De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 827]
| |
Gethsemani of Engeletroost.aant.Ga naar voetnoot*De Godtheit trock, in 't lichaem van MARYE,
Het lichaem aen, op datze lijden zou,
Tot 's menschdoms heil, wat wet en profecyeGa naar voetnootvs. 3
Had afgebeelt, en voorgespelt zoo trou.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Dees uur ghenaeckte, als JESUS, met verlangen
Naer 't heilzaem Kruis, zijn lichaem en zijn bloet
Had uitgereickt, daer danckbaer met gezangenGa naar voetnoot6-7
Het twaleftal Godt looft voor 't hemelsch goet.Ga naar voetnoot8
De leerling had den meester, hier in 't middenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Ter Paeschfeeste, al op snooden prijs geschat:Ga naar voetnoot10
Nu gingenze uit met Godt, om Godt t'aenbidden.
De bidplaets was d'Olijfbergh, by de Stadt.
Messias scheit zich af van alle d'anderen,
Op dat hy zigh nu wapen' met gebeên.
15[regelnummer]
Het treurtooneel zal draeien, en veranderen:Ga naar voetnoot15
De bende komt, en Judas treet voorheen.Ga naar voetnoot16
d'Aenstaende schimp en smaet, de smert van 't lijden
Ontvouwen zigh voor zijn alwetende oogh:
En schoon de Zoon dit flus zagh met verblijden,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Niet minder dan de Vader zelf om hoogh;
De kranckheit der nature is niet gescheienGa naar voetnoot21
Van 't lichaem, daer de geest den strijt gevoelt,
En duizent ween, noit uitgebeelt met schreien;Ga naar voetnoot23
Een' gloet van pijn, door tranen noit verkoelt.
25[regelnummer]
Hy voelt alree de koorden, d'ysre vuisten,
En 't lastigh kruis. Hy hoort den smaet, en schimp.Ga naar voetnoot26
Hy kent alree wat vyanden hem kruisten,
| |
[pagina 828]
| |
Met schijn van schrift, en Farizeeuschen glimp.Ga naar voetnoot28
Het bloetgelt ziet hy zijn' scholier ontfangen,
30[regelnummer]
En tegens Godt den Ouderling gekant;Ga naar voetnoot30
Het purpren kleet om zijne schouders hangen,
Den rieten staf hem steecken in de handt.
Hy voelt de smart der doornekroone en roeden
En nagelen. hy proeft, gesmacht van dorst,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
De gal en eeck der tygersche gemoeden.Ga naar voetnoot35
Hy voelt de speer, den moortsteeck in zijn borst.
Hy worpt zich neêr wel driemael, schijnt te zinckenGa naar voetnoot37
In 't graf des doots, en bidt in dit geschil:Ga naar voetnoot38
O Vader, laet my dezen kelck niet drincken;
40[regelnummer]
Doch Vaders wil sta boven mijnen wil.
Hy worstelt met de doodt, in zijn gebeden.
Het dootzweet breeckt hem uit, zoo root als bloet.
Het bloet, uit angst, komt vloeien, langs zijn leden
Op d'aerde, daer hy neêrstort, flaeu van moedt.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Den Vader komt dit moortgeschrey ter ooren,Ga naar voetnoot45
En zent ten troost, uit 's hemels hoogsten troon,
Een' Engel neêr aen zijnen eerstgeboren
En eenigen en troosteloozen Zoon.
Hoewel de naem des troosters wort gezwegen,
50[regelnummer]
Het was misschien d'Aertsengel Gabriel,
Die voortijts broght de bootschap van Godts zegen
Aen Iosefs bruit, in d'onbesmette cel.
Hy vint hem op zijn aenschijn neêrgevallen
In stof en bloet, dat van dit aenschijn droop,
55[regelnummer]
Daer Cherubijns om wenschen met hun allen.
Hy heft hem op, en heldert JESUS hoop.Ga naar voetnoot56
Hy stut den hals en 't hooft, en streelt de kaecken
Met zijne hant, noch zachter dan fluweel.
Hy kust Godts mont, en schijnt hem aen te blaeckenGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
En sterckt het hart, met geur uit Godts prieel.Ga naar voetnoot60
Hy spreeckt ten leste: O eenige uitgekoren.
O erfgenaem van Godt en 't hemelsch Rijck!
Wat is uw hooft en kroon om hoogh beschooren!
Wat is die kroon uw schimpkroon ongelijck!Ga naar voetnoot64
| |
[pagina 829]
| |
65[regelnummer]
Hoe wil uw naem en tittel alle naemenGa naar voetnoot65
Verdooven, als de hemel aerde en hel,Ga naar voetnoot66
Voor u geknielt, in JESUS Naem, te zamen
Zich buigen voor uw' troon, en voetschabel!Ga naar voetnoot68
De heemlen en alle Engelen verlangen
70[regelnummer]
Naer uwe komste, en blijde hemelvaert.
Ons Paradijs luickt op, van groot verlangen.Ga naar voetnoot71
Alle oogen zien, vol hoops, benedenwaert.
Al wortghe in 't aertsch Jeruzalem verschoven,Ga naar voetnoot73
Ter poorte uit naer den Kruisbergh toe geleit;
75[regelnummer]
Een schooner stadt, Jeruzalem daer boven,
Ontsluit voor u haer' glans en heerlijckheit.
De mantel, uw triomfkleet, wort geschapen,
Vol zonnen en vol starren rijck gezaeit,
Vol fenixen. het Kruys, uw heerlijck wapen,
80[regelnummer]
Zal glinstren, waer de zon haer oogen draeit.
Hoe kan 't geloey der Schriftgeleerde stieren,Ga naar voetnoot81
Dat vloecken, dat verlastren uwe FaemGa naar voetnoot82
Verdooven! geen gebulck van tempelierenGa naar voetnoot83
Verdooft de loftrompet van JESUS Naem.
85[regelnummer]
Dees druppels bloets verkeeren in robijnen,
In perlesnoer de tranen, hier gestort.
De zon en maen zich schamen meer te schijnen,
Als ghy uw kleet met diamant omgort.
Dat tittelschrift, ten schimpschrift van de waerheit,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Aen 't Kruis gehecht, eerlange der Hebreen
Schijnheiligheit, met goddelijcke klaerheit,
Verwijten zal dien hoon, by u geleên;Ga naar voetnoot92
Wanneerge heerscht door nimmer eindende eeuwen,
In 't onbepaelt en eeuwigh erfgebiet,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Als Godts Gezalfde en Koningh der Hebreeuwen
En Onhebreen, waer 't licht zijn stralen schiet.Ga naar voetnoot96
Verbergh uw' glans en Godtheit noch drie dagen,
Een oogenblick by d'aenstaende eeuwigheit;Ga naar voetnoot98
Zoo ras de zon dan 's morgens stijght te wagen,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Zal 't licht u zien geweckt met majesteit.
Dan zullen Doot noch graf u langer houden;
| |
[pagina 830]
| |
Uw grafwacht, al verbaest op dat gerucht,Ga naar voetnoot102
Zoo menige als op zichtbre maght betrouden,Ga naar voetnoot103
Uit schaemte en angst, zich geven op de vlught.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Ten spiegel van de quaên, ten troost der vrome,Ga naar voetnoot105
Zal Godt uw bloet hereischen van hun hant;Ga naar voetnoot106
Wanneer de wraeck en roode Roe van RomeGa naar voetnoot107
Haer' standert hier op 's tempels puinhoop plant.
De Rechter, met de Wetgeleerde Vloecken,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Gedaghvaert voor uw' strengen rechterstoel,
Zal schaduwen in moortspeloncken zoecken,Ga naar voetnoot111
Op hoop of eens uw grimmigheit verkoel'.
Terwijlwe noch dat hooghste Recht verbeien,
En ghy alleen de wijnpers treden moet,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Betrou dat wy uw smeecken en uw schreien
Den Vader biên, en voeren te gemoet.
Ghy kent zijn hart en gloeiendige liefde.Ga naar voetnoot117
Heeft hy van zelf het menschdom zoo bemint,Ga naar voetnoot118
Dat zijnen Zoon, zijn hart, zoo bitter griefde;
120[regelnummer]
Wat liefde draeght hy zijn gehoorzaem kint!
Gezegent hooft der Serafijnsche Geesten,
Getroost u dan dit worstlen voor Godts eer.
Om Godt, om uw triomfen en uw feesten,
Aenvaert dien kelk, een' kruiskelk, dan geen' meer.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
d'Aertsengel wascht het aenschijn met zijn slippen.Ga naar voetnoot125
En JESUS niet zoo dra dien kelck ontfong,Ga naar voetnoot126
Met eenen kus van troost voor mont en lippen,
Of mist hem, als een blixem, op een sprong.Ga naar voetnoot128
J.V. VONDEL.
|
|