve Latium: men noem' hen, als voorheen,Ga naar voetnoot1246
 
d'Albaensche koningen, eeu in eeu uit volkomen.
 
De Roomsche rijxstaet groei' door d'Italjaensche vroomen,
 
In maght en mogenheit. out Troie leght in d'asch
1250[regelnummer]
Begraven: laet zijn naem en faem, gelijck die was,
 
Begraven blyven. Godt, een oirsprongk aller menschen
 
En dingen, loegh haer aen, en sprack: ick stemme uw wenschen,Ga naar voetnoot1252
 
O volle zuster van Jupijn, Saturnus kint,
 
Na my zijn eerste vrucht. hoe gaet'er dus ontzintGa naar voetnoot1253-54Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Zoo groot een ty van wraeck en gramschap in uw harte?
 
Legh af den haet, waer van gy vruchteloos met smerte
[pagina 246]
[p. 246]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

886 zijt. Ick bestem uwen eisch, en geef het gaerne gewonnen. d'Auso-Ga naar voetnoot886 887 niaen zal zijne vaderlijcke tael en zeden behouden, en de naem 888 blijven, gelijck hy is: de Trojaen zal aen zijn bloet huwen, en onderGa naar voetnoot888-89 889 hem schuilen. Ick wil hier den godtsdienst der Frygianen en hun 890 kerckzeden invoeren; en maecken 'er alle Latijnen af, van eener-Ga naar voetnoot890 891 hande tale. Ghy zult dit geslacht, het welck met AusonischenGa naar voetnoot891 892 bloede gemengt, hier uit voortkomt, zien door zijn godtvruchtig- 893 heit boven menschen en Goden steigeren: en geen volck ter 894 weerelt zal u zoo godtsdienstigh eeren. Juno bestemde dit vrolijckGa naar voetnoot894 895 met geneighden hoofde, en veranderde haer opzet. Ondertus-Ga naar voetnoot895 896 schen scheideze uit de wolcken, en verliet dit gewest.Ga naar voetnoot896

897 Dit beschickt zijnde, zoo leit de vader wat anders by zich 898 zelven over; en neemt voor Iüturne uit haer broeders leger te 899 verzenden. Twee pesten zijn 'er, Vloeckgodinnen geheeten, t'eenerGa naar voetnoot899-902 900 draght met de helsche Megere, uit de Midnacht geboren, met 901 gelijcke slangekrullen gehult, en met wintvangende vlercken voor- 902 zien. Deze verschijnen ten hove, voor Jupijns troon, en wetten 903 den schrick der zwacke menschen; wanneer de Koningk der 904 Goden toornigh, toeleit om afgrijsselijcke sterfte en zieckten teGa naar voetnoot904 905 baeren, of de steden naer heure verdiensten met oorloge te straf-Ga naar voetnoot905 906 fen. Jupiter stiert een van die beide uit den hoogen hemel, enGa naar margenoot+ 907 belast haer Iüturne tot een voorspoock te bejegenen. Zy vlieghtGa naar voetnoot907

[pagina 247]
[p. 247]
 
Dus ingenomen zijt. ick stem hierop uw' eisch,Ga naar voetnoot1257
 
En geef het garen u gewonnen deze reis.
 
d'Ausoniaen behou zijn vaders zede en taele.
1260[regelnummer]
Geen volgende eeu noch tijt den ouden naem bepaele,Ga naar voetnoot1260
 
Die blijf gelijck hy was. de Troische geef zijn stem,Ga naar voetnoot1261
 
En huwe aen zijnen stam, en schuil slechts onder hem.
 
Ick wil den Godtsdienst en de kerckelijcke zeden
 
Der Frygiaenen hier invoeren in de steden,
1265[regelnummer]
En scheppenze alle tot Latynen, eens van spraeck.Ga naar voetnoot1265
 
Gy zult dit vroom geslacht, het welck met groot vermaeckGa naar voetnoot1266
 
Zich met Ausonischen en hunnen stam gaet mengen,
 
En uit hun voortspruit, zien, door 't goddelijck gehengenGa naar voetnoot1268
 
En zijn godtvruchtigheit, opstijgen in den troon,Ga naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Oock boven het geslacht van menschen en van Goôn:
 
En geenerhande volck, zoo wijt de starren keeren,Ga naar voetnoot1271
 
Zal Juno zoo getrou en zoo godtsdienstigh eeren.
 
Saturnus dochter volght Godts raetslot, niet meer straf,Ga naar voetnoot1273
 
Bestemt het met een' wenck, en leght haer opzet af,Ga naar voetnoot1274
1275[regelnummer]
En, scheidende uit de wolck, verlaet het luchtgeweste.
 
Dat was beschickt, toen ley Godt Jupiter ten leste
 
Dit anders over, en neemt voor hoe hy in 't endtGa naar voetnoot1277
 
De nimf Juturne flux uit 's broeders leger zent.
 
Twee Pesten zijn'er, die wy Vloeckgodinnen heeten,
1280[regelnummer]
Geboren t'eener draght, in onderaertsche reeten
 
Des midnachts, met Megeer, de helsche razerny,Ga naar voetnoot1280-81
 
Met addren eveneens gehult gekrult als zy,
 
En snel van vlercken, die haer op de winden draegen.
 
Dit paer verschijnt ten hove, en wet, op Gods behaegen,
1285[regelnummer]
Den schrick van 't zwacke volck, wanneer 't almogendom,Ga naar voetnoot1285
 
De koning van de Goôn verbolgen toeleght, om
 
Afgrijsselijcke sterfte en zieckten aen te teelen;Ga naar voetnoot1287
 
Of steên, naer heur verdienst', door ooreloghskrackeelen
 
Te straffen. Jupiter stiert eene van dit paer
1290[regelnummer]
Uit 's hemels troon om laegh, belast heur datze daer
 
Godin Juturne ontmoete, en in der yl bejegen',
 
Als voorspoock van zijn doot. zij komt om laegh gestegenGa naar voetnoot1292
[pagina 248]
[p. 248]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

908 hene, en wort van eenen snellen dwarrelwint naer het aertrijckGa naar margenoot+ 909 gevoert: niet anders dan de pijl des Parths, met venijnige en bit- 910 tere gal gewapent, van de pees door de wolcken gedreven wort;Ga naar voetnoot910 911 of d'ongeneesbare schicht, die van Parth of Kretenzer geschoten, 912 komt aensnorren, en eer men het mercke, zijn snelle schaduweGa naar voetnoot912-13 913 voorby springt: zoo snel vloogh het nachtgebroetsel hene, enGa naar voetnoot913 914 steegh neder naer het aertrijck. Toenze het Trojaensche heir en 915 Turnus benden zagh, namze haestigh de gestaltenis van eenenGa naar margenoot+ 916 kleinen vogel aen, die op de graven of eenzame toppen gezeten, 917 spade by nacht in het duister, dickwils ontijdige dingen spelt.Ga naar voetnoot917 918 Deze pest, zich in die gedaente veranderende, vlieght ruischende 919 af en aen Turnus in het aengezicht, en klapt en slaet met hareGa naar margenoot+ 920 vleugelen tegens den beuckelaer aen. Een nieuwe vadzicheitGa naar voetnoot920 921 verslapt van angst zijne leden; het hair rijst van schrick te bergh, 922 en de stem smoort in zijne keel. Maer toen Iüturne, de ramp- 923 zalige zuster, van verre het snorren en de vleugels der Vloeck-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot923 924 godinne kende, zoo trockze het hair uit heur hooft, krabde metGa naar voetnoot924 925 de nagelen het aenzicht op, en sloegh haren boezem met vuisten. 926 O Turnus, wat kan uwe zuster u nu helpen? of wat schiet 'er nu 927 voor my ellendige over? door welcke treken houde ick u nochGa naar voetnoot927 928 in het licht des levens? kan ick my tegens zulck een gedroght 929 zetten? Nu nu verlaet ick het leger: snoode vogels, verschricktGa naar voetnoot929-30 930 my niet in mijn benaeutheit; ick ken dat klappen der vleugelen, 931 en dat veegh geruisch wel: en de trotse geboden des grootmoe-Ga naar voetnoot931 932 digen Jupijns zijn my niet onbekent. Vergelt hy zoo mijnen maegh-Ga naar voetnoot932 933 dom? Waer toe schonck hy my het eeuwige leven? Waerom is 934 my de sterflijcke natuur benomen? Zeker nu kost ick een eindeGa naar voetnoot934

[pagina 249]
[p. 249]
 
En wort naer d'aerde van een' dwarrelwint gevoert:
 
Niet anders dan een pijl des Perssiaens zich roert,Ga naar voetnoot1294
1295[regelnummer]
Gewapent met venijn, met bittre gal gewreven,
 
En van de strenge pees door lucht en zwerck gedreven;Ga naar voetnoot1296
 
Of als een dootlijck spits des schichts, van eenen Parth
 
Of een' Kretenzer los geschoten, snel en hardt,Ga naar voetnoot1298
 
Komt snorren, eer men 't merckt, voorby zijn schaduw springen:Ga naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
Zoo snel vloogh 't nachtgebroet, en quam de lucht doordringen
 
Naer d'aerde. toenze nu het Troische leger zagh,
 
En Turnus benden, schoot zy, onder 't krijghsgewagh,Ga naar voetnoot1302
 
Den schijn en vorrem aen van eenen kleinen vogel,
 
Die eenzaem, op den top, of graven, met zijn' vlogelGa naar voetnoot1304
1305[regelnummer]
Gestreecken, spa by nacht in 't duister onraet melt,
 
En treurigh t'ontijt daer het ongeboren spelt.Ga naar voetnoot1306
 
Dees pest, in dezen schijn verandert, neêrgevlogen,
 
Zweeft snorrende af en aen, prins Turnus voor zijne oogen,
 
En klapt en slaet haer pen op zijnen beuckelaer.
1310[regelnummer]
Een nieuwe vadzigheit verslapt zijn leden, zwaer
 
Van angst: het haer van schrick rijst yslijck overende:
 
De stem smoort in zijn keel. toen nimf Juturne kende
 
De vleugels en 't gesnor der booze Vloeckgodin
 
Van verre, trockze 't haer ten hoofde uit, dol van zin,Ga naar voetnoot1314
1315[regelnummer]
Begon het aenzicht met heur naglen op te rijten,
 
En sloegh voor haere borst: O Turnus, zusters krijten
 
Noch gunst kan u voortaen niet baeten in den noot.Ga naar voetnoot1317
 
Of wat schiet hier voor my noch over, voor uw doot?Ga naar voetnoot1318
 
Door welcke treken wil ick noch uw endt verletten?Ga naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
Kan ick my tegens zulck een helsch gedroght verzetten?
 
Nu nu verlaet ick voort het leger uit verdriet.
 
O snoode vogels, schricktme in mijn benautheit niet.
 
Ick ken dat veegh gesnor, dat klappen van uw pennen,
 
En kan Jupijns gebodt en trotsheit niet ontkennen,Ga naar voetnoot1324
1325[regelnummer]
Noch zijn grootmoedigheit. wort dus mijn eer beloont,
 
Mijn maeghdom? waerom my met eeuwigheit gekroont,
 
En met onsterflijckheit begaeft? waerom volkomen
 
De sterflijcke natuur my door zijn gunst benomen?
[pagina 250]
[p. 250]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

935 van zoo groot een droefheit maecken, en mijnen ellendigen broeder 936 onder de schimmen gezelschap houden. Maer ick ben onsterflijck: 937 o mijn broeder, zonder u zal my voortaen niets aengenaem zijn.Ga naar voetnoot937 938 Och, wat afgront gaept diep genoegh voor my, en zent my, eenGa naar voetnoot938 939 Godin, beneden by d'onderste zielen? Aldus sprekende, zoo decktGa naar voetnoot939 940 de Godin haer hooft met eenen blaeuwen sluier al steenende toe,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot940 941 en duickt heel diep in den stroom.

942 Eneas vaert ondertusschen vast voort, drilt vreesselijck metGa naar margenoot+ 943 zijn lange speer, en spreeckt met gesteurde zinnen aldus: Turnus,Ga naar voetnoot943 944 wat draelt ghy nu noch langer? of waerom deist ghy nu? menGa naar voetnoot944 945 moet hier niet loopen, maer voor de vuist vechten. Verander uGa naar voetnoot945 946 vry in allerhande gedaenten, en ruck by een al wat ghy doorGa naar voetnoot946 947 gramschap of treken vermooght: al kost ghy vliegen, gelijck eenGa naar voetnoot947-49 948 vogel in de lucht: al kroopt ghy in 't ingewant der aerde om u te 949 verbergen. Hy schudde zijn hooft, en sprack: o ghy forsse, uweGa naar margenoot+ 950 trotse woorden vervaren my niet: de Goden, en Jupiter op myGa naar voetnoot950 951 gebeten, vervaren my. Meer spreeckt hy niet, en ziet eenen ge- 952 weldigen steen, eenen ouden steen, leggen, hier by geval tot 953 eenen mercksteen gestelt, om lantgeschil te beslechten; en waerGa naar voetnoot953 954 aen heden 's daeghs twalef stercke mans genoegh te torssen zou-Ga naar voetnoot954 955 den vinden. De helt dien opheffende, zoo hoogh als hy kost, enGa naar margenoot+ 956 stijf toeloopende, smeet al bevende den steen naer zijnen vyantGa naar voetnoot956

[pagina 251]
[p. 251]
 
Ick kon my zelve nu van zulck een' grooten rou
1330[regelnummer]
Ontslaen, mijn' armen broêr in zijne elende trou
 
Geleiden by de doôn, by dootsche en bleecke zielen.
 
Maer 'k ben onsterfelijck: geen doot kan my vernielen.Ga naar voetnoot1332
 
Mijn broeder, zonder u zal nu, te geener tijt,
 
My iets verquicken. och, wat afgront gaept zoo wijt,
1335[regelnummer]
En diep genoegh voor my, op deze veege maeren,Ga naar voetnoot1335
 
En zent my, een Godin, by d'onderaertsche schaeren?
 
Zoo spreeckende bedeckt de blaeuwe sluier 't haerGa naar voetnoot1337
 
Der droeve luchtgodin, die zucht bedruckt, en zwaer,
 
En duickt en dompelt zich in 't water over d'ooren.
1340[regelnummer]
Eneas midlerwijl geeft zijnen moedt de spooren,Ga naar voetnoot1340
 
Vaert voort, drilt vreesselijck met zijne lange speer,
 
En spreeckt gestoort aldus: ô Turnus, waerom meer
 
Vertoeft? of waerom deist gy nu, om my te mijden?
 
Men moet niet loopen, maer voor 's hants manhaftigh strijden.Ga naar voetnoot1344
1345[regelnummer]
Verander u nu vry in allerhanden staet,Ga naar voetnoot1345
 
En neem al wat gy in uw gramschap kunt te baet,
 
Wat loosheit gy bedenckt, die toeleght op bedriegen:Ga naar voetnoot1347
 
Al kost gy in de lucht, gelijck een vogel, vliegen:
 
Schoon d'aerde u in haer' schoot en ingewant verstack,
1350[regelnummer]
En berghde in dezen noot. hy schudde 't hooft, en sprack:Ga naar voetnoot1348-50
 
O forsse, ick laet my met geen dreigement vervaeren.
 
De Goden en Jupijn, op my gestoort, bezwaeren
 
Vervaeren mijnen geest. meer spreeckt hy niet, en ziet
 
Een' vreesselijcken steen, die d'oude tijt hier liet
1355[regelnummer]
Bestellen by geval, en tot een' mercksteen rechten,Ga naar voetnoot1355
 
Tot eenen scheypael, om het lantkrackeel te slechten,
 
Waer aen noch hedendaeghs wel zes paer stercke mans
 
Met al hun maght en kracht aen heffen, zonder kans.Ga naar voetnoot1358
 
De helt heft dezen steen, zoo hoogh als hy kan heffen,
1360[regelnummer]
En, stijf inloopende, smeyt toe, om wel te treffen,
 
Den steen al bevende naer 's vyants hooft, heel dul,Ga naar voetnoot1361
[pagina 252]
[p. 252]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

957 toe; zonder van verbaestheit te weten wat hy dede. Zijne knienGa naar voetnoot957 958 bezwijcken: zijn bloet runt van kille koude: en de steen zelf roltGa naar voetnoot958 959 door d'ydele lucht het perck niet ten einde, nochte raeckt niet:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot959 960 en gelijck wy 's nachts in den slaep, daer de vaeck de moedeGa naar margenoot+ 961 oogen luickt, te vergeefs poogen te loopen, en in het middenGa naar voetnoot961 962 van ons voornemen uit flaeuwhartigheit ter aerde vallen; en deGa naar voetnoot962 963 krachten des lichaems niet vermogen, geen tong geluit kan slaen,Ga naar voetnoot963 964 of woorden uitbrengen: alzoo wort Turnus, hoe hy zijn uiterste 965 beste dede, om door 't een of 't ander middel zijn ongeval t'ont- 966 gaen, van de Vloeckgodin tegengehouden. Nu vallen hem veeler-Ga naar voetnoot966-67 967 hande gedachten in: hy ziet de Rutulen, en de stadt aen, draelt 968 van angst, en durf het uit vervaertheit met zijnen schicht nietGa naar voetnoot968 969 uitharden; en weet niet waer langs hy ontsluipen, nochte metGa naar voetnoot969-70 970 wat vermogen hy zijnen vyant zal te keer gaen: ziet nergens 971 wagens, nochte zijn zuster, die hem voerde. Eneas nu kans ziende,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot971 972 drilt met de spiets, Turnus ten bederve geschapen, tegens denGa naar voetnoot972 973 dralenden aen, en schiet met al zijne maght van verre op hem 974 toe. Nimmermeer kraeckt een steen uit een Blijde op den muurGa naar voetnoot974 975 geschoten, zoo luide; nochte geen blixem berst zoo krachtighGa naar voetnoot975 976 uit. De speer met een schrickelijcke doot geladen, vlieght al snor- 977 rende voort, gelijck een norsse dwarrelwint, klieft den zoom vanGa naar voetnoot977 978 het pantser, en dringt door d'onderste ronde des zevenvouwigenGa naar voetnoot978 979 beuckelaers recht in zijne heup. Turnus, die groote man, aldusGa naar voetnoot979 980 getroffen, valt op zijn knien ter aerde neder. De Rutulen rijzen 981 al kermende op: al de bergh in 't ronde loeit, en de hooge bos-Ga naar voetnoot981

[pagina 253]
[p. 253]
 
Verbaest, en zonder zin en kennis en belul.Ga naar voetnoot1362
 
Zijn knien bezwijcken: al zijn bloet van koude aen 't runnen.Ga naar voetnoot1363
 
De steen rolt door de lucht, en 't ydele verdunnen
1365[regelnummer]
Der lucht, het perck niet eens ten ende, nochte raeckt:Ga naar voetnoot1364-65
 
En even als wy 's nachts, heel slaeprigh, en vervaeckt,Ga naar voetnoot1366
 
Als vaeck onze oogen luickt, die moede zijn van waecken,
 
Vergeefs nog poogen voort te loopen, 't loopen staecken,
 
En midden in den loop ter aerde vallen, bang
1370[regelnummer]
En maghteloos en flaeu, en 's lichaems kracht den gang
 
Begeeft, geen tong geluit kan slaen, noch woorden spreecken:Ga naar voetnoot1366-71Ga naar voetnoot1370-71
 
Alleens blijft Turnus oock in zijn voorneemen steecken,
 
Hoe dapper hy zich weert, om door het wederstaen
 
Op d'eene of d'andre wijs zijn ongeval t'ontgaen,
1375[regelnummer]
Terwijl de Vloeckgodin verhindert zijne krachten.
 
Nu overvallen hem veelvoudige gedachten.
 
Hy ziet de Rutuliers en stadt aen, draelt van angst,
 
En durf, vervoert van schrick, dit niet in 't allerbangst'
 
Uitharden met den schicht, en weet niet waer t'ontsluipen,Ga naar voetnoot1378-79
1380[regelnummer]
Noch hoe hy zijn party zal slaen, of onderkruipen,Ga naar voetnoot1380
 
Ziet nergens wagens, noch zijn zuster, die hem t'hansGa naar voetnoot1381
 
Noch voerde uit lijfsgevaer. Eneas ziet nu kans,
 
En drilt met zijne spiets, geschapen ten bederve
 
Van Turnus, tegens hem, die draelt, eer hy 't besterve.Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Hy schiet met al zijn maght naer hem op avontuur.Ga naar voetnoot1385
 
Geen steen met slingerschut geschoten op een' muur,Ga naar voetnoot1386
 
Kraeckt luider, noch geen strael des blixems berst zoo krachtigh.Ga naar voetnoot1387
 
De speer, geladen met de doot, zoo wreet en maghtigh,
 
Vlieght voort al snorrende, gelijck een dwarrelwint,
1390[regelnummer]
En klooft om laegh den zoom des panssers, dringt gezwint
 
Door 't zevenvouwigh werck des beucklaers in zijn dye.
 
De groote Turnus, dus getroffen, valt ter zye
 
Ter aerde, op zijne knien. de Rutulieren staen
 
Al kermende overendt. de bergh en heuvel slaen
1395[regelnummer]
Rondom een naer geluit, en loeien: andre plaetsen
[pagina 254]
[p. 254]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

982 schen wedergalmen wijt en zijt. Hy ziet bedruckt en verslegen,Ga naar voetnoot982 983 en zijne hant uitstreckende, zeit: ick heb dit wel verdient, en wilGa naar margenoot+Ga naar voetnoot983-85 984 het niet afbidden: neem uwe kans waer. Indien de liefde van 985 mijnen bedroefden vader u eenighzins ter harte gaet, zoo bidde 986 ick u (het hart van Anchises, uwen vader, hangt oock over u)Ga naar voetnoot986 987 ontfarm u over den stockouden Daunus: en lever my levendighGa naar margenoot+ 988 of [wilt ghy liever] doot den mijnen over. Ghy hebt het gewon-Ga naar voetnoot988 989 nen, en d'Ausonianen zagen my overwonnen u met gevouwe 990 handen om gena bidden. Lavinie de Bruit behoort u toe. LaetGa naar margenoot+ 991 uwe vyantschap niet verder gaen. Eneas d'oogen vast omherGa naar voetnoot991-92 992 draeiende, stont 'er zoo trots in het harnas als hy was, en be-Ga naar margenoot+ 993 dwongk zijnen arm: en alree begost deze rede hem, die nochGa naar voetnoot993-94 994 in twijfel stont, hoe langer hoe meer te vermorwen; wanneer hy 995 Pallas rampzaligen wapengordel vernam, en de doppen van dienGa naar voetnoot995 996 eigen riem des verslagen jongelings zagh flickeren om lijf enGa naar voetnoot996-97 997 schouders van zijnen vyant Turnus, die in den oorloogh hier mede 998 praelde. Na dat Eneas voor zijne oogen deze gedencktekens zijner 999 bittere droefheit, en dien afgestroopten buit zagh, zoo ontstackGa naar voetnoot999 1000 hy schrickelijck van dollicheit en grimmigheit. Meent ghy, met 1001 dien roof van den mijnen aen het lijf, my hier noch t'ontglip- 1002 pen? Pallas Pallas offert u met deze wonde op, en eischt wraeckGa naar voetnoot1002

[pagina 255]
[p. 255]
 
En bosschen op dien kreet den galm te rugge kaetsen.Ga naar voetnoot1395-96
 
Nu ziet hy moedeloos, verslegen, en benaeut,
 
En steeckt zijn handen uit, en zeght, van smart verflaeut:Ga naar voetnoot1398
 
Ick heb dit wel verdient, en wil het niet afkeeren
1400[regelnummer]
Met bidden. bezigh uw geluck met my te deeren.Ga naar voetnoot1400
 
Indien de liefde van mijn' droeven vader u
 
Noch iet ter harte ga, zoo smeeck zoo bidde ick nu
 
[Anchises hart hing dus oock over u met smarte,]
 
Ontferm u heden toch uit een medoogend harte
1405[regelnummer]
Om Daunus, afgeleeft, stockstijf van ouderdom,
 
En geef my levendigh, of, wiltge, doot weêrom
 
Den mijnen over. gy hebt nu den strijt gewonnen.
 
d'Ausoonschen zagen my, verwonnen afgeronnen,Ga naar voetnoot1408
 
U met gevouwe hant dus bidden om gena.
1410[regelnummer]
De bruit Lavinie behoort u toe. hier sta
 
Uw gramschap stil: zet uw oploopentheit eens neder.Ga naar voetnoot1411
 
Eneas draeide vast zijne oogen heene en weder,
 
En stont'er moedigh in zijn wapen, en bedwong
 
Zijn' opgeheven arm. alree begon de tong,Ga naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
Dees rede hem, die noch in twijfel stont, te raecken
 
Met mededoogen, als hy aen zijn lijf zagh blaecken
 
Het heiloos wapentuigh van Pallas, korts gevelt,Ga naar voetnoot1417
 
Den wapengordel en de doppen van dien helt,
 
Gebleven in den slagh, zagh flickren om de lenden
1420[regelnummer]
En hals van Turnus, die hem vyant, by de bendenGa naar voetnoot1420
 
Hiermede praelde. toen Eneas met beklagh
 
De merrecktekens van zijn bittre droefheit zagh,
 
En dien gestreecken buit, begon zijn moedt t'ontsteecken,Ga naar voetnoot1423
 
En dol van grimmigheit: meent gy ons noch door smeecken
1425[regelnummer]
t'Ontglippen met den roof der mijnen aen uw lijf?
 
Prins Pallas, Pallas wijdt u, om dit snoodt bedrijf,Ga naar voetnoot1426
 
En offert u hier op met deze wonde, eischt wraecke
[pagina 256]
[p. 256]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

1003 van uw eerloos bloet. Zoo sprekende duwt hy al verhit hemGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1003 1004 het lemmer, recht van vore, in de borst. Turnus leden wordenGa naar voetnoot1004-1005 1005 slap van koude, en de geest vlught al gestoort en zuchtende 1006 ter zielen.

 

EINDE.

 



illustratie

 

t' Amsterdam,

Gedruckt by JACOB LESCAILLE.

MDCXLVI.

[pagina 257]
[p. 257]
 
Van uw al t'eerloos bloet, een' ander tot een baecke.Ga naar voetnoot1428
 
Zoo spreeckt hy, heet van toorne, en stoot en duwt, bemorst
1430[regelnummer]
Van bloet, het lemmer recht van voore in zijne borst:Ga naar voetnoot1429-30
 
Dies Turnus leden, slap van koude, voort bezweecken.
 
De geest voer, zuchtende en gestoort, naer Plutoos streecken.Ga naar voetnoot1432

EINDE.

 

t' Amsterdam,

Ter Druckerye van Thomas Fontein, op de Voorburghwal, by de Deventer-hout-marckt, 1660.

voetnootr. 1-2
gekneust: geknakt, gebroken; de moedt hun ontzoncken, absol. constr., evenals de voorafgaande (Nu de kracht der Lat..... en de moed hun ontzonken is, vindt Turnus....).
voetnoot7
oprockenen: aanzetten, ophitsen; schijn: gedaante.
voetnoot8
de vogelwichelaer: de augur (die uit de vlucht of het geschreeuw van zekere vogels voortekens wist af te leiden, voorspellingen wist te doen); d'eerste: als eerste.
voetnoot10
bewust van: kennis hebbende (of krijgende) van; schichtig: plotseling opkomend.
voetnoot11
van een onzekere hant; vgl. r. 368.
voetnoot14
poleie; zie r. 460; verquickt: weer op krachten gekomen.
voetnoot15
vromicheit: dapperheid, flinkheid.
voetnoot16
(alleen) voor de vuist: in een tweegevecht (zie hantgemeen in r. 18).
voetnoot19
aenranden: aanvallen; afzacken: oprukken; vgl. Aen. XI, r. 503.
voetnoot20
gebleven: gesneuveld.
voetnoot22
verloopen (ver hier met de betekenis: verkeerd): een ongunstig verloop hebben (en hij ziet dat het zo ver is gekomen; dat de zaken zich zo ongunstig hebben ontwikkeld).
voetnoot24
yver: opwinding, onstuimigheid; van zelf: uit eigen beweging; zonder aansporing van anderen nodig te hebben.
voetnoot25
bovenstaen: de overhand hebben, overwinnen.
voetnoot26
onlangs: voor kort.
voetnoot29
persen: dwingen (het feit dat Latinus' macht geknakt is ..., dwingt T.).
voetnoot30
vordering: bevordering.
voetnoot31
gesteurt van: verbroken (geschonden) door; Iüturne; let op het deelteken; geleden: gelederen.
voetnoot33
wonderlijck: op wonderdadige wijze (zie r. 13-14).
voetnoot35
elckandere: op elkander; vgl. voor een overeenkomstige constructie o.a. Aen. XII, vs. 580 en vs. 751.
voetnoot36
in 't aenzien van: ten aanschouwe van (beide legers).
voetnoot37
en laet.... geweir: en zijn wapenrusting (als buit) aan Aeneas moet laten.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 50 stel; gewijzigde druk van 1646: beraem (zie de aant. bij de tekst).

margenoot+
[Randschrift:] Turnus, ziende de kans keeren, ontsteeckt zoo grimmigh, gelijck een gewonde leeuw;
voetnoot38
Turnus.... Latijnen: Toen T. zag, dat de weermacht der L. gebroken was (Turnus ut infractos adverso Marte Latinos defecisse videt); afbreuck: ernstige verliezen.
voetnoot39
denk voor hy: ziende hoe (dat); zijn belofte: nl. om een tweegevecht met Aeneas aan te gaan (vgl. Aen. XI, r. 486-vlg.).
voetnoot41
hierom dient misschien om ultro weer te geven, dat evenwel betekent: ook zonder dat (nog vòòr) hem enig verwijt gemaakt werd; vgl. vs. 5; onverzetbaer, bijwoord van graad; onverzoenlik.
voetnoot43
zijne kracht te werck stelt: tot de aanval besluit.
voetnoot44
moedt grijpt (gaudet ....): zich fier zijn kracht bewust wordt.
voetnoot45
eveneens: evenzo.
margenoot+
[Randschrift:] en zeit Koning Latinus aen, In het Randschrift bij r. 47: aenzeggen: mededelen.
voetnoot47
ontstelt (Lat. turbidus): in heftige opwinding; den Koningk: Latinus.
voetnoot48
de suffende Eneadijnen: de flauwhartige Trojanen; bedoeld wordt hier in de eerste plaats Aeneas persoonlik (vgl. vs. 17).
voetnoot49
zijn woort in den hals halen: zijn woord herroepen (vgl. inslikken); verdragh: afspraak, overeenkomst.
voetnoot50-51
laet.... toestellen; elke overeenkomst moest worden bezegeld met een offer; stel de voorwaerden; concipe foedus: formuleer de voorwaarden van het verdrag; verloopen: weglopen, deserteren uit.
margenoot+
[Randschrift:] hoe hy gezint is tegens Eneas lijf om lijf te vechten. 52 lijf om lijf: op leven en dood.
voetnoot52
te keer gaen: te lijf gaan.
voetnoot53
d'algemeene schande: de gemeenschappelike schande (gelegen in de vlucht der Latijnen).
voetnoot54
of hy; vul aan: zal (of hij zal, als overwinnaar....).
voetnoot55
versta: en L. tot echtgenote verwerven.
margenoot+
[Randschrift:] Latinus pooght hem neder te zetten: 56 nederzetten: tot kalmte brengen.
voetnoot56
met bedaerde zinnen: rustig en kalm (tegenover ontstelt in r. 47).
voetnoot57
hoe: naarmate.
voetnoot59
al wat.... toeslaen: al wat hieruit kan voortspruiten (vgl. de bekende 17de-eeuwse uitdrukking: daar sla geluk toe).
voetnootr. 5
vergramde hy zich zelf (ultro implacabilis ardet): begon hij van zelf te koken van gramschap (zie de aant. bij de prozavert.).
voetnoot8
koot (gewrichtsbeen, dikwijls hielbeen): poot.
voetnoot16
moedeloosheit: gebrek aan moed, lafheid.
voetnoot17
wuft: veranderlik van aard, onbetrouwbaar.
voetnoot19
het verdragh staen: zich houden aan het verdrag, niet terugkrabbelen (vgl. zijn man staan); zie Ndl. Wdb. i.v. staan (XV, kol. 95-96); bescheiden: vaststellen.
voetnoot21
beraemen: na voorafgegaan beraad vaststellen (ontwerpen).
voetnoot23
gerust: rustig (zonder er zich in te mengen).
voetnoot34
onderdaen, bijv. nw.
voetnoot61
de bedoeling is: het ontbreekt Latinus niet aan geld en aan bereidwilligheid u dat te geven (als schadeloosstelling); Lat.: nec non aurumque animusque Latino est.
voetnoot63
en niet van slechten stamme: en aanzienlik van geboorte.
voetnoot65
innemen: ter harte nemen.
voetnoot66
d'oude vryers: de vroegere pretendenten (vergelijk Aeneïs VII, r. 85-vlg.).
voetnoot67
beweeght; oudtijds stonden naast elkaar een zwak en een sterk werkw. bewegen; Vondel gebruikt beide vervoegingen (Van Helten, § 41).
voetnoot68
bloetvrientschap: bloedverwantschap (Turnus' moeder Venilia was de zuster van koningin Amata); bedruckt: bedroefd.
voetnoot69-70
alle verbintenissen (omnia vincla); nl. de verplichtingen, hem door de wil der goden en de orakels opgelegd (zie r. 66), en zijn belofte aan Aeneas (Aen. VII, r. 299-vlg.); den schoonzoon, nl. Aeneas (Latinus overdrijft: hij heeft Lavinia niet aan Turnus toegezegd en hij heeft evenmin de oorlog tegen de Trojanen goedgekeurd); tegens Recht; Lat. arma impia.
voetnoot71
sedert: sedert mijn woordbreuk.
voetnoot74-75
houden.... op: handhaven slechts met moeite in de stad de hoop op redding van onze (It.) staat.
voetnoot76-78
De bedoeling is: Hoe kan ik toch telkens uw (Turnus') zijde kiezen; welke verdwazing brengt mij van mijn oorspronkelik plan (nl. om Lavinia aan Aeneas uit te huweliken) af.
voetnoot78
overbodigh: bereid (als ik dan toch bereid ben); hen: de Trojanen.
voetnoot80
de Rutulen noemt Latinus zijn bloedverwanten, omdat Turnus, hun leider, tot zijn familie behoort.
voetnoot82
heur huwelijck: een huwelik met haar.
voetnoot83
om het leven helpe: in de dood drijf.
voetnoot36
gemoedt: (gunstige) gezindheid; veraerden: zich in ongunstige zin wijzigen.
voetnoot39
voesters van uw vlamme: jonkvrouwen, die uw liefde kunnen wekken en bevredigen.
voetnoot41
zinlijckheit: behagen (al vindt gij het onaangenaam te horen).
voetnoot47
voort: voorts.
voetnoot48-49
om.... bruiloft: om U de weg te openen tot een huwelik met L.
voetnoot50
die.... viel: die het recht had aan te dringen op een huwelik met mijn dochter.
voetnoot52
òver.... komen; scheidbaar, vgl. de prozavert.
voetnoot54
draegen: verduren; hebben uit te staan.
voetnoot56
met.... waegen: door ons eigen leven en de stad (zelf) in de waagschaal te stellen.
voetnoot62
buiten my: buiten mijn wil; ondanks mijzelf.
voetnoot68
onder leggen: het onderspit delven.
voetnoot70
wuft; zie vs. 17 (bedenk eens de wisselvalligheid van het geluk; hier: de krijgskans); vergelijk vs. 71.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 85 verre uit uwe oogen is in de druk van 1659 vervangen door: jammerlijck (quem nunc maestum patria Ardea longe dividit). - 87 in de gewijzigde druk van 1646 is voor wort hy ingevoegd (haudquaquam dictis violentia Turni flectitur, exsuperat magis aegrescitque medendo).
voetnoot86
oploopentheit (violentia): heftigheid, gramschap; met geene woorden; beter: niet door deze woorden.
voetnoot87
en wort krancker door artseny (aegrescitque medendo): en verergert door het tot genezing aangewende middel.
margenoot+
[Randschrift:] Turnus houdt even sterck aen:
voetnoot*
In het Randschrift bij r. 89: houdt.... aen: blijft met onverminderde kracht (ondanks Latinus' pogingen om hem te kalmeren) aandringen op inwilliging van zijn verzoek.
voetnoot89
zorghvuldigheit: zorg.
voetnoot92
passen: zorgen.
voetnoot94
ydel: niet batend; deze regels bevatten een toespeling op Venus' tussenkomst in het gevecht dat Aeneas voor Troje tegen Diomedes leverde (vgl. Aen. X, r. 121-22).
margenoot+
[Randschrift:] Koningin Amate maent hem af.
voetnoot95
doot van benaeutheit (dodelik beangst) is de vert. van moritura, dat waarschijnlik beter wordt weer gegeven door: ten dode gedoemd (vgl. dit boek, r. 639-vlg.).
voetnoot97
vierig (ardens): brandend van strijdlust.
voetnoot104
verdrietig, prolepties: valt Turnus, dan wordt haar het leven tot een ramp.
voetnoot105-106
mijnen schoonzoon: als mijn schoonzoon.
margenoot+
[Randschrift:] Lavinie schreit vast, en bloost van schaemte, zoo root gelijck yvoir met purper besprengkelt, of lelien met roozen gemengt.
voetnoot109
Indiaensch: Indies; overstreeck: violaverit.
voetnoot110
zoals witte leliën een rode weerglans krijgen van de rode rozen, waarmee men ze omgeeft (of mengt).
voetnoot111-12
Turnus lonckt haer aen; figit vultus in virgine.
voetnoot75
dit: zijn opzet; laeten glyen: laten varen.
voetnoot76
moedt: verbolgenheid, heftige toorn (zie r. 86).
voetnoot81
speelen met: hanteren.
voetnoot84
vloeck: ramp; vergelijk Lucifer, vs. 436.
voetnoot87
schricken: vrees.
voetnoot89
inbinden: tegenhouden, intomen.
voetnoot90
de min (van A.): uw liefde (tot A.).
voetnoot99
teffens: tegelijk.
voetnoot101-102
noch.... geensins (in geen geval), dubbele ontk.
voetnoot105
langs.... wang: langs de gloeiende wangen; door zedigheit gepraemt (gedrukt, geperst): (die blozen) onder de druk van haar schaamtegevoel.
voetnoot107
yvooren; vgl. Aen. IX, vs. 453, Ndl. Wdb. i.v. ivoor (en Aen. XI, vs. 524: elpenbeenen).
voetnoot108
zweven, vgl. spelen in de prozavert. en de aant. aldaar.
voetnoot112
ontstelt: overweldigd.
voetnoot115
dat... bedieden: dat kan geen gunstig voorteken zijn.
voetnoot115-16
en Turnus... verlengen; Lat.: neque enim Turno mora libera mortis: immers uitstel van Turnus' dood is niet meer vrij; d.i.: het tijdstip van Turnus' dood staat immers bij noodlot toch reeds vast.
margenoot+
[Randschrift:] Turnus daeght door Idmon Eneas in het perck,
voetnoot117
mijnent halve: mijnerzijds, uit mijn naam; vreemt: onaangenaam (als een onaangename verrassing); Lat.: mea dicta haud placitura; vgl. Mnl. Wdb. i.v. vremd.
voetnoot118-23
Vondels vert. is hier tamelik vrij en niet geheel nauwkeurig.
voetnoot120
aenvoeren: doen optrekken.
margenoot+
[Randschrift:] eischt zijne paerden, witter dan sneeuw, sneller dan den wint,
voetnoot124
hof: paleis.
voetnoot126
Orithye: de echtgenote van Boreas (de noordenwind); Boreas zou zelf snelle paarden hebben verwekt; vgl. Lantged. IV, r. 449.
voetnoot127
tot een pronck en prael; Lat. decus: als eergeschenk; Pilumnus: een Ouditaliaanse god, voorvader van Turnus (Aen. IX, r. 41).
voetnoot128
stalknecht, ter vert. van auriga: wagenmenner; havenen: reinigen, verzorgen (Vondel vertaalt hier vrij).
margenoot+
[Randschrift:] wapent zich,
voetnoot129
lattoen (Fr. laiton; Lat. orichalcum): geelkoper, messing.
voetnoot131
den gekamden helm; in de kam is de pluimbos bevestigd.
voetnoot133
den vader: Turnus' vader; den jammerpoel: de wateren van de Styx, die in hoge mate het vermogen hadden om te harden.
voetnoot134-35
Aktor Aurunkus schenckaedje is niet geheel juist vertaald; Lat. Actoris Aurunci spoliam, waarschijnlik wel: een buit, behaald op Actor, de Aurunciër (vgl. vs. 146).
voetnoot135
een vreesselijcke kolom: een geweldige pilaar.
margenoot+
[Randschrift:] spreeckt zijn speer aen,
voetnoot111
loncken, met andere gevoelswaarde dan in hedendaagse taal.
voetnoot113-14
zijt te vrede: wees kalm.
voetnoot115
laet u stuuren (leiden door uw verstand): bedwing u, beheers u.
voetnoot121-24
Lat.: non Teucros agat in Rutulos, Teucrum arma quiescant et Rutuli (Rutulum).
voetnoot124
licht scheppen (vgl. adem, lucht scheppen): het daglicht (met zijn ogen) opvangen; (zodra men het licht van de komende dag aanschouwt).
voetnoot127
rechten, syn. van beslechten, tot een beslissing brengen.
voetnoot144
op Junoos bede, toevoegsel van Vondel.
voetnoot147-48
zie de prozavert.; geweldigh: als een machtige steunpilaar.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 141 druipt; druk van 1659: rieckt (crines.... murraque madentis).
voetnoot139
dien halven man (semivir), dien Frygiaen: die verwijfde Frygiër; vergelijk Aeneïs IV, regel 263-vlg.
voetnoot141
myrrhe: myrrhebalsem (murraque madentis).
voetnoot142
begruizen: bevuilen.
margenoot+
[Randschrift:] en gloeit van gramschap, gelijck een stier voor het vechten.
voetnoot143
ontheistert: van woede verwrongen.
voetnoot144-46
vgl. met deze regels r. 229-32 van Lantged. III.
margenoot+
[Randschrift:] Eneas bereit zich mede,
voetnoot148
vermaeckt (gaudens); zich verheugende.
voetnoot149
wet: acuit.
voetnoot150
moedigheit: strijdlust (beter is: Aeneas niet minder geducht in de wapenrusting, die zijn moeder hem schonk, wet zijn strijdlust en drijft zijn woede op, zich verheugend dat....; zie regel 148).
voetnoot151
vertroosten: moed, vertrouwen inspreken.
voetnoot152-53
megenooten: makkers; bericht.... loopt (docens fata): onderricht hen omtrent de wil, de belofte van het noodlot (hij weet dat hij volgens lotsbeschikking de overwinnaar zal zijn; vgl. Aen. VIII, r. 559-vlg.); maar zie de volgende regel en de vert. in verzen.
margenoot+
[Randschrift:] en zent mannen aen Latinus, om voorwaerden te beramen.
De zon komt op:
voetnoot154-55
dit aen te dienen is de vert. van referre responsa certa: zijn antwoord waarin zijn vast besluit is vervat, over te brengen; Vondels opvatting is blijkbaar een andere: aan koning Latinus te melden dat ‘het noodlot’dit tweegevecht wil, dat dit tweegevecht onvermijdelik is; de voorwaerden beramen; vgl. vs. 21; Verg. bedoelt: aan Latinus zijn vredesvoorwaarden mee te delen (pacis dicere leges); wat Vondel wil, blijkt duideliker uit vs. 172-73.
voetnoot157
wanneer... eerst (zodra); men kan de zinnen beter coördineren: nauweliks kwam... en nauweliks snoven... (vgl. vs. 174-77).
voetnoot158
den glans: de lichtglanzen (van den ochtend).
margenoot+
[Randschrift:] men stelt het vechtperck toe.
voetnoot159
afsteken: afpalen.
voetnoot161-62
hun beide gemeen: die beide partijen (volken) vereren (en waarbij ze dus beide kunnen zweren); Lat. dis communibus; vgl. ook vs. 183; linnen is de vert. van limus: een schootsvel der offerdienaars, met purperen strepen er dwars overheen; yzerkruit, ter vert. van verbena, hier: heilige tak of heilig loof (van laurier, mirt of olijf), gedragen door offeraars (vgl. Aen. IV, r. 585).
voetnoot163
bronwater; stromend water was vereist voor rituele handelingen.
voetnoot153-55
versta: (en help my) daer (terwijl) hy heenerolt.... het haer.... in stof begruizen (en help mij dat hij neerrolle in het zand, waar zijn haar met stof bevuild worde).
voetnoot161
uitslaet in den wint: met de poten achteruitslaat.
voetnoot166
niet koeler: met niet minder vuur.
voetnoot167
gunst: liefde; bestellen: bezorgen, verschaffen; dit moedigh vergen is het wetten (prikkelen, opdrijven) van zijn moedt (strijdvuur); vgl. vs.165.
voetnoot170
last: beschikking.
voetnoot171
draeien op, syn. van loopen op (zie de prozavert.; wat het noodlot in dezen wil); waarschijnlik bedoelt Vondel: dat het noodlot deze strijd wil (zie de prozavert. met aant.).
voetnoot178
besteck: plan, overeenkomst.
voetnoot180
zede: gebruik, gewoonte.
voetnoot181
ontginnen: een aanvang maken met, voorbereidselen treffen tot; met gewelt zal men wel moeten verbinden met lijfgevecht.
voetnoot183
zochten: vereerden.
voetnoot185
aen 't woelen: ijverig in de weer.
margenoot+
[Randschrift:] D'Ausonischen komen aentrecken,
voetnoot164
keurbende (legio), hier: leger; schichtenier; vgl. piekenier, hellebaardier, lansier.
margenoot+
[Randschrift:] oock Trojanen en Tyrrheners,
voetnoot168
tegens het spits aengaen: op de vijand lostrekken; zelfs: zelf.
voetnoot169
uitgestreken: uitgedost.
voetnoot170
Mnestheus; zie Aen. V, r. 153.
voetnoot171-172
Asylas; Aen. X, r. 215; Messapus.... afgerecht; vgl. Aen. VII, r. 722.
margenoot+
[Randschrift:] en het grimmelt 'er van menschen.
voetnoot173
grimmelen: krioelen.
voetnoot174-76
wat omveerbaer was: allen die geen weerkracht bezaten, weerloos waren; de gewapenden enz. is onjuist: anderen stonden boven op de hoge poorten (alii portis sublimibus astant).
margenoot+
[Randschrift:] Dit ziet Iuno van boven aen, In het Randschrift bij r. 177: ontdecken: openbaren.
voetnoot177-78
d'Albaensche; aan de helling van de (mons) Albanus lag Alba Longa, dat nu nog niet gesticht was (zie de tussenzin); eerst bij de stichting dier stad kreeg de berg die naam en zijn roem (op de berg werd een tempel ter ere van Jupiter gebouwd).
margenoot+
[Randschrift:] en ontdeckt Turnus zuster
voetnoot181
Turnus zuster: Juturna (vgl. Aen. X, r. 490).
voetnoot183-84
deze eere toeheilighde (hunc honorem sacravit): deze waardigheid als heilig ambt had verleend; overaengenaam: zeer dierbaar (animo gratissima nostro).
voetnoot185
alleen dient ter versterking van het superlatieve begrip in bovenstellen (ik stel u hoog boven al die Latijnse schonen die ....).
voetnoot186
ondanckbaer; versta: Juno's trouwe liefde beantwoordend met ontrouw.
voetnoot191
zulx: op zodanige wijze; voorzien te wapen: uitgerust ten strijde (wapen hier: wapenstrijd; vgl. vs. 199 paerden: rijkunst).
voetnoot192
rechtschapen: flink, naar behoren.
voetnoot194
groothartigh: dapper.
voetnoot197
vroom: dapper.
voetnoot198
't bloet des Zeegodts; zie de proza-vert.; dus: in zo grote mate, bijzonder.
voetnoot201
dit heen: hierheen.
voetnoot204
waecken: wacht houden.
voetnoot205
bewaeren.... de schiltwacht: nemen hun taak als schildwacht waar; bewaeren (.... de poort): bewaken (gecombineerd: staan - elkaar op gezette tijden aflossend - als schildwacht aan de poort; maar zie de proza-vert. met aant.).
voetnoot206
dien oort: die (berg-) streek.
voetnoot208
was.... te draegen: droeg nog niet....
voetnoot212
Trojaensche: Trojanen.
voetnoot213
voor over is zagh te denken.
voetnoot215
die.... breecken: die hun baren tegen de oevers doen klotsen.
voetnoot217-18
vereert, blaeckt, schaeckt met de betekenis van de volt. tegenw. of onvolt. verleden tijd: heeft vereerd, blaakte, schaakte; vgl. vs. 226.
voetnoot221
mijn gunst in top: mijn grote (hoogste) liefde.
voetnoot222
dan ook maar enige van de vele door hem onteerde Latijnse jonkvrouwen....
voetnoot223
loon, bij Vondel m. en onz.; in Zuid-Nederl. nog m.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 198 haer eerbare borst; druk van 1659: haere schoone borst (zie de aant.). - 211 d'andere hoop; gewijzigde druk van 1646: d'Anderde (tweede) Hoop (vgl. Deel VI, blz. 46, r. 41).
margenoot+
[Randschrift:] wat zwaricheit haren broeder genaeckt,
voetnoot188
wijt het my niet houdt verband met het vorige (al zijt gij Jupiter's minnares geweest, tegen u koester ik geen wrok; dit is geen weerwraak mijnerzijds).
voetnoot189
voor zoo veel: in die mate als, in zo verre als.
voetnoot190
Vergilius zegt: en voorzover de Schikgodinnen gedoogden dat het Latium goed ging (Parcaeque sinebant cedere res Latio.
voetnoot191
ter quader ure: fatis imparibus.
voetnoot192
de felle vyant; Vergilius bedoelt: de vijandige macht van het noodlot.
margenoot+
[Randschrift:] en beveeltze hem in den strijt by te staen,
voetnoot194
vaer ghy voort; de vert. van perge: ga uw gang; het past u (decet) is als tussenzin op te vatten; het zal u tot eer strekken, bedoelt Vergilius. Versta: als gij iets ten bate van uw broeder durft ondernemen, ga uw gang; het zal u tot eer strekken.
voetnoot195-96
deze benaeude harten: deze ongelukkigen.
voetnoot198
eerbaer, ter vert. van honestus: schoon.
margenoot+
[Randschrift:] of het lijfgevecht te steuren.
voetnoot201-202
ick.... riem: waag het op mijn aanraden (ik sta u bij); auctor ego audendi; twijfelmoedigh: weifelend, besluiteloos.
voetnoot204-205
met.... stoet is de vert. van ingenti mole; zie de vert. in verzen, vs. 248; ingenti mole wordt ook wel verbonden met curru (wagen): Interea reges, ingenti mole, Latinus quadriiugo vehitur curru.
voetnoot206-207
zes paer goude stralen (een kroon met 12 gulden stralen); misschien in verband met de 12 maanden of de 12 tekenen van de dierenriem; die.... uitbeelden; Vergilius zegt: het aanschouwelik bewijs dat de zon zijn grootvader is; Latinus zou een zoon zijn van Odysseus en Circe, de dochter der zon; met twee witte paerden: op een strijdwagen, met twee witte paarden bespannen.
voetnoot210
starlicht: blinkend als een ster.
voetnoot211-12
d'andere hoop....; vgl. Deel VI, blz. 46, aant. bij r. 41-42 (Ascanius wordt de stamvader van het geslacht der Julii, waarvan Augustus de schitterende vertegenwoordiger was); zuiver (purus): vlekkeloos wit (vgl. vs. 259).
margenoot+
[Randschrift:] De Priester offert.
voetnoot229
staet: aanzien, voorspoed.
voetnoot231
zijn dagh.... blaecken: de voor hem noodlottige dag is reeds aangebroken.
voetnoot234
met gedult: met kalme berusting, lijdzaam; met uw ontzagh: als gezaghebbende, ontzagwekkende godin.
voetnoot237
geschoren: voorbeschikt.
voetnoot241
troost: hulp, steun (troost en raet: een middel dat kan helpen).
voetnoot244
hart, syn. van moedt; zie de proza-vert.
voetnoot246
vooreerst: eerst, van te voren; aanvoeren: aanvuren.
voetnoot247
de grooten: de aanzienlike heren van hun hofhouding.
voetnoot250
noit gedooft: die steeds hun glans behouden.
voetnoot251
veraerden: ontaarden (die in schittering niet onderdoen voor....).
voetnoot252
brommen: pralen.
voetnoot253
breet van yzeren beslagh: met brede ijzeren punt.
voetnoot255
struick (stam): oorsprong; dien: die bekende, die beroemde....
voetnoot256
vlamme: schildknop (vergelijk Aen. X, r. 317; mogelik is ook dat zijn schilt en starrelichte vlamme een hendiadys is.
voetnoot257
hemelsch; immers door God Vulcanus gesmeed.
voetnoot258
ons hooftstadt is een toevoeging van Vondel.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 213-14 voor ongeschoren is in de druk van 1659 tweejarigh ingevoegd (...... bidentem intonsam). - 217 offerschalen; gewijzigde druk van 1646: offerkelcken. - 222 Godin: druk van 1659: Goden. - 232 dat.... gehoorzamen is in de druk van 1659 vervangen door: dat d'Italianen onder de Teukren staen (non ego nec Teucris Italos parere iubebo).
voetnoot213-14
ongeschoren; dit wijst op de jeugdige leeftijd (zie de Tekstkritiek); leit... op is niet juist; en drijft... naar (vgl. vs. 260-61).
voetnoot215
zy: de koningen; hunne aengezichten... keerende; vgl. Aen. VIII, r. 93-94.
voetnoot216
het zoute veltgewas (fruges salsas): grofgemalen speltkorrels met zout, die op de kop van het offerdier werden gestrooid; mercken (notant); de haren op de kruin van het offerdier (de star) werden afgesneden.
margenoot+
[Randschrift:] Eneas bezweert de voorwaerden des lijfgevechts, In het Randschrift bij r. 218: bezweren: onder ede verklaren zich te zullen houden aan.
voetnoot221
beter: gunstiger.
voetnoot224
ontzaghelijck: (goddelik) ontzag inboezemend, verheven.
voetnoot225
Versta: mocht de overwinning Turnus, de Ausoniër, ten deel vallen.
voetnoot226
de verwonnelingen: wij, overwonnenen.
voetnoot228
weerspannigh is de vert. van rebelles: opnieuw naar de wapens grijpend.
voetnoot229
wapens invoeren (arma referre): oorlog brengen; ten zwaerde ontzeggen: de oorlog verklaren.
voetnoot233-34
beide d'onverwonne volcken; versta: beide volken als onoverwonnenen; onder eenerhande wetten (paribus legibus); versta: met gelijke rechten, op voet van gelijkheid (vgl. Aen. VII, r. 286-87).
voetnoot235
hun; versta: u Latijnen; wat Goden; hierbij is in de eerste plaats te danken aan de (volgens de sage door Aeneas ingevoerde) Vesta-dienst te Rome.
voetnoot236-37
het gezagh over de wapens: het opperbevel in de oorlog.
voetnoot260
zogh: zeug.
voetnoot264
sprengen: besprenkelen.
voetnoot265
voor elck: ieder het zijne (zijn offerdier?).
voetnoot269
om wiens behoudenis: om welks behoud, bezit; ter wille waarvan.
voetnoot270
met bescheit: duidelik (gij zult, als getuigen, op duidelike wijze zien, hoe onverbrekelik mijn eed is).
voetnoot272-73
die.... hebt: die uw mening hebt herzien, tot andere inzichten zijt gekomen.
voetnoot276
zie de proza-vert.
voetnoot277
beslaen: bewonen.
voetnoot280
gehouden: verplicht.
voetnoot283
beleggen: belegeren.
voetnoot286
dit punt (vgl. strijdpunt): deze nog hangende zaak; de door mij gehoopte uitslag.
voetnoot291
een, met klem.
voetnoot292
voorschriften, nl. met betrekking tot de eredienst.
voetnoot294
vooral; L. blijve de onbetwiste leider in de oorlog.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 248-49 zal my.... schenden; druk van 1659: zal my perssen mijnen eedt te schenden; met den springvloet; gewijzigde druk van 1646: door eenen watervloet.
voetnoot239-40
zoo.... zoo.... (sic prior Aeneas, sequitur sic deinde Latinus): zo spreekt Aeneas eerst; zò (als volgt; met de volgende woorden) sluit L. zich daarbij aan.
margenoot+
[Randschrift:] Latinus desgelijcks:
voetnoot242-43
Latonaes tweelingen: Apollo en Diana (Verg.: duplex genus Latonae: de beide kinderen van L.); den dubbelhoofdigen Janus; vgl. Aen. VII, r. 210; de maght der helsche (onderaardse) Goden wordt door de onmiddellik daarop volgende woorden gevarieerd (heiloos, durus; beter: onvermurwbaar).
voetnoot244
heilighdom: heilige woonplaats; het verbont; versta: het sluiten van verdragen; stercken: heiligen; Zeus, straft de trouwelozen en meinedigen door hen met zijn bliksem te treffen.
voetnoot245
ick raecke het altaer (ter bekrachtiging van zijn eed); vgl. Aen. IV, r. 267-68 met aant.
voetnoot248
nochte geen; dubbele ontkenning (en evenmin zal enige macht....).
voetnoot249
het: dat geweld; met den springvloet; zie de Tekstkritiek.
voetnoot250
gelijck; versta: zo waar als....
voetnoot252
wanneer hy eens (cum semel): sedert hij eenmaal.
voetnoot255
geknot: ontdaan.
voetnoot256
gesloten in: omgeven door (metalen ringen of spiralen); den Latijnschen vaderen: de senatoren van Laurentum (die als spreker in de vergadering een scepter droegen).
voetnoot257
stercken: bevestigen, bezweren.
margenoot+
[Randschrift:] men bevestightze noch met offerhanden: In het Randschrift bij r. 259: bevestighen: bekrachtigen.
voetnoot259
kerkplichtigh (naar de voorschriften van de eredienst) gewijt; vgl. r. 216.
margenoot+
[Randschrift:] doch de Rutulen morren over dit verdragh: 262 morren over: op ontevreden wijze mompelen over.
voetnoot262
over een poos: een tijd lang.
voetnoot303
stoel: troon.
voetnoot304
gevloeckt is in dit verband niet juist: zie de proza-vert. met aant.
voetnoot305
's vromen wit: de plannen der braven; zie verder de proza-vert.
voetnoot308
hoe lang geleden: van hoe lange duur ook.
voetnoot314
in.... smoock: in de rokende onderwereld.
voetnoot317
dewijl: omdat, nadat.
voetnoot318-19
van den stam, zijn moeder; Lat. de stirpe.... matre; stirps is vr. in 't Latijn; daarbij sluit mater aan; Vondel vertaalt met een manl. woord, maar behoudt moeder (vgl. ook de proza-vert.), en heeft zich dus - terecht - aan het grammaties geslacht van het voorafgaande woord niet gestoord; en die hout.... was; versta: en hij (de scepter) die.... was.
voetnoot322-23
den Latijnschen vorst.... bestelt: de koning der Latijnen werd gegeven, om hem als sieraad, als symbool der vorstelike macht te dragen.
voetnoot330
voor 't gemeen: voor het belang van allen, van beide strijdende partijen.
voetnoot331
weêrga: partij.
voetnoot332
drijven: bepleiten, betogen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 285-86 zelfs is in de druk van 1659 uitgelaten.
voetnoot264-66
(Terwijl....) Vergilius zegt: En deze beroering neemt toe, als ze hen meer van nabij zien met hun ongelijke krachten, want hun bezorgdheid wordt nog vermeerderd door het feit dat Turnus enz.
voetnoot269-70
en ..... (ziet) veranderen (videt ..... vulgi variare labantia corda): en alle wisselende (dobberende) aandoeningen van het bevreesde volk bemerkt; Kamertus: Camers, zie Aen. X, r. 616.
margenoot+
[Randschrift:] dies neemt Iüturne Kamertus gedaente aen,
margenoot+
[Randschrift:] zaeit tweedraght onder het morrende heir,
voetnoot274
verscheide: verschillende, allerlei.
voetnoot276
aen een eenige ziel: aan het leven van één, van een enkele.
voetnoot277-78
een volck.... gebeten is een onjuiste vert. van: fatalesque manus, infensa Etruria Turno: en die bij noodlot mee opgerukte troepen, die Etruriërs, vertoornd op T. (De Etruriërs waren door de beschikkingen van het noodlot Aeneas' bondgenoten geworden; vgl. Aen. VIII, r. 524-vlg.; Turnus had de door hen verdreven tiran Mezentius gastvrijheid verleend; spottend brengt Juturna dit in herinnering).
voetnoot279
wy zijn twee tegens een; nauweliks de helft van ons, zegt Vergilius, vindt een tegenstander.
voetnoot280
het zijn de oude goden van Italië, die Aeneas wil verdringen en aan wier altaren T. zich wijdde,, die hij aanbad.
voetnoot281
leven: blijven voortleven; koel (lentus): onverschillig, werkeloos; alsof het ons niet aangaat.
voetnoot284
het mompelen: een ontevreden gemompel.
voetnoot285
de Laurentijnen zelfs; dus niet alleen Turnus' onderdanen, de Rutuliërs (Laurentes ipsi; vgl. echter de Tekstkritiek).
voetnoot287
te gemoet zien (sperare): verwachten, hopen.
voetnoot289
die.... is: wiens kansen er het slechtst, hachelik voorstaan (et Turni sortem miserantur iniquam).
voetnoot333
het ongelijck geschil (verschil): de ongelijkheid.
voetnoot338
verlicht oock... niet: dragen er ook niet toe bij om...
voetnoot342
braef: aanzienlik, voortreffelik; zonder ga: ongeëvenaard (bij geslacht; Vondel geeft met braef en zonder ga te zamen het begrip over-treflijck van de proza-vert. weer).
voetnoot344
raeden zal hier synoniem zijn van (krijghs-) beleit.
voetnoot347
lantgerucht: geruchten (praatjes) die zich verbreiden onder het volk.
voetnoot348
schaemt.... Rutulier: schamen de Rutuliërs zich niet.
voetnoot349
op onze wacht: in onze militaire opstelling.
voetnoot350
effen: gelijk.
voetnoot356
door 't beloven: door zijn geloften.
voetnoot361
't jonge bloet: de jeugd.
voetnoot362
schichtigh: haastig; aenvoeden: aanwakkeren.
voetnoot364
mijne ('t Franse mine): houding, idée.
voetnoot365
en zij die eerst meenden dat de strijd ten einde was.
voetnoot367
hun ongelijck stuiten: de strijd, het geschil (door het zwaard) beëindigen.
voetnoot368
stercken: bevestigen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 296-98 alle vogels... de lucht; dr. van 1659: alle vogels wenden met een geschrey (dat een wonder schijnt), verdonckeren den hemel met hunne pennen enz. (cunctaeque volucres convertunt clamore fugam - mirabile visu - aetheraque obscurant pinnis). - 300 zelf is in 1659 uitgelaten (et ipso pondere defecit). - 305 beloften; druk van 1659: Kerckbeloften. - 310 dien; druk van 1659: waer van.
voetnoot290
iet grooters: iets dat nog meer indruk maakt.
voetnoot291-92
boven... misleidde (quo non praesentius ullum turbavit mentes Italas monstroque fefellit): dat sterker dan enig ander (in het verleden) de Italianen schokte en in verwarring bracht; Jupijns rossen vogel: de adelaar (vgl. Aen. XI, r. 797); rossen, accusatief-vorm; gloeiend, ter vert. van ruber: helder-glanzend.
margenoot+
[Randschrift:] en verdrijft een vlucht zeevogels door eenen arent, die een zwaen oppackt,
voetnoot294
de verslinder, ter vert. van improbus: de vermetele; de nooit aflatende; misschien: de onverzadelike, de meedogenloze.
voetnoot295
uitmuntende; nl. boven de andere watervogels (een zeer schone zwaan; vgl. vs. 380).
voetnoot296
wacker: met gespannen aandacht; de Lat. tekst zegt verder: alle vogels wenden zich onder luide kreten van de vlucht tot de aanval, een wonder om te zien, ‘verdonckeren’ enz. (zie de Tekstkritiek).
voetnoot298-99
gelijck een wolck in de lucht: in een dichte zwerm.
margenoot+
[Randschrift:] en weder slaken moet. In het Randschrift bij r. 300: slaken: loslaten.
voetnoot300
benaeut: in het nauw gebracht.
voetnoot302
voorspoock: voorteken.
margenoot+
[Randschrift:] Tolumnius
voetnoot303
veltgeschrey: krijgsgeschreeuw; schrap: in aanvalshouding; Tolumnius; zie Aen. XI, r. 481.
voetnoot305
belofte: gelofte, gebed (vergezeld van een gelofte); ick.... Goden (accipio agnoscoque deos): ik aanvaard dat voorteken (als gunstig) en herken hierin de wil der Goden, bedoelt Verg.; met de zwaan is natuurlik Turnus, met de adelaar Aen. bedoeld.
margenoot+
[Randschrift:] beduit den arent op Eneas, 306 iets beduiden op iemand: iets uitleggen als bedoeld op die persoon.
voetnoot307
oproerig, ter vert. van improbus: niets ontziend; vgl. r. 294.
voetnoot308
voorjagen: wegjagen (en die uw kusten door .... laat plunderen); flus: binnenkort.
margenoot+
[Randschrift:] rockent de Rutulen op, en schiet eenen schicht onder den vyant, 309: oprockenen: ophitsen.
voetnoot309
gelijckerhant: allen te zamen.
voetnoot370-71
dees baen van uitvlugt: deze weg tot uitredding; besteecken (bestoken): (listig) bewerkt.
voetnoot373
noit... geen; dubbele ontk.; de gecontamineerde zinsconstructie staat onder invloed van de proza-vertaling (stercker; vgl. krachtiger); nooit te voren is een zo geweldig (indrukwekkend) voorteken ‘toebereid’ (geënscèneerd), dat sterker (heviger) het Lat. volk in verwarring bracht en misleidde dan dit (om Vondels verwarde zinsconstructie enigszins te kunnen volgen denke men achter toebereit zijnde).
voetnoot375
Jovis: genitief van Jupiter.
voetnoot377
vervloge: al vliegende afgedwaald.
voetnoot379-80
snel.... water: plotseling naar de waterspiegel neerschietend; komt... op te packen; vgl. hij komt te vallen.
voetnoot383
het... aanschouwen; zie de Tekstkritiek met aant.
voetnoot386
met hunnen penne; drukfout voor: met hunne pennen?
voetnoot387
bruin: donker; naer 's vyant snellen vlogel: naar de snelvleugelige vijand.
voetnoot395-96
niet sloffen te roepen: onmiddellik uitroepen.
voetnoot397
staen naer: streven naar, zoeken.
voetnoot398
zie de proza-vert.; onbelaên: zonder vrees.
voetnoot401
wederspannigh: aanslagen beramend, oproerig.
voetnoot403
overheeren: overweldigen.
voetnoot408
van boven: hoog door de lucht.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 330-32 Zy.... omverre is in de druk van 1659 uitgelaten; achter dichter begint de nieuwe zin aldus: Men ruckt d'altaeren omverre: en gaet met enz.
voetnoot314
alle; zie voor deze vorm Van Helten, § 146.
voetnoot315
geleden: gelederen; het bloet.... gerucht (calefactaque corda tumultu): het tumult ontvlamde de gemoederen.
voetnoot316
zeven; blijkbaar heeft Vondel gelezen septem; de mij bekende teksten hebben novem; misschien heeft het klassieke getal zeven Vondel hier parten gespeeld.
voetnoot317
hen: de Rutuliërs (Turnus' mannen).
voetnoot319-20
Vergilius zegt: een jongeling, schoon van gedaante en blinkend in zijn wapenrusting (hetzelfde vers Aen. VI, 861; vgl. Vondels vert., r. 900-901).
voetnoot321-23
op... gesleten: midden op de buik geschuurd (wordt), schuurt (teritur qua sutilis alvo balteus); Vondels vert. is hier niet geheel juist; vgl. voor de betekenis vs. 422. - de gesp.... wort; versta: en een gesp de beide uiteinden (van die gordel) samenvoegt; hy.... van een; Vergilius zegt: (en de speer) strekte hem dood over 't goudgele zand uit.
margenoot+
[Randschrift:] waer aen een van zeven gebroederen sneuvelt; zoo wort men hantgemeen.
voetnoot324
bende: phalanx; van droefheit verhit: verbitterd van smart.
voetnoot326-27
blindeling: in blinde woede; loopen.... aen: stormen op hen los; de Agyllyners, de bewoners van Agylla, die de tiran Mezentius hebben verdreven (zie Aen. VIII, r. 501).
voetnoot328
met.... wapens; vgl. Aen. VIII, r. 619.
voetnoot329
hen: de optrekkende Laurentijnen; eensgezint: met dezelfde gedachte vervuld.
voetnoot330-33
zy.... om verre is de vert. van diripuere aras: zij halen brandend hout (en vaatwerk) van de altaren (om naar de vijand te slingeren); daer.... dichter; Vondel volgt Vergilius' beeldspraak weer getrouw: it toto turbida caelo tempestas telorum, ac ferreus ingruit imber; offerhaerden; vgl. r. 161 en 330; kelcken: offerkelken, mengvaten.
voetnoot334
mederucken (referre): (haastig) meenemen; zijn geschende Goden (schenden was vroeger zwak); schenden, hier: beledigen; Goden: (kleine) godenbeelden; de Goden was smaad aangedaan, doordat men het (heilige) verdrag had verbroken.
voetnoot336
by der hant komen: toeschieten; yverigh: begerig, ongeduldig.
voetnoot411
schel: schallend.
voetnoot412
bezweecken: bewegingloos (in roerloze ontsteltenis).
voetnoot413
veltrumoer: krijgstumult.
voetnoot418
braef: voortreffelik.
voetnoot420
steenen: edelgesteenten.
voetnoot423
zie de proza-vertaling met aant.
voetnoot426
hart: moed.
voetnoot427
voort: (trekken) aanstonds.
voetnoot428
steuren: verstoren, verbreken.
voetnoot432
praemen: in het nauw brengen.
voetnoot434
eens gezint: vervuld van dezelfde (strijdlustige) gezindheid.
voetnoot435
gestreng: zonder pardon; onverbiddelik.
voetnoot436
waerop: waarna (en daarna); zich openbaeren: zichtbaar worden; verschijnen; losbreken.
voetnoot439
gaan strijcken met: zich meester maken van (en er vandoor gaan met).
voetnoot440
een krack: een breuk.
voetnoot441
op dit verbijstert spoor: meegesleept door de algemene verwarring.
voetnoot442
een ander; versta: sommigen...., anderen....
voetnoot444
verlegen met: gekweld door, weinig ingenomen met.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 342 badt; in de gewijzigde druk van 1646: bidt. - 347 kinnebacken; druk van 1659: troni. - 348 zengde; druk van 1659: blaeckte.
voetnoot338
de sluierkeroon, ter vert. van insigne regis: het kenteken der koninklike waardigheid; vermoedelik een soort diadeem; voor sluierkroon zie Ndl. Wdb. i.v.; misschien stelt Vondel zich een soort versierde tulband voor.
voetnoot341-44
op een groot paert gezeten, ter vertaling van altus equo: zich in de zadel verheffend; stijf (graviter): krachtig; met zijne dicke spiets; met zijn speer, zwaar als een balk, zegt Vergilius; dat heeft hy wech (habet hoc): die is raak (die heeft hij te pakken); best; beter (dan door offerdieren) zegt Vergilius.
voetnoot345
stroopen: van de wapenrusting beroven.
voetnoot346
een barnhout: een stuk brandend hout; Vondels vert. is niet nauwkeurig: Ch. voorkwam E., die zich gereed maakte hem een slag toe te brengen, door hem het vlammend hout in 't gezicht te slingeren.
voetnoot349-50
involgende: aanstormende; verduizeld (turbatus): half bedwelmd (zie Mnl. Wdb. i.v. en vgl. vs. 463).
voetnoot352
met.... degen is beter te verbinden met dreigt hem, r. 354.
voetnoot356-58
een harde slaep.... rusten; ongeveer dezelfde woorden Aen. X, r. 800-802 (Verg. Aen. X, vs. 745-46 = XII 309-10); godtvruchtig: pius, met de reeds vroeger omschreven betekenis; Vondel omschrijft die betekenis in de woorden: zich.... houdende, die men niet bij Vergilius vindt.
margenoot+
[Randschrift:] Eneas
voetnoot359-60
met.... hant en bloots hoofts, als teken van zijn vertrouwen in het verdrag.
margenoot+
[Randschrift:] zoeckt de zijnen te stillen, In het Randschrift bij r. 360: stillen: tot kalmte brengen.
voetnoot362
bestemt: vastgesteld.
voetnoot448
deizen (deinzen): wijken.
voetnoot452
dus gesmeeten: zo ter aarde geworpen.
voetnoot457
te dient om een zeer hoge graad uit te drukken.
voetnoot460
klincken: slaan.
voetnoot461
knevel, hier baard? het woord is mij in die betekenis niet bekend (vgl. Franck-Van Wijk, Etym. Wdb. i.v. knevel).
voetnoot462
Hy.... in: hij stort zich vervolgens op hem.
voetnoot464
in 't wrocken (vgl. Aen. IX, vs. 754; VII, vs. 757): in zijn wraakgierige woede.
voetnoot468
onverslegen (onverslagen): met onbezweken moed.
voetnoot470
van boven neêr: van boven in nederwaartse richting (superimminet); met opgeheven zwaard.
voetnoot476
trots te wapen past in dit verband niet; vgl. de prozavert.: godtvruchtigh, met de aant.
voetnoot481
heeft zijn beslagh: heeft zijn beslag gekregen; is tot stand gekomen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 363 houdt 'er u buiten; druk van 1659: uw vrees vaeren (me sinite atque auferte metus). - 371 van; druk van 1659: dat hy.
voetnoot363
houdt 'er u buiten; zie de Tekstkritiek.
voetnoot364
ick.... bevestigen: ik zal met mijn zwaard (door mijn strijd met Turnus) het verdrag bezegelen, de afspraak nakomen.
margenoot+
[Randschrift:] wort gewont,
voetnoot367
geveerd: gevederd.
voetnoot368
dwarrelwint is de vert. van turbo: stuwkracht.
voetnoot369
wat geval of Godt; de bedoeling is: het is niet zeker, of het toeval dan wel een Godheid de Rutuliërs deze glorie schonk.
voetnoot370
die treffelijcke daet: (gloria facti insignis): dit geweldige wapenfeit; men zal al deze woorden (zoo groot eenen lof enz.) wel ironies moeten opvatten.
voetnoot371
verduistert (pressa): in het duister (gehuld); van Eneas wonde: dat hij Aeneas gewond had; zie de Tekstkritiek.
margenoot+
[Randschrift:] en vertreckt; dies Turnus gaende wort, In het Randschrift bij r. 372: gaende worden: in actie komen.
voetnoot373
moedigheit: strijdvuur.
voetnoot374
hoovaerdigh: met trotse overmoed.
voetnoot375
over en weder: naar alle kanten.
margenoot+
[Randschrift:] menigh man om 't leven helpt, en over zijne vyanden henerijdt, gelijck Mars in Thracie.
voetnoot376-77
of.... wagen: of verplettert onder zijn strijdwagen de in slagorde staande strijders; den voorvlughtigen: de vluchtenden.
voetnoot378
opgegrepe speeren (hastas raptas); misschien: de speren die hij de reeds gevallen slachtoffers ontneemt; Mavors: Mars.
voetnoot379
de Hebrus, een rivier in Thracië, het lievelingsverblijf van Mars; aengevoert (concitus): door strijdlust gedreven; met zijnen bloedigen beuckelaer (schild); Vondel zal gelezen hebben sanguineo; beter is sanguineus (qualis apud gelidi cum flumina concitus Hebri sanguineus Mavors clipeo increpat....): gelijk de bloedige Mars....; rammelt (increpat), nl. door er met zijn speer tegen te slaan.
voetnoot380
om dolle oorlogen te berockenen....; Verg.: atque furentis bella movens immittit equos: en om de oorlog te ontketenen zijn onstuimige rossen aanjaagt.
voetnoot382
het uiterste.... bodem: Thracië's bodem tot aan zijn verste grenzen.
voetnoot383
Lagen (hinderlagen): de Arglist.
voetnoot384
schrikwekkende gestalten, de trawanten van de krijgsgod.
voetnoot385
rustig (alacer): onvervaard, onstuimig.
voetnoot385-86
Vergilius: die triomfeert te midden van zijn verslagen vijanden (een jammerlik schouwspel); de woorden tussen haakjes zijn de vertaling van miserabile, dat waarschijnlik naar twee kanten verbonden moet worden, zowel behoort bij triomferen als bij verslagen vijanden.
voetnoot484
vgl. de Tekstkritiek.
voetnoot486
gehouden: verplicht.
voetnoot488
dit stooren: dit verstoren, deze schending van het verdrag.
voetnoot489
stijf: krachtig.
voetnoot494
braef: kranig (ironies).
voetnoot495
haer' prijs: de lof die haar toekomt.
voetnoot497
verbaest: onthutst; ontzet.
voetnoot500-501
op 't behaegen der grooten (toevoegsel van Vondel): tot vreugde van de oversten die aan zijn zijde stonden; met yver: vurig.
voetnoot503-504
de zielen van hun slaghordens: de manschappen in de vijandelike gelederen; barrenende (brandende) wielen: de rokende wielen van zijn strijdwagen.
voetnoot508
trouwant, Holl.-Brab. vorm voor truwant; ook de zogenaamde volksetymologie zal hierbij een rol hebben gespeeld; V. bedoelt: trawant, een woord van andere oorsprong en betekenis: dienaar, lijfwacht (vgl. Lucifer, 1018, 1413).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 392 verciert; druk van 1659: uitgerust (paribusque ornaverat armis). - 394 midden in den slagh; druk van 1659: in het barnen van den slagh (media in proelia). - 411 Syboris is in de gewijzigde druk van 1646 verbeterd in Sybaris.
voetnoot390
voor de vuist: in handgemeen (hunc congressus et hunc; illum eminus = ‘van verre’).
voetnoot392
met.... verciert: een gelijke krijgsuitrusting gegeven.
voetnoot393-94
van d'andere zijde, ter vert. van alia parte: op een ander punt van het slagveld.
voetnoot395-96
vermaert door den oorloogh; versta: een beroemd krijgsman; moedt en handen (letterl. naar het Latijn): kracht en moed.
voetnoot397
Homerus vertelt in de Ilias van Dolon, een Trojaanse spion, die op zijn nachtelike tocht naar 't Griekse legerkamp door Diomedes en Ulysses werd gedood.
voetnoot398
tot zijne vergeldinge: als beloning.
voetnoot400
staen naer: begeerte koesteren, verlangen naar.
voetnoot402
zoo wijt men oogen kost; versta: over een grote afstand door de lucht (400-402 Vergilius zegt ongeveer: toen T. hem van verre zag, vervolgde hij hem over een grote afstand in de wijde open ruimte en trof hem met zijn lichte speer; vervolgens hield....; trof staat bij Vergilius niet uitgedrukt); Vondels vert. berust op een oudere opvatting.
voetnoot404
sneuvelen: vallen; opkomen (supervenire): op het lijf vallen.
voetnoot405
verfde.... strot, lett. vert. van: et alto fulgentem tinguit iugulo (fulgentem is weergegeven in bloot); tingere is hier: diep indopen, insteken.
voetnoot406
erven: als deel krijgen, verwerven (Lat.: metire jacens agros....); Eumedes had zich voorgesteld dat hij als krijgsman in het overwinnende Trojaanse leger bij de landuitdeling een stuk afgepaald zou krijgen.
voetnoot407
Hesperie: Italië.
voetnoot410
tot gezelschap: als lotgenoot in de dood; Butes, een betere lezing is: Asbytes.
voetnoot412
kitteloorigh is de vert. van sternax: (de ruiter) trachtend op de grond te werpen, wild; bokkend.
voetnoot523
twee eersten: de beide eersten.
voetnoot527
en af kon rechten: en gelegenheid had gevonden (hen) te oefenen in....
voetnoot528
voet by voet zetten (vgl. r. 799-800): voet tegenover voet zetten; van vlakbij, in handgemeen vechten (zie de proza-vert.).
voetnoot531
daelen van: afstammen van.
voetnoot534
gereist: uitgetrokken; onverhoedt: zonder dat de vijand het merkte.
voetnoot537
trots: brutale overmoed; zie verder de prozavert. met aant.
voetnoot540
zoo wijt.... lijden: zo ver het oog reikte (zie verder de proza-vert. met aant.).
voetnoot541
vasthouden: inhouden.
voetnoot543
pletten: neerdrukken.
voetnoot547
lees: Hesperije.
voetnoot552
voor 't leste: (als makker) in de dood.
voetnoot554
gewis nemen (vgl. Aen. XI, vs. 1164): te pakken nemen, afrekenen met.
voetnoot555
onder allen: te midden van hen allen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 437-39 Hy.... zenden is in de druk van 1659 veranderd in: Eneas wil datze de wonde met de breede vlijm openen, en opsnijden om het punt uit te krijgen, op dat hy zich weder in den slagh begeve (ense secent lato vulnus telique latebras rescindant penitus seseque in bella remittant).
margenoot+
[Randschrift:] Gelijck de golven voor den Noordenwint, zoo wijcken de benden voor Turnus.
voetnoot413
uit den bergh Edon is een foutieve vert. (op grond van Servius' commentaar); Vergilius bedoelt: uit het land der Edoni waaiend; de Edoni zijn een Thraciese volksstam (ac velut Edoni Boreae cum spiritus....).
voetnoot417
waer hy het spoor verleit (quacumque viam secat): naar welke richting hij zich ook wendt; zijn hevigheit.... aen (fert impetus ipsum): zijn onstuimige strijdlust jaagt hem voorwaarts.
voetnoot418
de tegenstroom die door de voortijlende strijdwagen ontstaat, doet de pluimbos op zijn helm in achterwaartse richting wuiven en terugbuigen.
voetnoot423-25
achterhaelt (consequitur): bereikt, treft; den geharnasten: Vergilius zegt: hem, waar hij niet door zijn schild gedekt is (consequitur hunc retectum); dubbel: uit dubbele draden gevlochten (loricam bilicem); alleen in de huit: slechts even, met een lichte wonde; evenwel.... hy: hij echter....
voetnoot427
d'aengedreve as (procursu axis concitus): de voortgedreven (assen van de) strijdwagen.
margenoot+
[Randschrift:] Eneas, ondertusschen gequetst in 't leger gebroght, yvert om geholpen te worden. In het Randschrift bij r. 433: yveren: haastig zijn best doen.
voetnoot433
hun megenoot: die hen vergezelde; vast: al maar.
voetnoot434
voet voor voet (vgl. voetje voor voetje); de bedoeling is: telkens het gewonde been bijtrekkend, hinkend voortliep; voortzetten: vooruitzetten (alternos longa nitentem cuspide gressus); leger: legerkamp.
voetnoot434-35
hy.... tanden (saevit); nl. van ongeduld; zich verpijnen: beproeven; zonder het riet te breken is een onjuiste vert. van infracta harundine: waarvan de schacht (het riet) gebroken is (een dergelike onjuiste opvatting van infractus vindt men bijv. Aen. IX, r. 533); alleen de pijlpunt steekt in de wonde.
voetnoot436
de naeste wegh (proxima via): de snelste wijze.
voetnoot437
schairmes (scheermes): ter vert. van ensis (zwaard, lemmet); zie de Tekstkr.
voetnoot559
vlaeg: regenvlaag, bui.
voetnoot563
haer heeft betrekking op slaghordens en geleên; en kan het spoor verleien: en kan (toegevend aan zijn impulsieve strijdwoede) zich wenden, waarheen hij wil.
voetnoot564
zweien: zwaaien; Van Helten, § 21.
voetnoot565
den andren wegh: in de andere richting.
voetnoot567
scherpen (vgl. wetten): heftiger maken (terwijl hij zich opzweept tot steeds groter woede).
voetnoot572
dus: onder dat bedrijf; in die houding; wijt: ver; toelangen: al voortstrevende reiken.
voetnoot576
ontbreken: in gebreke blijven, te kort schieten (in moed, in tegenweer).
voetnoot579
verlegen: hulpeloos.
voetnoot580
hem; datief-object.
voetnoot581
den neck geklooft, absolute constructie; nadat de nek gekloofd was; nadat hij hem....
voetnoot591
onorden: verwarring.
voetnoot593
opvlymen: (met een scherp mes) openvlijmen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 439 druk van 1659: by is uitgelaten. - 440 zelf is in de druk van 1659 uitgelaten.
voetnoot440-41
bezint: bemind; met zijn minne: door liefde tot hem; rustigh: op milde, onbekrompen wijze (Lat.: laetus); zijn gaven en kunsten; Phoebus Apollo was o.a. de god der geneeskunde en van de muziek; zijn pijlen faalden nimmer; hij beschikte over de zienergaven (zie r. 442); vereerde is op te vatten als: was bereid hem te vereren; waarom Iapis de voorkeur er aan geeft uit te munten in de geneeskunde, wordt in de volgende zin gemotiveerd.
voetnoot443
nu in doots gevaer: die zieltogende was.
voetnoot444-45
de noodighste kunsten (Lat.: artes mutas), nadere verklaring van geneeskunst; Vergilius bedoelt: bescheiden (in stilte, zonder ophef beoefende) kunsten; bij Vondel kan dan ook noodigh staan tegenover roembrengend; maar in de vert. in verzen, vs. 606 huldigt hij een andere opvatting; spijt: spijtige toorn.
voetnoot446-49
Vergilius zegt: .... staat daar .... te midden van de toeloop der jonge mannen en de bedroefde Iulus, zelf onbewogen en zonder een traan te storten (lacrimis immobilis); Vondel betrekt dit lacrimis, dat bij Aeneas behoort, op Iulus; d'Oude man: Iapis; Peonischer wijze: naar de wijze der artsen (omhooggeslagen, opgeschort); Paeon is bij Homerus de geneesheer der Goden; bekommert: in zenuwachtige haast, wil Vergilius.
voetnoot450
leuteren: peuteren, morrelen.
voetnoot451-53
het yzer: de ijzeren pijlpunt; nochte.... niet; dubbele ontk.
margenoot+
[Randschrift:] Terwijl wort 'er vreesselijck gevochten;
voetnoot454
de zwaricheit is voor de hant (propiusque malum est): de ramp staat voor de deur; dreigend nadert het onheil (van de zijde van de voorwaarts dringende Turnus; zie vs. 622 en de volgende zin).
voetnoot459
ontstelt over: ontroerd door; onverdient zinspeelt op de omstandigheden, waaronder de wonde Aeneas is toegebracht (zie r. 358-vlg.); Lat.: dolore indigno.
voetnoot460
wilde poleie, een plant, ook wel kalament, kattenkruid, (zie Ndl. Wdb. i.v.), watermente enz. genoemd; vgl. ook Mnl. Wdb. i.v. poleye; Vergilius heeft dictamnum: een op de Cretiese berg Dicte groeiend kruid, dat de kracht zou hebben pijlen uit de wonde te trekken; jeughdig, ter vert. van puber: volgroeid (eerst dan hadden de bladeren geneeskracht).
voetnoot595
verzenden: wegzenden, terugzenden.
voetnoot601
vont (vondst): gave, kunst.
voetnoot602
nu in ly: die: er droevig aan toe was.
voetnoot604
de kracht der kruiden lezen: geneeskrachtige kruiden lezen, zoeken.
voetnoot616
ten troost der luiden: tot verlichting van de omstanders.
voetnoot619
noch 't wil gedyen: en het slaagt niet.
voetnoot620
schutten: afweren (Apollo... geeft geen baat tegen de pijnlike kwaal).
voetnoot625
komen, dicht als een regenvlaag, op het legerkamp neervallen.
voetnoot627
in 't worstlen en verwarren: in de verwarde (wanhopige) strijd.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 463 omringende; druk van 1659: bewimpelende. - 468-69 nu.... uit; druk van 1659: nu volghde de pijl de hant zonder moeite. - 486 In de gewijzigde druk van 1646 zijn de woorden: gevolght.... leger uitgelaten en op toe (r. 487) volgt: en al de stoet ten leger uit, hen nagevlogen (simul agmine denso Antheusque Mnestheusque ruunt omnisque relictis turba fluit castris).
voetnoot465
nl. in 't bekken dat I. gebruikte; daardoor kreeg 't water helende kracht.
voetnoot466
Ambrosia, de godenspijs bezat genezende en versterkende kracht; panacea: een wonderkruid, dat alle ziekten kon genezen.
margenoot+
[Randschrift:] en Venus geneest de quetzuur.
voetnoot467
stoven (fovere): betten (met warm water); vgl. Mnl. Wdb. i.v.; buiten zijn weten (ignorans) is een niet geheel duidelike vert.: onbewust van de helende kracht, die door Venus' bijstand aan dit water verleend was.
voetnoot468
al het bloet stolt: het bloeden houdt op (omnis stetit imo vulnere sanguis).
voetnoot471
ophitsen: aanvuren; d'eerste: als eerste.
voetnoot473
niet door geneeskunst; versta: niet door mijn heelkunst.
voetnoot474
een grooter Godtheit; versta: een God, die machtiger is dan ik.
voetnoot475-76
zijn goude laerzen; versta: zijn gouden scheenplaten; nam.... sammelen: werd ongeduldig door het tijdverlies, de vertraging.
margenoot+
[Randschrift:] Eneas wapent zich,
voetnoot478
handig, ter vert van habilis: goed zittend, hem niet in zijn bewegingen belemmerend.
margenoot+
[Randschrift:] omhelst kust en vermaent Askaen,
voetnoot479
voor het jongste: ten afscheid; alvorens in de strijd te trekken.
voetnoot481
aen een anders fortuin; de fortuin was Aeneas tot dusver niet gunstig gezind geweest.
voetnoot483
uwer voorouderen; versta: van uw geslacht.
voetnoot484
vgl. Aen. III, 399-491; Hector was de broer van Creüsa, Aeneas' gestorven gemalin; opwecken: ontvonken tot moed en deugd.
margenoot+
[Randschrift:] en stoot naer den slagh vooruit; In het Randschrift bij r. 485: vooruit stooten: (voorwaarts) streven: haastig optrekken.
voetnoot485-487
teegh.... uit; portis sese extulit ingens, zegt Vergilius: in zijn geweldige grootte, met zijn reuzengestalte; stooten.... toe (ruunt): trekken er op los; snellen voorwaarts (zie de Tekstkritiek).
voetnoot634
de schoot: het schot.
voetnoot637
knap (ingevoegd voor 't rijm): naar behoren of zorgvuldig.
voetnoot639
met.... geuren: met geurige panacée.
voetnoot640
daer.... treuren: terwijl de menigte er droevig omheen staat.
voetnoot641
onweetende van Venus; zie de prozavert. met aant.
voetnoot642
matten: machteloos maken.
voetnoot646
en d'eerste: en wel als eerste, vooraan.
voetnoot651
verhit op oorloghswrocken: bezield met vurige strijdlust.
voetnoot653
vgl. de prozavert.
voetnoot654
dees: hij.
voetnoot655
absolute constructie.
voetnoot658
-deught: flinkheid, kloekheid.
voetnoot659
een anders avontuuren; zie de prozavert. met aant.
voetnoot663
pas: zorg er voor; doe uw best.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 491 (d'eerste) van; druk van 1659: onder. - 492 die.... angst; gewijzigde druk van 1646: die hen vernam, dat gerucht kende, en bevende van angst de vlught nam (prima ante omnis Iuturna Latinos audiit agnovitque sonum et tremefacta refugit). - 504 en Mnestheus Archesius; gewijzigde dr. van 1646: en M. treft A.; (in 1659 verdwijnt en).
voetnoot489-90
Turnus zaghze recht op hem van de wallen aenkomen: Turnus zag ze recht op hem aankomen, oprukkende van de wallen van hun legerkamp.
voetnoot491
Iuturne; zie r. 269-vlg.
margenoot+
[Randschrift:] gelijck een regenbuy en storm uit der zee het lant dreight.
voetnoot494-500
Gelijck.... storten; Vondels vert. is vrij en niet geheel nauwkeurig. Vergilius zegt: gelijk, wanneer een (regen-)bui over de zee trekkend het land nadert, de ongelukkige landlieden, hem ziende aankomen, reeds van te voren sidderen - immers deze bui zal de bomen ontwortelen, het te velde staande gewas vernietigen, alles wijd en zijd neerwerpen - (de windvlagen vliegen haar vooruit en komen gieren naar het land), zo ook voert enz.; Rheteesch (bijv. nw. bij Rhoeteum: voorgebergte in Troas): Trojaans.
voetnoot501
de driekante heirspitsen: de wigvormige troepenafdelingen.
voetnoot502
verdubbelen zich wordt verduidelikt door de volgende woorden.
voetnoot503
zwaergewapent is de vert. van gravis: geweldig.
voetnoot507-508
zich niet (eens) gewaerdigen: het (ver) beneden zich achten; het onwaardig vinden.
voetnoot509
smijten: slaan.
voetnoot510
schichteniers (vgl. r. 164), die hem zoecken is een tamelik vrije vert. van tela ferentis: lansdragende krijgers (die uit de verte vechten, tegenover de ‘voetknechten’).
voetnoot511
in dien dicken nevel (densa in caligine); in de dichte stofwolk; vgl. r. 487.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 687 Dan: de oude uitgave heeft En.
voetnoot668-70
ten leger uitstooten: uit het legerkamp rukken; 't gewelt: de krijgsmacht.
voetnoot671
zagh: iets kon zien.
voetnoot673
kennen: herkennen, ontwaren.
voetnoot678
't gedruisch voort kende: aanstonds begreep wat dat gedreun beduidde.
voetnoot683
de.... ackervlecken: de (weerkundige bewoners der) landbouwdorpen.
voetnoot684
droef betrecken: verduisteren (achter de donkere wolken wegschuilen).
voetnoot685
nors: nijdig, vijandig.
voetnoot687
baer: naakt; naer hun nucken: met onbedwongen kracht.
voetnoot688
flus: aanstonds.
voetnoot691
Frygische en Rheteesche zijn synoniemen (de Troj. veldheer: Aeneas).
voetnoot692
op.... sneede: tegen de gewapende vijand in.
voetnoot696
onverslegen; vgl. vs. 468.
voetnoot698-99
een soldaet en overste: een krijgsoverste; d'eerste die van allen: hij, die als eerste (van allen).
voetnoot705
gewaerdight zich... te slaen: verwaardigt zich te doden.
voetnoot706
noch geen; dubbele ontk.
voetnoot708
sporen naer: speurend uitzien naar; met het oog zoeken.
voetnoot709
't lantgeschil: de aanleiding tot de twisten in het land.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 513 mannin; druk van 1659: heldin. - 523-24 nu.... broeder is in de gewijzigde druk van 1646 vervangen door: nu komtze hier, nu daer met.... te voorschijn.
margenoot+
[Randschrift:] Eneas zoeckt niemant dan Turnus. Iüturne ment Turnus wagen,
voetnoot512
op niemant; versta: op iemand anders (ook 511 niemant: niemand anders).
voetnoot513
mannin (hier niet ongunstig: zie de Tekstkritiek) is de vert. van virago; die vreeze; nl. dat het Turnus geldt.
voetnoot514
tusschen de garreelen in is een minder juiste vert. van media inter lora: terwijl hij de teugels hanteerde (stoot zij hem van de wagen).
voetnoot516
den lossen teugel (flectit manibus undantis habenas); versta: zij geeft de paarden de vrije toom.
margenoot+
[Randschrift:] en vlieght, gelijck een zwaluwe onder het dack,
voetnoot518
huis, hier op te vatten als: landhuis, landgoed.
voetnoot519-20
het piepende nest; Vergilius: nidis loquacibus; vgl. Aen. XI, r. 511.
voetnoot521
versch (umidus): (vochtig), fris, koel.
voetnoot523
doorsnuffelt.... voorkomt: jaagt, vluchtig speurend, langs al wat haar ontmoet (haar bedoeling is Turnus buiten een ernstige strijd te houden; buiten het bereik van Aeneas; vgl. hem in vs. 730).
voetnoot524
braveerend (ovans): vol trots en vreugde over zijn (aanvankelik) succes; overmoedig; de vert. in verzen, vs. 730 is vrij: Vergilius zegt niet, dat Turnus ondertussen Aeneas braveert.
margenoot+
[Randschrift:] en vlught voor Eneas.
voetnoot525
Zy.... 's weeghs; versta: (telkens van richting veranderend) brengt zij hem (ongemerkt) buiten het eigenlike slagveld, buiten Aeneas' bereik.
voetnoot526
zwaeit om en wederom: volgt de kronkelwegen van Turnus' strijdwagen (vgl. nasporen).
voetnoot527-28
de gesloopte geleden is de vert. van disiecta agmina: de verstrooide rijen.
voetnoot532
en.... gemoedt (diversaeque vocant animum in contraria curae): en gekweld door tegenstrijdige gedachten weet hij niet, wat het best is te doen.
voetnoot533
luchtigh voortglippende (levis cursu): zich luchtig en snel voortbewegend.
voetnoot716
zede: manieren.
voetnoot718
wilt en wuft: in rusteloze en steeds wisselende vlucht.
voetnoot723
dan weer door de lange galerij, die zich uitstrekt tot in schemerachtige verte (vgl. voor dit verschieten Lucifer, vs. 53).
voetnoot725
alleens: geheel op dezelfde wijze.
voetnoot728
deze; vgl. vs. 654; alleen: behoort bij doorsnuffelt; Juturne jaagt, slechts vluchtig speurend, zonder zich op te houden, langs degenen, die ze op het in stofwolken gehulde slagveld ontmoet.
voetnoot730
hem: Aeneas.
voetnoot731
hant voor hant; vgl. Aen. XI, vs. 985.
voetnoot732
dus: daarom.
voetnoot734-35
man: tegenpartij; welkom heeten; vgl. bejegenen in de prozavert., r. 527 (en zie vs. 812).
voetnoot739
reis op reis: telkens weer; zoo dickwijl: even dikwijls.
voetnoot742
schuw van: bevreesd voor (Aeneas wil nog steeds trachten de strijd te beperken tot een tweegevecht tussen hem en Turnus); schuw is bepaling bij een pronomen (hem), dat in de volgende versregel ligt opgesloten.
voetnoot744
verrucken: her- en derwaarts rukken, heen en weer slingeren; verbijsteren.
voetnoot745
wat hy magh: zo snel hij kan.
voetnoot535
passen: pogen; zich zetten tot iets; wis nemen; (zonder missen) raken (certo ..... dirigit ictu); en wierp met zekere hand een speer naar Aeneas.
voetnoot536
hielt stant: stond stil.
voetnoot539
uitgestreecken: bedrogen (zowel de aanval van Messapus als het ontwijken van Turnus zijn in strijd met het verdrag).
voetnoot541
dickwils is de onjuiste vert. van multa: vurig.
margenoot+
[Randschrift:] De Dichter bidt dat een Godt of Godin hem de nederlaegh melde. In het Randschrift bij r. 545: nederlaegh: slachting.
voetnoot545
bitterheden (acerba): gruwelen.
voetnoot546
velerleie, ter vert. van (caedes) diversas: (moorden) aan beide kanten.
voetnoot550-51
passen te raken: raken (weten te raken); de vert. is niet geheel juist. Vergilius bedoelt: Aeneas valt aanstonds op Sucro aan, treft hem in zijn zijde en door dit gevecht (met hem) worden de aanstormende Trojanen het eerst staande gehouden; dit gevecht stuit hen (tijdelik) in hun vurige aanval; op zijn zijde: van terzijde; Lat.: Aeneas Rutulum Sucronem - ea prima ruentis pugna loco statuit Teucros - haud multa moratus (var. morantem) excipit in latus.
voetnoot552
op zijn dootlijckste: zò dat de dood onmiddellik intrad.
voetnoot553
tot op het borstbeen; tot in de borstkas, zegt Vergilius.
voetnoot555
zoo hy aenquam: zoals (terwijl) hij op hem (Turnus) afkwam.
voetnoot557
voortslaen: verder streven.
voetnoot559
torn: aanval (tres uno congressu); zwaermoedig (moestus): somber.
voetnoot560
eenen Thebaen; Vondel vertaalt vrij, althans niet woordelik; (Oniten, nomen Echionium); Peridia: O.'s moeder.
voetnoot561
uit Apolloos landouwen (agris Apollinis); te Patara in Lycië stond een tempel, aan Apollo gewijd.
voetnoot753
die dus zwiert; versta: die zo het slagveld rondvliegt (rondgevlogen had om Turnus te treffen).
voetnoot762
ziet niemant aen correspondeert met zonder onderscheit in de prozavert. (nullo discrimine).
voetnoot764
nederlaegh: slachting.
voetnoot769
te keer gaen: aanvallen.
voetnoot773
't laeuwe stael; vgl. de prozavert.; Lat.: ensem crudum.
voetnoot775
onder wegen: terwijl hij op hem (Turnus) afkwam.
voetnoot778
druipenden; zie de proza-vert.
voetnoot780
gezellen: mannen.
voetnoot782
een.... hooft; vgl. de prozavert.; hooft betekent hier persoon, manspersoon; manshooft komt in 17de-eeuwse taal in die betekenis meermalen voor; vgl. Aen. V, vs. 1137.
voetnoot784
Febus erflandouwen: de streken, waar Apollo van ouds vereerd werd (nader bepaald door: en Lycië).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 563 hy... visschen; dr. van 1659: hy vischte (piscosae cui circum flumina Lernae ars fuerat). - 578 getrapt; druk van 1659: getrappelt. - 580-81 en schiet.... blijft; druk van 1659: en treft hem met eenen schicht door den gulden helm dat die in de herssenen steecken blijft.
voetnoot563
zich verstaen op: verstand hebben van (beoefenen, zich bezig houden met, zie de Tekstkritiek); ontrent (circum): langs.
voetnoot564
Lerne: Lerna, in Argolis, niet ver van Arcadië; hier woonde M., voor hij met Evander naar Italië was getrokken.
margenoot+
[Randschrift:] Gelijck brant in een lauwerbosch, en een stroom ten bergh af, zoo bruisen Eneas en Turnus in den slagh.
voetnoot566
verscheide: verschillende; vergel. voor een overeenkomstige vergelijking Aen. X, r. 454-vlg.
voetnoot567
in.... lauwertacken: in een laurierwoud, waarvan de dorre takken in de vlammen knetteren (vgl. vs. 792).
voetnoot569
van dien: van deze beiden.
voetnoot571
kleven: blijven (omkomen); vgl. Oudemans III, 412. De Lat. tekst heeft hier: rumpuntur nescia vinci pectora, dat beter wordt weergegeven met: de onstuimige moed van deze onoverwinnelike helden barst hunne harten uit (zij worden meegesleept door hun strijdwoede).
voetnoot572
van boven staat niet bij Vergilius; deze zegt: nu gaat het met volle kracht op de vijand los.
voetnoot574-76
smijt.... van boven neder: werpt ter aarde (van zijn strijdkar af); grootvaderen (avi), hier: voorgeslacht; der Lat. Koningen; waarvan hij afstamt, is de bedoeling; Vergilius zegt: (werpt Murranus ....) voorover (van zijn wagen) met een geweldig rotsblok; misschien heeft Vondel de variatie in Vergilius' vers niet gezien (praecipitem scopulo atque ingentis turbine saxi excutit effunditque solo).
voetnoot578
die... kennen (nec memorum domini): die zich niet meer storen (niet meer denken) aan hun meester.
voetnoot579-80
die... brult; Verg.: die vervaarlik briest van woede.
voetnoot583
nochte geen; dubbele ontk.; Cupencus was een priester (V. spelt de eigennamen, zoals men die in de oude edities van Vergilius wel aantreft; zo ook 579 Ilus: Hyllus).
voetnoot584
tegens het spits: tegen Aeneas' zwaard.
voetnoot585
ellendig: ongelukkig.
voetnoot787
vyant nadert hier tot adjectief (vgl. vs. 1420 en Mnl. Wdb. i.v. viant): vijandig gezind; zich noit laten verdrieten: steeds vermaak scheppen in.
voetnoot789
had.... bezuurt (nec nota potentum limina); versta: en kende niet de verdrietelikheden die het deel zijn van de hoveling.
voetnoot791
licht: lichtend (vgl. lichtelaaie).
voetnoot795
in de baren, nl. der zee.
voetnoot798
geley: aanvoering.
voetnoot800
zie de prozavert. met aant.
voetnoot802
koningsroe: heersersstaf, schepter (koninklike waardigheid, afstamming).
voetnoot804
Latinus ry: de rij der vorsten, waarvan L. de afstammeling en opvolger is.
voetnoot806
trots: met trotse moed.
voetnoot808
zeel: lijn, leidsel.
voetnoot810
kent.... gesteen: bekommert zich niet om de smartkreten van zijn meester.
voetnoot812
groeten hier in (voor ons) ironiese zin; wellicht is hier een der oudere betekenissen van groeten: aanvallen bewaard (vgl. Mnl. Wdb. i.v.); zie ook vs. 734-35.
voetnoot813
net: precies, nauwkeurig.
voetnoot818
hy: Aeneas, altans wanneer men overeenstemming wil brengen tussen de prozatekst en de vert. in verzen; maar dan moet men ook bij in 't spits liep (vs. 819) hij = Aeneas als subject nemen, terwijl de proza-vert. hier Kupentus als subject heeft (Lat.: nec di texere Cupencum, Aenea veniente, sui, dedit obvia ferro pectora).
voetnoot819
schilt, vroeger meest ml.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 595 des Arkadischen Evanders; gewijzigde druk van 1646: van den Ark. E.
voetnoot589
bepalen: een eindpaal zetten; een eind maken aan (hic tibi mortis erant metae).
voetnoot590
by Ida: aan de voet van de berg Ida; Lyrnesse: Lyrnesus, stad in Troas.
voetnoot591-92
de gansche legers.... elckandere: het gevecht wordt algemeen (dapper versterkingswoord; vgl. vs. 829: geweldigh).
margenoot+
[Randschrift:] Nu geraken de legers aen een. In het Randschrift bij r. 592: aen een: handgemeen.
voetnoot593
Messapus....; zie r. 171-172.
voetnoot595
de vleugels (alae): de ruiterij (Vondel las: Evandrique Arcadis alae; een andere lezing is Arcades).
margenoot+
[Randschrift:] Venus raet Eneas de stadt aen te tasten;
voetnoot601
onder verscheide troepen: over de gehele uitgestrektheid van het slagveld.
voetnoot603
gerust; zie vs. 844.
voetnoot604
op een andere wijze, nl.: dan door een gevecht van man tegen man.
voetnoot606
d'overige keurbende (cetera legio): de (verdere) Trojaanse troepen; dick: dicht.
voetnoot610
langkzamer: weifelend, aarzelend.
voetnoot611
schichtigh, hier: bij plotselinge ingeving (dus niet volgens een te voren wel overwogen plan: zie r. 598).
voetnoot824
't bederf.... rijck: die Priamus' rijk ten ondergang bracht(en).
voetnoot832
met de vlercke....; versta: ook de ruiterij... werpt zich in de strijd.
voetnoot836
een teken: een aanwijzing (Venus gaf Aeneas de gedachte in, dat...).
voetnoot837
bestaen: ondernemen.
voetnoot840
onder allen: te midden der zijnen? (of is de bedoeling: het is onder alle strijders (alleen) Aeneas die opmerkt dat....?)
voetnoot841
bespieden: trachten te vinden.
voetnoot843
't ontzeggen: het bestrijden, de aanval (op de vijand).
voetnoot844
in vrede: in vreedzame rust.
voetnoot845
een opzet nemen: het plan opvatten; in stilt': ongemerkt, onverwachts.
voetnoot850
hoogh; zie de proza-vert.
voetnoot851
zonder zich t'ontroeren: op rustige, vastberaden toon.
voetnoot853
spoeden, hier transitief: met spoed verrichten.
voetnoot855
zielen: bewoners; vgl. vs. 503.
voetnoot858
beslechten met den gront: met de grond gelijk maken; mijne wet: mijn bevelen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 614 Quansuis; druk van 1659: Trouwen.
voetnoot614
quansuis (zie de Tekstkr.), ironies; vgl. o.a. Aeneas II, r. 608 (ik zou zeker moeten wachten, totdat...).
voetnoot615-16
die.... is: Turnus was in de eerste veldslag, toen Aeneas hem wou aanvallen, door Juno aan de strijd onttrokken (zie Aen. X. r. 688-vlg.); Aeneas had dit opgevat als een vrijwillige vlucht.
voetnoot617
dit: Laurentum; heiloos: onzalig.
voetnoot618
het verdragh, betreffende het tweegevecht.
margenoot+
[Randschrift:] dies ruckt hy naer de muren toe,
voetnoot620
driekant: wigvormig; vgl. r. 501; zij scharen zich als een stormkolonne.
voetnoot621-22
Onvoorziens.... gewaer; de vert. is niet juist; Vergilius zegt: onverwachts verschijnen er ladders en plotseling vliegen er brandfakkels: scalae improviso subitusque apparuit ignis.
voetnoot623
de voorste wacht: de voorposten; vgl. Aen. II, r. 375.
voetnoot624-25
in 't voorste: in 't voorste gelid, vooraan.
margenoot+
[Randschrift:] en beschuldight Latinus van trouwbreuck. Hier over ontstaet oproer in de stadt, In het Randschrift bij r. 625: hier over kan zijn: ondertussen en ook: dientengevolge.
voetnoot627-28
d'Italianen.... breken (bis iam Italos hostis, haec altera foedera rumpi): (dat) de Italianen voor de tweede maal hun vijanden waren, dat dit het tweede verdrag was dat zij braken (vgl. Aen. VII, r. 290 voor het eerste verbond; XII, r. 217-vlg. voor het tweede); verbaest: ontdaan.
voetnoot629
broeden: opkomen, groeien (vgl. daar broeit iets); stadt, zonder lidw., zoals meermalen.
voetnoot630
slepen: trahunt.
voetnoot631
naer de vesten; wel, opdat hij met Aeneas in onderhandeling gaat treden; vgl. varen voort (in r. 632), waarachter men mag denken: ondanks de bemoeiïngen van de vredespartij.
margenoot+
[Randschrift:] en de burgers van binnen zijn verlegen, gelijck byen van den huisman uitgeroockt. 632 verlegen: radeloos.
voetnoot633-35
puimsteen (pumex); hier op te vatten als: rots met veel gaten en spleten; het uitroken van bijennesten voor het winnen van de honing wordt vermeld Lantged. IV, r. 227; nasporen: al speurend vervolgen (vestigare); uitbijten: door bijtende rook verdrijven; uit verlegenheit: niet wetend wat te doen; in onrustige angst; in.... leger: in haar wassen rotswoning.
voetnoot637
optreckt: ontsnapt uit de rotsspleten; met.... brommen; murmure caeco: met een dof gegons.
voetnoot862
een overwonnen: een overwonnene (vgl. Van Helten, § 105, opm. 2).
voetnoot863
vermogen: kracht.
voetnoot864
handel: bedrijf (dit is de as, waarop dit hele onzalige oorlogsbedrijf vermag te (blijven) draaien).
voetnoot866
hereischt: eist dat weer van kracht wordt....
voetnoot868
hem heeft betrekking op ieder (.... op het bevel van zijn legeroverste).
voetnoot869-70
zie de vert. in proza met aant.; in 't gevaer: het gevaar trotserend.
voetnoot872
tin: tinne, de tandvormige bovenrand van de vestingmuur.
voetnoot874
het bestaen: de (roekeloze) handelwijze.
voetnoot875
luidruchtig: met luider stemme.
voetnoot878
zelfs: zelf; zoo kort: binnen zo kort tijdsbestek.
voetnoot881
de zommigen; in oudere taal kan sommigen het lidwoord bij zich hebben; Vondel doet dit dikwijls; vgl. Stoett, Synt. § 113.
voetnoot882
oock zonder 't hof t'ontzien: zonder dat men zich store aan de mening der hofpartij.
voetnoot883
Dardan: de Trojanen.
voetnoot884-85
d'ongelucken vermeeren: de rampspoedige toestand verergert (doordat anderen wapens ....).
voetnoot893
van last (door de hun aangedane hinder) correspondeert met uit verlegenheit in de prozavert.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 640-41 branttuigh: druk van 1659: vierwerck. - 656-57 overmits; druk van 1659: dat, en eer achter niet is uitgelaten (multaque se incusat, qui non acceperit ante Dardanium Aenean generumque asciverit ultro). - 660 min moedigh; gewijzigde druk van 1646: moedeloozer.
margenoot+
[Randschrift:] Hier slaet het ongeluck van Amate toe. In het Randschrift bij r. 638: toe slaen: bij komen (hier komt nog bij ....).
voetnoot638
noch: bovendien nog; afgemat: door rampen terneergeslagen; verslagen; dit (met klem): het volgende.
voetnoot639
waardoor de gehele stad in rep en roer geraakt.
voetnoot644
en.... ontstelt (et subito mentem turbata dolore): en door droefheid plotseling als van haar verstand beroofd.
voetnoot645
Versta: wijt zij zich zelf (beschuldigt zij zich zelf te zijn ....) ‘een hooftoirzaeck’ enz.
voetnoot648
waer aen.... verworght; et nodum informis leti trabe nectit ab alta; deze zelfmoord door ophanging was onterend (‘schandelijck’).
voetnoot649
Latijnen; Latijnse vrouwen, zegt Vergilius.
voetnoot650
d'eerste: het eerst.
voetnoot651
razen: zich overgeven aan waanzinnige droefheid (te keer gaan).
voetnoot652
hof: paleis.
voetnoot654
bederf: (dreigend) verderf, ondergang.
voetnoot655
bezoetelen: (bezoedelen), syn. van begruizen.
margenoot+
[Randschrift:] Turnus
voetnoot659-60
trager: met minder vuur; hoe langer..... paerden; Vergilius: iam minus atque minus successu laetus equorum; lett. vert.: hoe langer hoe minder reden hebbend zich te verheugen in de voorspoedige gang zijner paarden, d.i. steeds meer ontmoedigd, omdat zijn paarden vermoeid raken; het vermoeid raken der paarden drukt Vondel uit in omgesleept (vgl. vs. 927); volght: vervolgt.
voetnoot660-61
in het achterste van den troep; in een uithoek, aan de rand van het slagveld, bedoelt Vergilius (in extremo aequore); daarheen had Juturna hem gevoerd; noch.... zwerven: nog enkele verstrooide vijanden.
margenoot+
[Randschrift:] hoort de droeve mare,
voetnoot662
met.... gemengt is de vert. van caecis terroribus mixtum: vermengd met vrees, waarvan hem de oorzaak nog onbekend is.
voetnoot902
bendenaer (zie Ndl. Wdb. i.v. bende; II, 1786): krijgsman, behorende tot een legerbende; noch geen; dubbele ontk.
voetnoot903
besluiten: tot de gevolgtrekking komen; uit.... leven: in haar wanhoop.
voetnoot904
Daunus neef (afstammeling, kleinzoon); vgl. r. 773.
voetnoot906-907
vervoert van druck: buiten zich zelve van verdriet.
voetnoot908
gewissen (gewisse: geweten): bewustzijn, verstand.
voetnoot910
hiertoe gereet: daarvoor geschikt.
voetnoot916-17
alle.... stoet: alle vrouwen die tot haar gevolg behoren, haar omringen (cetera circum turba); alle daecken van 't hof: alle vorstelike vertrekken.
voetnoot920
endt: uiteinde; gemael (gemalin), in de 17de eeuw tweeslachtig; nocken: snikken, jammeren.
voetnoot922
de samentrekking is hier niet gelukkig; en (met) misbaer: onder geweeklaag, al weeklagende.
voetnoot925
gewilligh: uit vrije verkiezing (van zelf is een synonieme uitdr.).
voetnoot928
gelijck veraerden: als krijgers, die hun (vorige) strijdlust hebben verloren.
voetnoot929
dezen kreet: de (angst-)kreten uit de stad.
voetnoot663
onlustigh morren (murmur inlaetabile): een angstig (verward) rumoer; overhoopleggend: in rep en roer verkerend.
voetnoot664-65
wat zoo groot een droefheit; onder invloed van de Lat. tekst: quid tanto turbantur moenia luctu?
margenoot+
[Randschrift:] en houdt den wagen stil: Iüturne pooght hem noch te verleiden, In het Randschrift bij r. 667: verleiden: in een andere richting leiden; van een (opkomend) plan afbrengen.
voetnoot669
verandert; volt. deelw.
voetnoot673
passen: zorgen.
margenoot+
[Randschrift:] doch hy rieckt het bedrogh,
voetnoot677
vernemen: herkennen; over een poos: een tijd geleden (ik wist reeds aanstonds dat gij het waart, zodra gij....).
voetnoot682-83
want... uit: immers wat blijft mij anders over.
voetnoot687
leit... toe: ligt eveneens (geveld).
voetnoot689
uitroien (uitroeien; excindere): verwoesten.
voetnoot689-90
Drances woorden; zie Aen. XI, r. 420-vlg.
voetnoot691
Versta: en zal dit land T. zien vluchten?
voetnoot931
gedruis: rumoer; gemeente: burgerij.
voetnoot932
onrustigh: verontrust.
voetnoot937
schijn: gedaante.
voetnoot939
ontmoeten: bejegenen (zie de proza-vert.), antwoorden.
voetnoot943
voorstaen: verdedigen.
voetnoot946
t'huis stieren (sturen): bezorgen.
voetnoot948
ter helle: naar het rijk der doden.
voetnoot949
noch... geen; dubbele ontk.; braveren: triomferen.
voetnoot953
elck ten schimp (bij my): zodat ik een voorwerp van spot en hoon zal worden voor iedereen.
voetnoot955
zulck een' zwaeren last (tantos labores); (deel te hebben aan) al de jammer (van deze krijg), bedoelt Vergilius.
voetnoot963
in slaep: in de doodsslaap.
voetnoot969
voor hun wraeck: bevreesd voor hun wraakzucht.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 712 zagh; gewijzigde druk van 1646: ziet.
margenoot+
[Randschrift:] en getroost zich den doot.
voetnoot692
Geesten (Manes): geesten (of goden) der onderwereld.
voetnoot693
de Goden: de hemelse Goden; tegen iemand ingespannen zijn: iemand vijandig gezind zijn.
voetnoot694
immermeer: ooit; hier: in enig opzicht.
margenoot+
[Randschrift:] Sages
voetnoot698-99
en roept weemoedigh in het rennen om Turnus (ruitque implorans nomine Turnum); versta: stormt op Turnus af en, hem aanroepende, smeekt hij hem, bezweert hij hem.
margenoot+
[Randschrift:] bootschapt hem, hoe de stadt bestormt wort,
voetnoot701
de hooge sloten van Italië; Lat.: summas arces Italum; de bedoeling is: (de hoge burcht van) Laurentum; maar zie vs. 984.
margenoot+
[Randschrift:] Latinus vertwijfelt, In het Randschrift bij r. 703: vertwijfelen: niet meer weten wat men moet doen; in wanhopige besluiteloosheid verkeren.
voetnoot703-704
mompelen, woordelike vert. van mussare, hier: weifelen (zich nog niet openlik durven uitspreken); kennen: erkennen.
margenoot+
[Randschrift:] en de Koningin omgekomen zy.
voetnoot706
iemand dragen: iemand toegedaan zijn; sneuvelen: vallen, omkomen.
voetnoot707
gestreng: kloek, wakker.
voetnoot708-709
keurbenden: (Trojaanse) krijgsscharen; omcingelen; versta: brengen in het nauw.
voetnoot709-10
d'yzeren oegst.... ysselijck; strictisque seges mucronibus horret ferrea; vgl. Aen VII, r. 559-60.
margenoot+
[Randschrift:] Turnus wort verbaest, beschaemt en razende,
voetnoot711-12
door.... staets is een onjuiste vert. van: imagine varia rerum: (Turnus, ontzet) door de verschillende (schrik-)beelden, hem voor ogen gebracht; nl. de dood van Amate, het opdringen van Aeneas, de weifelende houding van Latinus enz.; verbeeldinge: beeld; voorstelling die men zich ergens van vormt; staet: staat van zaken.
voetnoot713-15
in zijn gemoedt... vromicheit komt ongeveer overeen met Aen. X, r. 928-30; zie aldaar (minne is hier: liefde voor Lavinia; in Aen. X: vaderliefde; 't volgende van is door; droefheit, hier: de droefheid over de dood van Amate, in Aen. X: Mezentius' droefheid over het sneuvelen van zijn zoon Lausus); de overeenkomstige verzen bij Vergilius zijn: Aen. X, 870-72 en XII, 666-68.
voetnoot971
wijdt verbannen; het zijn de schimmen der onderwereld, die T. aanspreekt; zie de proza-vert. met aant.
voetnoot974
bedt, hier synoniem van stam, geslacht.
voetnoot978-79
midden... gevlogen: tussen de vijandelike werpspiesen en lansen door gerend.
voetnoot980
heel weemoedigh: in wanhopige smart.
voetnoot987
verlegen: radeloos.
voetnoot988
mort verslegen (verslagen): klaagt in verslagenheid (zie de proza-vert.; ook voor het volgende vers).
voetnoot990
stil zijn: dood zijn (voor altijd zwijgen, en - dus ook niet meer ten gunste van T. kunnen spreken).
voetnoot992
snel: haastig (in een opwelling, een vlaag van angst).
voetnoot994
vgl. vs. 698-99.
voetnoot995
yver: toewijding (voor Turnus' zaak).
voetnoot998
ongewis: langs allerlei wegen (kris kras); zonder een vast doel voor ogen te hebben.
voetnoot999
partyen: tegenstanders.
voetnoot1000
in lyen; vgl. vs. 888.
voetnoot1001
zich verbeelden: zich voorstellen, zich bewust maken; 't verbystren: de verwarring.
voetnoot1002
verbaest: ontzet.
voetnoot1004
gemengt: dooreengemengd.
voetnoot1005
aennopen: aandrijven, prikkelen (versta: een (ge-)tij van .... en van allerhande gedachten en van min .... en van kennis...).
voetnoot1006
deught, hier synoniem van vromicheit uit de proza-vert.: capaciteiten, dapperheid.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 730-31 zijn zuster, die bedroeft was is in de druk van 1652 vervangen door: zijn droeve zuster. - 738-39 nadat; gewijzigde druk van 1646: daer (ubi plurima fuso sanguine terra madet).
voetnoot718-19
met een bijstere ontsteltenisse: met hevige ontroering; achter zich (hier wel onjuist) haalt Vondel uit het Latijn: magnam respexit ad urbem.
margenoot+
[Randschrift:] ziet de torens in brandt,
voetnoot720
de houte timmeraedje, een houten getimmerte, een beweegbare vestingtoren (misschien te voren door Turnus gebouwd om het Trojaanse legerkamp aan te vallen); welde; vgl. Lat. undabat; Vergilius zegt: een zuil, een draaikolk van vuur wentelde langs de verdiepingen (van de toren) omhoog, en overweldigde de hele toren.
voetnoot721
vont vatten aen: kreeg vat op, maakte zich meester van; de wachttoren is de houte timmeraedje, een belegeringstoren.
margenoot+
[Randschrift:] ontslaet zich zijner zuster, In het Randschrift bij r. 723: zich ontslaen: (met genitief-object): zich losmaken, zich vrijmaken van.
voetnoot724-25
het harde geval: het harde lot (Turnus denkt aan de dood die hem wacht); opzetten: besluiten.
voetnoot728-29
laet.... ga is een onjuiste vert. Vergilius zegt: laat mij, dat bid ik u, voor ik sterf, mijn (razende) woede uitrazen (botvieren); hunc, oro, sine me furere ante furorem (Vondel heeft ante als praepositie genomen bij hunc furorem).
margenoot+
[Randschrift:] en streeft door den vyant hene:
margenoot+
[Randschrift:] gelijck een steen ten bergh afrollende,
voetnoot733-35
In de tussenzin worden de oorzaken genoemd, waardoor het rotsblok zo los kan geraakt zijn, dat de wind het tenslotte naar beneden doet storten; afspoelen, hier: losspoelen, ondermijnen; outheit is de lett. vert. van vetustas: de lange duur der tijden.
margenoot+
[Randschrift:] alles met zich sleept.
voetnoot738
de gesloopte troepen (agmina disiecta): de ontwrichte, verstrooide gelederen.
voetnoot739
nadat; zie de Tekstkritiek.
voetnoot1007
de nevels.... verdwijnen kan men als absolute constr. opvatten: de nevels .... aan 't verdwijnen zijnde: zodra, bij het verdwijnen van ...., de stralen .... beginnen door te breken.
voetnoot1009
gezicht: ogen.
voetnoot1011
geslage, de vorm uit de gesproken taal, hier voor 't rijm gebezigd.
voetnoot1012
lichter laege, in gebruik naast in lichter lage en (in) lichter laaie; zie verder Ndl. Wdb. i.v. laai.
voetnoot1013
dien, datief-object bij bevolen; hieruit is te halen het subject (die) bij gebonden was (aan welke de wacht was toevertrouwd en die door hem zelf....).
voetnoot1014-15
met balcken.... was: hecht was aaneengevoegd.
voetnoot1016-17
balcken is waarschijnlik een drukfout voor bruggen (zie de proza-vert.; Lat.: pontisque instraverat altos; zie voor dergelike bruggen aan vestingtorens Aen. IX, r. 208); Vondel zal dan met boven stijf gebogen bedoelen: aan de top sterke naar buiten uitbuigende steunbalken hebbende; of moet men boven stijf gebogen vertalen met: voorzien van een verwulft, overkapping (gestut door krachtige balken)?
voetnoot1018
des bewust: zich dat bewust zijnde.
voetnoot1020
verdaegen; syn. van roepen.
voetnoot1023
als overmande: als iemand die door het lot overmand is; als overwonneling (vgl. vs. 1018-19).
voetnoot1025-26
geven Vergilius' bedoeling niet weer (zie de prozavert. met aant.); Vergilius wil zeggen: laat mij, voor ik sterf, mijn dolle strijdwoede tegen Aeneas botvieren; dat blijkt ook uit het vervolg.
voetnoot1028
onverslagen: met onbezweken moed.
voetnoot1032-33
het glippen der jaeren: de voortglijdende tijd; het verloop der jaren.
voetnoot1034
beneden (vgl. Aen. XI, vs. 930): bergafwaarts.
voetnoot1036
en.... gront: en bij zijn val opspringt van de grond (exsultatque solo); van spijt beneepen: gekweld door spijtige woede.
voetnoot1038
als.... zee: als een onstuimig bewogen zee (barnen: branden, koken, schuimen); Vondel gebruikt hier wel een zeer sterke hyperbool.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 749 knarst; druk van 1659: rammelt.
margenoot+
[Randschrift:] Hy wenckt Rutulen en Latijnen, en stiltze, In het Randschrift bij r. 741: stillen: tot stistand brengen (en beveelt hen het vechten te staken).
voetnoot741
deftigh is de vertaling van magno ore: met luider stemme.
voetnoot742-43
dit..... aenkomen: hoe ook de afloop zij, het is mijn zaak (ik dien hier voor te staàn).
margenoot+
[Randschrift:] en Eneas komt ter bane, zoo vreesselijck, gelijck Athos Eryx of d'Appenijn ruischt. 746 vreesseiijck: angstwekkend, ontzagwekkend van uiterlik.
voetnoot747-48
zet.... zijde; Vergilius bedoelt: ruimt al wat hem zou kunnen ophouden, aan kant; den begonnen arbeit: de bestorming van Laurentum.
voetnoot749
knarst.... geweer: rammelt en klettert op angstwekkende wijze met zijn wapenen (wapenrusting).
voetnoot750
Athos, voorgebergte op 't schiereiland Chalcidice (luide is niet juist: een even indrukwekkende, overweldigende verschijning als A., als E. ....; in de vergelijking zijn zowel de afmeting als het geraas (gedreun) de punten van overeenstemming); Eryx, berg aan de Westkust van Sicilië; vader Appenijn; het Apennijns gebergte, half als reus, half als berg voorgesteld (vgl. de voorstelling van de Atlas Aen. IV, r. 301-vlg.).
voetnoot751-52
met.... eicken is de vert. van coruscis ilicibus; de bladeren glinsteren (= ‘schemeren’) in de wuivende kruinen; zijn besneeuwde kruin; de hoogste top, de Gran Sasso d'Italia in de Abruzzen, bijna 3000 M., is steeds met sneeuw bedekt.
voetnoot753-54
en... en: zowel .... als; die.... inhadden: die de (trans der) vestingmuren bezet hielden.
voetnoot755
schoten.... uit; versta: legden de schilden af (armaque deposuere umeris; vgl. vs. 1060); versuft: in stomme verbazing (over deze beide geweldige mannen, die ...., zegt Vergilius).
voetnoot757
te keer gaen: te lijf gaan, aanvallen.
margenoot+
[Randschrift:] Zy loopen tot elckandere in,
voetnoot758
vlack: effen (ruim).
voetnoot759
ontginnen: aanvangen.
voetnoot760
dan botsen ze met hun schilden tegen elkaar op, bedoelt Vergilius (invadunt Martem clipeis atque aere sonoro).
voetnoot761
degen: zwaard; fortuin (krijgsgeluk) en dapperheit, de beide factoren voor het behalen van de overwinning; soms is het de dapperheid, dan misschien het geluk dat een van beiden overwicht geeft; dat is niet uit te maken.
margenoot+
[Randschrift:] gelijck een paer stieren op de bergen, daer het vee vast toeziet. 762 daer: terwijl, waarbij.
voetnoot762
Sila: een bergwoud in Bruttium (Zuid-Italië).
voetnoot763-64
Taburnus: gebergte in Samnium, bij de grens van Campanië; tegens een: tegen elkaar.
voetnoot1040
deftigh; zie de proza-vert. met aant. Vondel bedoelt waarschijnlik: op een toon van gezag.
voetnoot1042
gelusten: behagen.
voetnoot1045
eerelijck: op eervolle wijze; met ere.
voetnoot1047
bescheren: beschikken, aanwijzen.
voetnoot1052
opgestegen: hoog oprijzend.
voetnoot1054
wanneer de glinsterende kruinen der eiken op zijn hellingen haar geruis doen horen.
voetnoot1056
met verlangen: in gespannen afwachting; vgl. Aen. VII, vs. 98; IV, vs. 996.
voetnoot1061
verscheel: verschil (of misschien: geschil, strijd).
voetnoot1063
onverslegen; zie vs. 468 en 696.
voetnoot1070
als het plagh: zoals dat (in een dergelike strijd) pleegt te gaan.
voetnoot1071
als....; de nazin volgt in vs. 1087: niet anders ....
voetnoot1072
tieren: te keer gaan (brullen?).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 778 zijn (.... zwaert); zijn is in de druk van 1659 vervangen door: het.
voetnoot767
zachtelijck morren en toezien, ter vert. van mussant (vgl. r. 703 met aant.); versta: in angstige afwachting, onzekerheid toezien; vgl. vs. 1078; over het vee; Vondel heeft gelezen pecori; een andere (meer gevolgde) lezing is: nemori.
voetnoot773
neef: kleinzoon, nazaat (beter: zoon, vgl. r. 59-60 en r. 132).
margenoot+
[Randschrift:] Iupiter weeght ieders fortuin in een schale.
voetnoot774-75
evenwightigh: in evenwicht verkerend; voordat Jupiter gaat wegen, staat de naald van de balans in het huisje.
voetnoot776-77
wiens.... haele; de vert. is vrij: bij Vergilius staat niet de tegenstelling uitgedrukt (quem damnet labor et quo vergat pondere letum).
margenoot+
[Randschrift:] Turnus wil Eneas met zijn zwaert treffen, doch het springt in stucken, dies vlught hy sneller dan de wint.
voetnoot777
waenende boven te staen (putans impune): denkende aan de winnende hand te zijn (menende dit zonder gevaar te kunnen doen).
voetnoot780
opzagen: vol spanning toekeken; meineedig, lett. vert. van perfidus: trouweloos, bedriegelik, onbetrouwbaar, niet aan Turnus' verwachting beantwoordend.
voetnoot783
vremt (ignotus), tegenover eigen; in de volgende regels wordt verduidelikt, hoe het kwam dat Turnus niet met zijn eigen zwaard vocht, maar met een wapen dat hem ‘vreemd’ was.
voetnoot785
Vergel. r. 371-vlg.
voetnoot786
zijn vaders zwaert; zie r. 132-33; Turnus had dus, in zijn haast, een zwaard door mensenhanden gesmeed meegenomen, in plaats van het zijne, dat door Vulcanus was vervaardigd.
voetnoot788
hier en daer omzwierende: in verwarring ronddolend, vluchtend.
voetnoot789
tegens de wapens.....; ook Aeneas' wapenrusting was door Vulcanus gesmeed.
voetnoot1075
elckandre: op elkaar (vgl. Ndl. Wdb. i.v. inloopen, VI, 1799).
voetnoot1076
aen.... geweecken: op zij gegaan (bij herders).
voetnoot1078
vergelijk de proza-vert. met aant.
voetnoot1079
entlijck: ten slotte.
voetnoot1083
pletten: kneuzen, wonden.
voetnoot1091
gelijck rechtsplightigh: daar de rechtspleging bij hem berust; daar hij moet voltrekken wat het noodlot beschikt.
voetnoot1092
net: nauwkeurig, precies.
voetnoot1094
daerze streên: in deze strijd.
voetnoot1101
recht: gerecht.
voetnoot1103
van hitte voortgedreven (in overeenstemming met de proza-vert. met moedt te verbinden): aangewakkerd, opgezweept door vurige hartstocht.
voetnoot1108
d'eerste: als eerste.
voetnoot1110
het reedtste dat'er hing: wat hij het meest bij de hand zag hangen; het eerste (zwaard), dat hem voor de hand kwam; nader verklaard door Metiskus zijn koetsiers geweer (het wapen van M., zijn wagenmenner).
voetnoot1112-13
stede houden: stand houden; zonder eer: eerloos.
voetnoot1114
dit, nl. dat (bekende) van Aeneas.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 794 zwaeide; druk van 1659: zwierde.
voetnoot791-92
in het roode zant; arena fulva (geel).
margenoot+
[Randschrift:] Nu loopt Turnus voor, In het Randschrift bij r. 792: voorloopen: vlieden.
voetnoot793
onzeker: niet wetend, waar hij zich in veiligheid kan stellen (loopt en zwenkt hij in kringen rond).
voetnoot795
Versta: sloten hem in; beletten hem door te breken (undique enim Teucri densa inclusere corona).
margenoot+
[Randschrift:] Eneas hem na
voetnoot797
omcingelt (in overeenstemming met het Lat. cingere; vgl. vs. 1123-24): ingesloten; tegengehouden; nietemin, lett. vert. van nec minus, hier: ondertussen.
voetnoot799-800
en zet voet by voet, ter vert. van: (trepidique) pedem pede (fervidus) urget: en zit hem vlak op de hielen.
margenoot+
[Randschrift:] gelijck de hazewint een hart, dat bezet is.
voetnoot801
uit angst voor roode pennen (formidine puniceae pinnae); een touw, waaraan rode veren bevestigd waren, bezigde men bij drijfjachten; het wild blijft daarvoor staan, durft er niet over, vgl. Lantgedichten III, r. 362; bezet kan betekenen: ingesloten, in het nauw gebracht, tegengehouden.
voetnoot802-803
voor lagen (insidiis): het hier boven beschreven touw.
voetnoot804
de snelle Umbriaen; Umbrië leverde goede jachthonden.
voetnoot805
en heeft het: en meent het reeds te hebben; en zit het op het lijf; en vat het alree; iam iamque tenet: ieder ogenblik kan hij het vastgrijpen; knarst op zijne tanden; versta: snapt zijn kaken toe (vgl. in de volgende regel: ydel toebijten).
voetnoot807
Vondels vert. is niet juist. Men denke een punt achter bedrogen, waar de vergelijking eindigt. Dan begint de nieuwe zin aldus: Toen ging er op het veld een kreet op enz. Vondel laat de vergelijking doorgaan: zie zijn eveneens in r. 809. De Lat. tekstluidt hier: ille simul fugiens Rutulos simul increpat omnis; op dreunt (r. 808) dient dus te volgen: hij (Turnus), zijn vlucht voortzettend (zijn loop niet inhoudend) schreeuwt alle Rutulen bits en heftig toe (begraeuwen: afsnauwen, toesnauwen; increpare), noemt enz.; voorloopen: vluchten.
margenoot+
[Randschrift:] Turnus begraeut zijn volck, en eischt zijn zwaert; maer Eneas verbietze te genaken.
voetnoot811-12
hem.... wie: ieder die; strax: terstond; versagen: doen versagen, schrik aanjagen; syn. van vervaren.
voetnoot1119
dies: weshalve.
voetnoot1120
zwaeien: zwenken.
voetnoot1123-24
andre.... andre (aan de ene kant .... aan de andere); Vergilius zegt: atque hinc vasta palus, hinc ardua moenia cingunt (misschien is andre in vs. 1123 een drukfout voor eene).
voetnoot1127
achter hinderen en verbieden is kan te denken.
voetnoot1129
ree: alrede, reeds.
voetnoot1133
verbaest: bevreesd.
voetnoot1137-40
zie de prozavert.; vast aenbijt op het wilt correspondeert met het Lat. haeret hians: met open muil zit hij vlak achter het dier; ydelheit: het geen-houvast-krijgen; het ijdele dichtklappen der kaken.
voetnoot1140-43
hierop.... gewaeght is als tussenzin te lezen; maar zie de aant. bij de prozavert.; alleens: op dezelfde wijze; loopt.... zwieren: vlucht onder het maken van talloze zwenkingen.
voetnoot1145
noemt.... naem: snauwt ieder toe.
voetnoot1146
wederom: van zijn kant (Lat. contra).
voetnoot1147
hem uit de prozavert. (r. 811) zou, in overeenstemming met Vergilius' tekst, moeten betekenen degene of ieder; misschien wil Vondel met hem Turnus aanduiden; in vs. 1147 is althans zijn' vyant Turnus (en dreigt aanstonds te zullen doden ieder, die ....).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 830 door; gewijzigde druk van 1646: met.
voetnoot814
zoo: even (versta: vijf maal lopen ze het hele slagveld af, vijf maal terug).
voetnoot815
want.... prijzen: want het ging niet om een geringe prijs; vgl. er stond veel op het spel.
margenoot+
[Randschrift:] Hier stondt een gewijde olijf boom,
voetnoot817
Faunus, mythies koning van Latium (zie Aen. VII, r. 80).
voetnoot820
den Laurentijnschen Heiligh: Faunus; vgl. voor het gebruik om offergaven aan heilige bomen te hangen Aen. X, r. 473-74; geredde schipbreukelingen plachten de kleren, waarin ze gered waren, als offergave te schenken aan de God, aan wie ze een gelofte hadden gedaan.
margenoot+
[Randschrift:] van de Teukren omgehouwen, in wiens struik Eneas speer bleef steken; nu pooghde hy die uit te trecken, doch Turnus behinderde dit, door zijn gebedt. In het Randschrift bij r. 821: struik: stronk, die overblijft na het kappen (nog in Brab. dialect).
voetnoot821
zonder dit aen te zien (nullo discrimine): zonder rekening te houden met het gewijde karakter van de boom (vergel. vs. 1162: ongodtvruchtigh).
voetnoot823
stack: was blijven steken (vgl. r. 759).
voetnoot824
wortel: wortelhout (aan de voet van de stam).
voetnoot827
gunstig: goed (lief).
voetnoot828
u: Faunus en de Aarde, door Aeneas' makkers ontwijd, omdat ze de heilige olijf boom hadden omgehouwen.
voetnoot829
oit (semper): steeds.
voetnoot831
zich verpijnen: zich inspannen; kost: kon; de beklemde stang: de vastgeklemde speer(-schacht).
margenoot+
[Randschrift:] Middelerwijl levert Iüturne haren broeder zijnen degen. Venus ruckt den schacht uit den wortel des booms:
zoo vechtenze op een nieuw. 833 op een nieuw: op nieuw.
voetnoot833
aendringen (instare): volhouden met inspanning van alle krachten; de Godin: Juturna.
voetnoot835-36
een stoute Nymfe: een vermetele nimf (die toch maar tot de mindere Goden behoort).
voetnoot837
trots op: vol zelfvertrouwen op.
voetnoot838
moedigh op: in fier vertrouwen op.
voetnoot1151
bang voor hinder kan moeilik op Aeneas en Turnus beide betrekking hebben.
voetnoot1151-52
zie de prozavert.
voetnoot1154
men.... wijs: de strijd was bloedige ernst, zoals in de krijg.
voetnoot1156
juist: toevallig.
voetnoot1159
veiligh is een herhaling van bevrijt van schipbreuck.
voetnoot1160
Godt belooft: aan die godheid (Faunus) beloofd.
voetnoot1166
van last: verdrietig en verstoord door zijn tegenspoed.
voetnoot1170
ontzagh, synoniem van vrees.
voetnoot1173
verdaedigen: beschermen, voorstaan, in ere houden; schoffeeren: ontwijden.
voetnoot1176
ontzey... bede: weigerde niet hem te helpen overeenkomstig zijn verzoek.
voetnoot1178
post, hier boomstronk.
voetnoot1180
nicht: kleindochter; vgl. r. 773 met aant. (nicht hier in overeenstemming met neef, vs. 1088; de prozavert. r. 833 heeft (terecht) dochter); voordachtigh: met zorgzaam overleg.
voetnoot1181
schijn: gedaante.
voetnoot1182
degen: zwaard.
voetnoot1183
belghzucht: verontwaardiging, verbolgenheid; bestaen: (durven) ondernemen.
voetnoot1184
uit dezen wortel (zie vs. 1179)
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 839-40 ten uitersten adem toe; druk van 1659: tot den lesten adem toe. - 844 ghy zelf; in de druk van 1659 is zelf uitgelaten (scis ipsa).
voetnoot839
zich instellen: zich in (vecht-)positie stellen; meeninge: bedoeling.
margenoot+
[Randschrift:] Iupiter, dit aenschouwende, spreeckt Iuno aen, en bestraftze. In het Randschrift bij r. 841: bestraffen: berispen.
voetnoot843
wat.... aen (quid restat denique), met de beteekenis: wat rest u nu nog; wat kunt ge nu nog doen (tegen Aeneas).
voetnoot845
den vergoden Aeneas: Aeneas als godheid.
voetnoot847
zit ghy.... en wacht: zit gij te wachten (in nubibus gelidis, zegt Vergilius; vgl. vs. 1198); past; paste, gaf het pas, decuit, zegt de Lat. tekst (dan dient wonde ook verl. tijd te zijn; lees ook: leverde, stijfde). Jupiter zinspeelt op de verwonding van Aeneas door een pijl, afgeschoten na het verbreken van het verdrag, door Juturna op Juno's aanstichten veroorzaakt (zie r. 177-vlg. en 367).
voetnoot849
ontruckt (ereptum); als door beschikking van het Lot, bedoelt Vergilius.
voetnoot852-54
stilzwijgende: in stilte mokkend of wrokkend; ghy.... hartewee; Vergilius zegt: en vertrouw mij dikwijls in 't vervolg met uw lieve mond uw zorgen en grieven toe (wat gij immers meermalen ook reeds gedaan hebt, kan men er bij denken; deze nevengedachte zal aanleiding geweest zijn tot Vondels opvatting, die mogelik uit een commentaar stamt); nu.... getreden (ventum est ad supremum): nu is de limiet bereikt.
voetnoot856
het hof te schenden (deformare domum); schenden: schandvlekken; Vergilius bedoelt: het paleis van zijn glans te beroven, in rouw te dompelen (door de dood van Amate).
voetnoot857
iet wijders: verder nog iets, iets meer.
voetnoot858
zoo begost (begon) J., lett. vert. van sic Iuppiter orsus: aldus sprak J.; in het tegendeel: als antwoord.
voetnoot1188
zich innestellen is te verbinden met gaen (vs. 1185).
voetnoot1190
gebiet (heerschappij, macht), hier heerser; zoals het abstracte macht ook heerser kan betekenen (de hemelse machten); vgl. Lucifer, vs. 1551 en 1733 ('t hoogh gebiet: God).
voetnoot1194
wijders: verder, nu nog; in wat schijn: een zware vorm voor hoe? (hoe het noodlot zijn loop met hebben).
voetnoot1196
by schult versterkt het begrip dat in verplicht ligt opgesloten (het noodlot legt ons de verplichting op als onafwijsbare eis).
voetnoot1197
gelijck een' aerdtschen Godt is de vert. van: indigetem (Aenean scis ipsa et scire fateris deberi caelo....); als inheemse Godheid, als heros, die na zijn dood in het land als beschermgeest zal worden vereerd, bedoelt Vergilius.
voetnoot1198-99
waerop.... wolck (Lat.: qua spe gelidis in nubibus haeres): met welke hoop blijft ge hier in de koele wolken zitten wachten (of bedoelt Vondel met koel: in onbewogen afwachting? (vgl. vs. 1222) in het verband past dit niet).
voetnoot1199
vond: (slim bedacht) middel, list.
voetnoot1200
een' Heiligh; zelfst. gebr. adj., sterke buiging (vgl.: een dwaas; Van Helten, § 106).
voetnoot1201
ruw: zonder (hem) ook maar enigszins ter wille te zijn; misschien zit in ruw ook het begrip: onverwachts; rijm: ru: u.
voetnoot1204
ophouden van i.pl.v. het gewone ophouden met (vgl. het hield op van regenen).
voetnoot1208
nu.... glippen: laat nu uw plan (om de Trojanen te verderven) varen.
voetnoot1210
den Troischen; de datief is hier vreemd (veroorzaakt door contaminatie?); op dien toght: op hun zwerftocht (vgl. vs. 1114).
voetnoot1211
's oorloghsstanderen; leest men 's oorloghs standeren, dan is de constructie in overeenstemming met hedendaags taalgebruik, maar Vondel heeft tegelijkertijd oorloghsstander als samenstelling gevoeld en toch ook aan het eerste deel nog een zo grote zelfstandigheid toegekend, dat het lidwoord zich in naamval regelt naar het genitief-begrip in dat eerste lid, naar het bepalende en niet naar het bepaalde deel; voor stander: legerafdeling, zie bijv. Aen. XI, vs. 1043, 1391.
voetnoot1214-15
reppen: in gang zetten, op touw zetten, ondernemen (vgl. in rep en roer); staet: het in stand blijven, het van kracht blijven; den staet steuren van: wrikken aan, in de war sturen; 't rijxbesluit om hoogh: het goddelik besluit (van Jupiter).
voetnoot1216
spader: daarna.
voetnoot1219
laeten: verlaten (heb ik Turnus aan zijn lot overgelaten, zegt Vergilius).
voetnoot861
danck: wil.
voetnoot862
lief en leet is de vert. van digna indigna: al wat er te dragen is.
voetnoot864
op het spits: in de vechtlinie.
margenoot+
[Randschrift:] Iuno geeft het op, en bedingt voorwaerden.
voetnoot868-69
by.... bronne (adiuro Stygii caput implacabile fontis); hooft is hier gebezigd, omdat men meermalen zwoer bij het hoofd van een persoon (vgl. Aen. IX. r. 337-38); onverzoenbaer, nl. tegen degenen die hun eed niet nakwamen; voor een eed als hier wordt beschreven, zie men Aen. IX, r. 140-vlg.; Aen. VII, r. 358-59 kan dienen ter verklaring van de woorden: den eenigen eedt enz.
voetnoot871-72
nootwet: wet, beschikking van het nootlot; uwen volcke: koning Latinus zou afstammen van Jupiter's vader Saturnus (Aen. VII, regel 78-vlg.); Lat. pro majestate tuorum; in de vertaling in verzen komt dit niet uit.
voetnoot874-75
verdragen: vrede sluiten; verbont.... en wetten (leges et foedera); versta: de voorwaarden van een verdrag.
voetnoot877
nochte; versta: of.
voetnoot878
draght: kleederdracht; men noemze....; versta: laten er Albaanse koningen zijn gedurende lange eeuwen (sint Albani per saecula reges; vgl. Aen. I, r. 304).
voetnoot879-80
de Roomsche stam.... op: het Romeinse geslacht wasse in macht door de dapperheid der Latijnen.
margenoot+
[Randschrift:] Iupiter paeitze, en bewillight haren eisch. In het Randschrift bij r. 882: paeien: geruststellen, bevrediging schenken omtrent iets.
voetnoot882
vgl. Aen. I. r. 289-290.
voetnoot883
ghy zijt; de bedoeling is: gij zijt een échte dochter van Saturnus en zuster van Jupiter; ook die beiden konden haten met een onverzettelike haat (met een haat, zoals Juno bleef koesteren tegen Troje en al wat Trojaan heette).
voetnoot1221
anders: als ik mij niet naar Uw wil had gevoegd.
voetnoot1222
dus koel: zo gelaten.
voetnoot1224
in 't spitste: vooraan, in de voorste linie.
voetnoot1226-27
op zijn beurt letten: zijn kans waarnemen; stercken: steunen.
voetnoot1228
wercken: bewerken, in het werk stellen.
voetnoot1231-33
zie de proza-vert. met aant.
voetnoot1233
al heel: geheel en al.
voetnoot1235
met geen nootwets reden: met geen enkele eis van het noodlot.
voetnoot1236
de min van: mijn liefde tot.
voetnoot1239
voortgaen: voortgang hebben, tot stand komen.
voetnoot1241
oock wetten stellen: de voorwaarden van dat verbond vaststellen.
voetnoot1243
eer.... roemen: om te voorkomen dat deze vreemdelingen zich hierop later kunnen beroemen.
voetnoot1245
in 't gemeen: (zij) gezamenlik.
voetnoot1246
als voorheen is onmogelik; Alba (Longa) zou eerst later, na Aeneas' dood, gesticht worden (vgl. Aen. VI, r. 800-vlg.).
voetnoot1252
loegh: lachte; stemmen: toestemmen in.
voetnoot1253-54
zie de proza-vertaling
voetnoot1254
dus ontzint: op een wijze, die zo zeer getuigt van razernij, verdwazing (u, in uw grote verdwazing).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 888 In de gewijzigde druk van 1646 is voor onder slechts ingevoegd (commixti corpore tantum, subsident Teucri). - 902-903 en wetten.... menschen is in de druk van 1659 veranderd in: en jaegen de zwacke menschen schrick op het lijf (acuuntque metum mortalibus aegris).
voetnoot886
bestemmen: toestemmen in.
voetnoot888-89
onder hem schuilen: in hem (zijn geslacht) opgenomen worden, opgaan; bij de vermenging der twee volken vormen de Trojanen bij verre het kleinste bestanddeel.
voetnoot890
kerckzeden: eredienst; invoeren; Vergilius zegt: toevoegen aan de eredienst der Italiërs of Latijnen; vgl. Aeneas' woorden, r. 235.
voetnoot891
dit geslacht: beter: het geslacht.
voetnoot894
Juno werd te Rome als één der drie Capitolijnse godheden vereerd; bovendien waren er in Rome nog andere tempels, haar ter ere.
voetnoot895
met geneighden hoofde; door met het hoofd te knikken; vgl. vs. 1274 (adnuit his Juno); veranderde haer opzet, met de betekenis: legde haar haat tegen Aeneas en de Trojanen af.
voetnoot896
dit gewest, dit deel des hemels (verlaat Juno, om niet de dood van haar beschermeling Turnus te zien).
voetnoot899-902
Hier verschijnen twee der drie wraakgodinnen (Vloeckgodinnen) in dienst van Jupiter, terwijl de derde, Megaera in de onderwereld huist (de helsche M.); vgl. Aen. VI, r. 316, r. 610-vlg. en VII, r. 359; pesten, lett. vert. van pestes: engelen des verderfs: uit de Midnacht geboren, vgl. Aen. VI, r. 285-86; de Nacht is de moeder der Furiën; met gelijcke slangekrullen gehult (revinxit spiris paribus serpentum): alle drie wriemelende slangen als haartooi dragend; wintvangend is de vert. van ventosus: snel als de wind; ten hove: ten paleize (voor de troon) van Jupiter; en wetten ... (acuunt): en zijn gereed om de zwakke en sterfelike mensen een schrik op het lijf te jagen, wanneer...; zie de Tekstkritiek.
voetnoot904
toeleggen: van zins zijn; er op uit zijn.
voetnoot905
naer heure verdiensten; die het verdiend hebben.
margenoot+
[Randschrift:] Hy stiert een Vloeckgodin naer beneden:
voetnoot907
tot een voorspoock (in omen): als (afschrikwekkend) voorteken.
voetnoot1257
ingenomen: vervuld.
voetnoot1260
bepalen: een grens stellen aan, opheffen.
voetnoot1261
zijn stem geven: (iets) goedkeuren; vgl. vs. 1252.
voetnoot1265
eens: gelijk.
voetnoot1266
dit vroom geslacht: de Trojanen (en hun afstammelingen, bedoelt Vondel, zoals uit het vervolg blijkt); zie de prozavert. met aant.; met groot vermaeck: gaarne.
voetnoot1268
't goddelijck gehengen: de goddelike wil.
voetnoot1269
in den troon: tot de hemel toe.
voetnoot1271
zoo wijt de starren keeren: zo ver de sterren haar baan aan de hemel beschrijven; in welke hemelstreek ook; ergens ter wereld.
voetnoot1273
raetslot: besluit, beschikking (raet-slot: besluit waartoe men door beraad gekomen is); straf: volhardend in boosheid.
voetnoot1274
een wenck: een hoofdknik.
voetnoot1277
dit, hier: de aan de gang zijnde strijd? (toen wilde J. ingrijpen in de strijd, andere maatregelen nemen); voornemen: in overweging nemen.
voetnoot1280-81
vgl. de aant. bij de proza-vert. r. 899-902; wat Vondel bedoelt, is mij niet geheel duidelik; misschien bedoelt hij: geboren in onderaardse kloven in het holle van de nacht; Vergilius zegt: quas Nox intempesta tulit uno eodemque partu; de Nacht hier dus gepersonifiëerd (zie de hoofdletter in de proza-vert.).
voetnoot1285
almogendom (vgl. almogendheid en Lucifer, vs. 5): almacht; nader verklaard door de volgende woorden.
voetnoot1287
aenteelen; vgl. de proza-vert.
voetnoot1292
van zijn doot: van Turnus' dood.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 911 d'ongeneesbare schicht; gewijzigde druk van 1646: een dootlijcken schicht (telum immedicabile). - 931 de trotse geboden; druk van 1659: de strenge last (.... is); Lat.: iussa superba.
margenoot+
[Randschrift:] die snort door de lucht, gelijck een pijl van den Parth, of Kretenser schicht;
voetnoot910
gal, ter vertaling van fel, wat gif in het algemeen betekent.
voetnoot912-13
eer..... springt; Vergilius: et celeris incognita transilit umbras: en zo snel vliegt, dat ze - nauweliks met het oog te volgen - de indruk maakt geen schaduw te geven (een andere opvatting is: onzichtbaar door de snelle wolken vliegt).
voetnoot913
het nachtgebroetsel (sata Nocte); vgl. r. 900.
margenoot+
[Randschrift:] neemt den schijn van eenen nachtuil aen, In het Randschrift bij r. 915 schijn: gestalte.
voetnoot917
ontijdige dingen (importuna): ongunstige (onheilspellende) dingen; met de kleine vogel wordt de uil bedoeld, klein vergeleken bij de oorspronkelike gestalte van de Furie.
margenoot+
[Randschrift:] en vlieght Turnus in 't aenzicht, waer door hy moedeloos en verschrickt wort.
voetnoot920
nieuw, hier met de betekenis: ongekend (novus torpor); vadzicheit: loomheid.
margenoot+
[Randschrift:] Iüturne roock wie dit was, viel aen 't klagen,
voetnoot923
het snorren en de vleugels: de snorrende vleugels.
voetnoot924
kende: herkende.
voetnoot927
treken: listen.
voetnoot929-30
schrickt.... benaeutheit; versta: vermeerder mijn angst niet.
voetnoot931
veegh (nosco sonum letalem): de dood aankondigend; trots (superbus); hier beter: streng, tyranniek (zie de Tekstkritiek); grootmoedig (magnanimus); hier ironies.
voetnoot932
vergelt hij zoo...: is dat de beloning voor .... (zie verder r. 183).
voetnoot934
Zeker nu kost ick....; Vergilius' bedoeling is: als ik (nog) een sterfelik wezen was, dan zou ik nu .... kunnen maken (ook Vondel zal dat bedoelen met zijn lett. vert. van: nunc certe possem...; zie ook vs. 1328-29).
voetnoot1294
zich roeren: zich voortbewegen, zich reppen.
voetnoot1296
streng: strak of sterk gespannen (vgl. Aen. VII, r. 193).
voetnoot1298
los: met lenige handzwaai.
voetnoot1299
zie de proza-vert. met aant.
voetnoot1302
't krijghsgewagh: 't krijgsgedruis.
voetnoot1304
eenzaem, op den top; versta: op het dak van een eenzaam, verlaten huis (in culminibus desertis).
voetnoot1306
t'ontijt: te kwader ure (vgl. ook: bij nacht en ontijd); het ongeboren: de toekomstige dingen (te verbinden met t'ontijt: rampen in de toekomst; onheilspellende dingen).
voetnoot1314
dol van zin: in waanzinnige smart.
voetnoot1317
gunst: liefde (noch.... niet, dubbele ontk.).
voetnoot1318
immers, wat kan ik hier nu verder nog doen om te voorkomen, dat gij gedood wordt.
voetnoot1319
verletten: tegenhouden, verhinderen.
voetnoot1324
zie de proza-vert. met aant.; ontkennen: de ogen sluiten voor (ik begrijp maar al te goed ....).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 936 ben onsterflijck; druk van 1659: kan niet sterven. - 942-59 In de druk van 1659 luiden deze regels: De kloeckhartige Eneas vaert ondertusschen vast voort, drilt vreesselijck met zijn lange speer, en spreeckt met gesteurde zinnen aldus: Turnus wat draelt gy nu toch langer? of waerom deist gy nu? Dit is geen loopstrijt, maer een bloedigh lijfgevecht. Verander u vry in alle gedaenten, en ruck by een, al wat gy door dapperheit of treken vermooght: vliegh door de lucht in de starren: verbergh u in d'aerde. Hy schudde zijn hooft, en sprack: o gy forsse, uwe.... Meer spreeckt hy niet, en ziet eenen geweldigen steen, eenen geweldigen ouden steen, die hier by geval op het velt leght, tot eenen merckpael der lantscheidinge gestelt, om den ackertwist te beslechten en waeraen .... vinden. De helt .... zonder van verbaestheit te weten of hij liep of ging, en den geweldigen steen ophief, en toesmeet (versta: liep en ging, en dat hij ... ophief). Zijne knien ... en de steen van dien verflaeuden, draeiende door d'ydele lucht, komt te kort en treft niet (vgl. Vergilius' Aeneïs, vs. 887-907).
voetnoot937
is beter weer te geven door een rhetoriese vraag: o mijn broeder, zal mij voortaan iets aangenaam kunnen zijn zonder u? (wat baat mij mijn onsterfelikheid; zie r. 936).
voetnoot938
vgl. Aen. X, r. 728.
voetnoot939
by d'onderste zielen (ad imos Manis): bij de schimmen in het diepst van de onderwereld.
margenoot+
[Randschrift:] en doock in haren stroom.
voetnoot940
met.... sluier (glauco amictu): met een blauwgroene, zeegroene sluier (als bronnimf draagt zij hetzelfde gewaad als de stroomgoden en de zeegod; zie bijv. Aen. VIII, r. 88).
margenoot+
[Randschrift:] Eneas roept Turnus, die vast voorloopt;
voetnoot943
gesteurt: vergramd.
voetnoot944
deisen: deinzen; Lat. retractare: zich trachten te onttrekken.
voetnoot945
voor de vuist: van vlakbij, man tegen man; zie verder de Tekstkritiek.
voetnoot946
ruck by een (contrahe): vat samen (al wat gij door moed of listen vermoogt, zegt Vergilius; zie de Tektskritiek).
voetnoot947-49
zie de Tekstkritiek; achter verbergen is te denken: het zal u niet baten, gij zult mij niet ontsnappen; forsse (ferox): woesteling.
margenoot+
[Randschrift:] dat verdriet Turnus, In het Randschrift bij r. 949: dat.... Turnus: dat wekt Turnus' ergenis, toorn op.
voetnoot950
trots; Lat. fervidus: hartstochtelik (dreigend).
voetnoot953
mercksteen: grenssteen; de grenssteen dient om eventueel geschil over de grens tussen aanliggende akkers, over akkerscheiding te beslechten (te voorkomen); zie de Tekstkritiek.
voetnoot954
heden 's daeghs; nl. in Vergilius' tijd (klachten over het minder worden, het verslappen van het geslacht komen dikwijls voor, vgl. Lantgedichten I, r. 495).
margenoot+
[Randschrift:] die grijpt eenen zwaren steen,
voetnoot956
stijf: met alle macht; al bevende (manu trepida): met gejaagde (haastige) worp, bedoelt Vergilius.
voetnoot1332
vernielen: vernietigen.
voetnoot1335
veeg: de dood (van Turnus) aankondigend.
voetnoot1337
de woordgroep zoo spreeckende staat hier wel hinderlik ver van het subst. luchtgodin, waar ze bij behoort.
voetnoot1340
moedt: heftige strijdwoede.
voetnoot1344
voor 's hants (vgl. r. 945 voor de vuist): in een gevecht van man tegen man (zie o.a. Aen. XI, vs. 1100).
voetnoot1345
allerhande, verbogen als gewoon adjectief (Van Helten, § 147 *).
voetnoot1347
versta: neem te baat alle op bedrog uit zijnde (bedriegelike) listen, die gij maar kunt bedenken.
voetnoot1348-50
Vondel doet hier (en op verschillende plaatsen in dit boek, vooral aan het slot) niet zijn voordeel met de verbeteringen, die hij in de prozadruk van 1659 heeft aangebracht; men kan achter noot denken: het zal u niet baten (vgl. vry in vs. 1345).
voetnoot1355
bestellen: bezorgen, plaatsen (in oude tijden had men die steen hier heengebracht); rechten: oprichten, omhoog zetten.
voetnoot1358
heffen aen: pogen op te lichten; zonder kans; nl. op succes.
voetnoot1361
dul: dol van razernij.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 963 geen tong geluit; druk van 1659: de tong geen geluit. - 968-69 en durf.... uitharden is in druk van 1659 verbeterd: vreest dat'er een schicht op hem aenkomt (cunctaturque metu telumque instare tremescit). - 974 kraeckt; druk van 1659: snort. - 976 De speer.... geladen; druk van 1659: De dootlijke schicht (exitium dirum hasta ferens). - 978 d'onderste ronde; gewijzigde druk van 1646: den rant (extremos orbes).
voetnoot957
zonder... dede; Vergilius zegt: sed neque currentem se nec cognoscit euntem tollentemve manu saxumve immane moventem. Vondel heeft eerst vrij vertaald; in de druk van 1659 tracht hij Vergilius' woorden getrouw weer te geven; zie de Tekstkritiek op bladzijde 250.
voetnoot958
runnen: stollen (nog in Zuid-Nederland in gebruik; vgl. geronnen bloed).
margenoot+
[Randschrift:] en smijt mis.
voetnoot959
zie de Tekstkritiek (ook voor de betekenis van rollen); nochte.... niet dubbele ontk.
margenoot+
[Randschrift:] Gelijck wy droomende, midden in 't loopen bezwijcken, en geen geluit konnen slaen, zoo bezwijckt Turnus in 't vechten.
voetnoot961
men dient voor te vergeefs te denken: dromen dat wij; zie verder bij de vert. in verzen.
voetnoot962
flaeuwhartigheit: machteloosheid.
voetnoot963
geen tong; zie de Tekstkritiek.
voetnoot966-67
nu.... in: nu doorstormen allerlei gedachten zijn borst; draelt; versta: wordt verlamd.
voetnoot968
zie de Tekstkritiek.
voetnoot969-70
met wat vermogen (qua vi): met welke middelen; hoe.
margenoot+
[Randschrift:] Eneas schiet naer hem, dat het kraeckt, als een steen uit een blijde geschoten, of een blixem: en de spiets snort, gelijck een dwarrelwint, en wont Turnus, dat hy struickelt,
voetnoot971
wagens; versta: zijn strijdkar (nec currus usquam videt), waarmee hij zou kunnen vluchten; die hem voerde: die zijn strijdkar bestuurde.
voetnoot972
aendrillen tegens: al drillende mikken op; de spiets.... geschapen: telum fatale.
voetnoot974
kraeckt; zie de Tekstkritiek.
voetnoot975
nochte geen; dubbele ontk.
voetnoot977
gelijck een norsse dwarrelwint (atri turbine instar); het wervelen van de speer wordt vergeleken met een dwarrelwind; vergelijk r. 318 en Aen. XI. r. 322.
voetnoot978
d'onderste ronde; zie de Tekstkritiek; zevenvouwig (septemplex); zie Aen. VIII, regel 470.
voetnoot979
heup: femur (vergelijk vers 1391).
voetnoot981
al kermende: luid weeklagend; versta: berg en woud weergalmden van de jammerklachten (loeien: een dreunend geluid geven).
voetnoot1362
zie de proza-vert. en de Tekstkritiek.
voetnoot1363
knien; éénlettergrepig.
voetnoot1364-65
't ydele verdunnen der lucht is een omschrijving voor ijl (door de ijle lucht).
voetnoot1366
vervaeckt: door de slaap overmand.
voetnoot1366-71
zie de proza-vert.; Vondel heeft Vergilius niet begrepen (zoals we in een loodzware slaap soms dromen, dat we willen lopen, en verder lopen, en te midden van ons pogen machteloos falen, geen geluid kunnen uitbrengen enz.).
voetnoot1370-71
's lichaems kracht.... begeeft: de lichaamskrachten te kort schieten voor de voortbeweging, het opgeven.
voetnoot1378-79
zie de Tekstkritiek; dit: deze vreselike strijd; in 't allerbangst: op het meest kritieke ogenblik; in de grootste benarring.
voetnoot1380
onderkruipen: ten val brengen.
voetnoot1381
t'hans: zo even nog.
voetnoot1384
eer hy 't besterve: voor hij de dood zal vinden.
voetnoot1385
op avontuur: onzeker of (in de hoop dat) de speer zal treffen; vgl. van verre in de proza-vert., r. 973.
voetnoot1386
slingerschut: belegeringswerktuig, dienende om projectielen te slingeren; vgl. Aen. XI, vs. 959.
voetnoot1387
noch geen; dubbele ontk.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 984-87 Indien.... Daunus; gewijzigde druk van 1646: hangt is veranderd in hing; druk van 1659: Indienge noch eenigen treck tot eenen bedroefden vader kunt hebben, zoo bidde ick ontferm u over Daunus, die, gelijck uw vader Anchises eertijts, eenen hoogen ouderdom bereickt (miseri te si qua parentis tangere cura potest, oro - fuit et tibi talis Anchises genitor - Dauni miserere senectae). - 992 zoo trots.... was; gewijzigde druk van 1646: trots en hoogh in zijn wapen. - 995-98 en de doppen.... praelde; druk van 1659: en zagh flikkeren de doppen van dien eigen riem des jongelings, verslagen door Turnus, die met dat cieraet om zijne schouders in den oorlogh praelde; Lat.: et (cum) notis fulserunt cingula bullis Pallantis pueri, victum quem vulnere Turnus straverat atque umeris inimicum insigne gerebat.
voetnoot982
bedruckt: treurig; verslegen: deemoedig (Latijn: ille humilis supplexque oculos dextramque precantem protendens).
margenoot+
[Randschrift:] zijn schult bekent, In het Randschrift bij r. 983: bekennen: erkennen.
voetnoot983-85
en wil..... afbidden (nec deprecor): en smeek geen genade (en wil door smeken niet trachten de dood te ontgaan); indien.... ter harte gaet: indien gij .... bewogen wordt.
voetnoot986
hangt is onjuist; hing weleer (ook over u); fuit et tibi talis Anchises genitor; de verandering in de druk van 1659 (zie de Tekstkritiek) is, althans wat de slotwoorden (die.... bereickt) betreft, geen verbetering.
margenoot+
[Randschrift:] om het leven of graf bidt,
voetnoot988
wilt ghy liever; versta: meent gij, dat ik moet sterven.
margenoot+
[Randschrift:] en Lavinie afstaet.
voetnoot991-92
vast.... draeiende (volvens oculos); met onzekere blik (besluiteloos) daar staande; stont.... was (stetit acer in armis Aeneas); zie de Tekstkritiek.
margenoot+
[Randschrift:] Eneas ziet den verwonneling aen, en Pallas wapengordel;
voetnoot993-94
en alree... vermorwen; versta: en reeds begon deze rede hem hoe langer hoe meer te vermurwen, zodat hij begon te weifelen.
voetnoot995
Pallas rampzalige wapengordel (balteus infelix); rampzalig hier: die (Turnus) onheil brengt; voor de wapengordel, die Turnus de door hem gedode Pallas had ontnomen, zie men Aen. X, r. 546; dop: knop; vgl. Aen. IX, r. 397.
voetnoot996-97
vgl. de Tekstkritiek; jongeling: de gedachte aan Pallas' jeugd doet Aeneas het opkomend gevoel van medelijden met zijn tegenstander overwinnen.
voetnoot999
afstroopen: afrukken, ontroven.
voetnoot1002
opofferen (immolare), nl. aan de Goden der onderwereld; de plicht om Pallas' dood te wreken was Aeneas uitdrukkelik opgelegd door Evander; zie Aen. XI, r. 220; ook in zijn wraak blijft hij de pius Aeneas.
voetnoot1395-96
vgl. de proza-vert. met aant.
voetnoot1398
verflaeut: krachteloos en moedeloos geworden.
voetnoot1400
zie de proza-vert.
voetnoot1408
afgeronnen: uitgeput (door vlucht en strijd); voor de vorm zie Van Helten, § 39 e.
voetnoot1411
oploopentheit: hartstochtelike woede.
voetnoot1414
de tong (van Turnus), hier syn. van dees rede.
voetnoot1417
korts: kort geleden.
voetnoot1420
hem (Pallas) vyant; voor 't bijv. gebruik van vijand zie vs. 787; by de benden: onder zijn krijgsmakkers.
voetnoot1423
moedt: woede.
voetnoot1426
wijden; syn. van opofferen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 1005 de geest vlught al gestoort; gewijzigde druk van 1646: zijn geest vaert gestoort.
margenoot+
[Randschrift:] dies hy uit wraeck hem het lemmer in de borst duwt.
voetnoot1003
al verhit: heet van toorn.
voetnoot1004-1005
worden slap van koude (de kilte des doods): ast illi solvuntur frigore membra; zie verder de Tekstkritiek en vgl. Aen. XI, r. 879-880 (vitaque cum gemitu fugit indignata sub umbras).
voetnoot1428
tot een baecke: tot afschrikwekkend voorbeeld.
voetnoot1429-30
bemorst van bloet, prolepties bij lemmer.
voetnoot1432
naer Plutoos streecken: naar de gewesten der onderwereld, het rijk van Pluto.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius