De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 808]
| |
Op den Tafelkrans Voor den Heer Geeraert Hulft,
| |
[pagina 809]
| |
Wat ziet hy door den minnegloet
Al schoonheit in dien tafelkrans?
Hoe gaet zijn geest hier om ten dans.
En danst dees schoonheit te gemoet!
25[regelnummer]
Hier geeft genoffel, leli, roos,Ga naar voetnoot25
Gemengt uit onderscheiden kleur,
Trots Indisch velt, een lucht, en geur.Ga naar voetnoot27
Hier praelt robijn, saffier, turkoos.Ga naar voetnoot28
Hier blinckt de gout- en-zilvermijn.
30[regelnummer]
Hier rijst de witte morgenstar.Ga naar voetnoot30
Zy voert den dagh aen op haer kar,Ga naar voetnoot31
En bootschapt ons den zonneschijn.
Hier wast de blaeuwe korenbloem,
En spijst de Raden aen den disch.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Hier leeft de trosbloem, en melis,Ga naar voetnoot35
En wat ick naeulix ken, noch noem.
Het onverwelckbre klimop klimt,
Als 't hart van HULFT, al even bly
Van groente, en vreest geen wintertyGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
In 't Oosten, daer geen sneeuwbeer grimt.Ga naar voetnoot40
Hier quetst de hulst, gelijck de maeght,
Die zuiver is van hart en gront,Ga naar voetnoot42
Den wulpschen wederstreeft, en wont,
Die haer iet vergen ongevraeght.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
De paeuwestaert, de duivenhals,
De Fenix kan niet schooner zijn,
Oock geen Narçis in kristallijn.Ga naar voetnoot47
Noch is de schijn in 't water valsch.Ga naar voetnoot48
Hier leght de schilder zijn pallet
50[regelnummer]
En rijck penseel uit zijne hant,
De juweelier acht diamant,
Noch dier gesteente, in gout gezet.
Dees kunst schept, uit een ruwe schulp,Ga naar voetnoot53
Gesteente, en tulpen, knoppen, blaên,
55[regelnummer]
Gesternte, en licht, en zon, en maen.
| |
[pagina 810]
| |
Zy neemt vernis noch verf te hulp.Ga naar voetnoot56
De schilderkunst verschiet haer verf,Ga naar voetnoot57
Gelijck de maeght haer frissche jeught:
De tulpen zien haer waerde en vreught
60[regelnummer]
Verwelckt, of schricken voor bederf:Ga naar voetnoot60
De rijp de nevel en de mist
Verstickt de tulp: een felle storm
Vernielt de bloem: een bitze wormGa naar voetnoot63
Verbijt haer leven, eer men 't gist:Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
De parlemoêrbloem, op haer' steel,
Volght d'eeuwigheit, in duurzaemheit,
En blijft tot dat de weerelt scheit.Ga naar voetnoot67
Waer bloeide oit eêler bloemprejeel!Ga naar voetnoot68
Dat een Japonner, of Chinees,
70[regelnummer]
Of Persiaen, of eenigh Heer
Den disch met kunstgerecht stoffeer',Ga naar voetnoot69-71
Zoo koningklijck, zoo rijck als dees.
Indien ons d'eer gebeuren maghGa naar voetnoot73
Dat HULFT, van blijschap aengewinckt,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Hieraen op Hollants welvaert drinckt,Ga naar voetnoot75
Met zijnen Raet en Hofgezagh;Ga naar voetnoot76
Dan zal zijn dischkrans mijn gezangGa naar voetnoot77
Vercieren meer dan lauwerier:
Dan zing ick met een' blijder zwier:
80[regelnummer]
Zoo leef hy vrolijck jaeren lang.
J.V. VONDEL.
|
|