De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 708]
| |
Salmoneusaant. | |
Bewerkt door Lr. B.H. Molkenboer O.P.Van 1657. Afgedrukt naar de eerste uitgave, gedrukt door Thomas Fontein, op de Voorburghwal, by de Deventer-houtmerckt te Amsterdam [zie het drukkers-adres onderaan op de laatste bladzijde] voor de Weduwe van Abraham de Wees op den Middeldam, waarvan het titelblad hiernaast typografisch is nagevolgd. (Unger: Bibliographie, nr. 563). Het motto: ‘Discite Iustitiam moniti, & non temnere Divos’, is ontleend aan Aeneïs VI, 620 en wordt aan het einde van het Berecht herhaald en vertaald.
Waarom hier wordt afgeweken van de chronologische volgorde en dit drama onmiddellijk achter Lucifer c.a. van 1654 wordt geplaatst, zegt 't Voorbericht over de bewerking van dit Deel. Salmoneus is uit te spreken drie-lettergrepig, met klemtoon op mo en met den Griekschen ui-klank in de laatste lettergreep, dus: Sal-mó-nuis. | |
[pagina 709]
| |
J.V. Vondels
| |
[pagina 710]
| |
Berecht
| |
[pagina 711]
| |
23 Homeer noemt Salmoneus den degelijcken vader, het welck d'uitleggerGa naar voetnoot23 24 Didymus verstaet schimpswijze gezeght te zijn: want Virgilius en alleGa naar voetnoot24 25 andere poëten gedencken hem ter oneere. Ick neeme met EustathiusGa naar voetnoot25 26 gaerne aen dat hy een natuurkundige en wiskunstigh toesteller van storm-Ga naar voetnoot26 27 gevaerten was, die [gelijck de bussekruitvinder, zoo men zeght, met verliesGa naar voetnoot27 28 van zijn eigen leven] donder en blixem nabootsende, stof beschafte aenGa naar voetnoot28 29 dit gedichtzel van het staen naer de vergodinge, by de Griecken ἀποθέωσιςGa naar voetnoot29 30 genoemt: en hierom moght men dit lasterstuck wel eene dolheit naer deGa naar voetnoot30 31 reden en zeden, hem den dollen Salmoneus heeten, en het tooneel wei-Ga naar voetnoot31 32 geren: maer d'overoude Griecken en Latijnen stoffeeren oock hunne 33 tooneelen zelfs met natuurlijcke dollen, en komen met den zinneloozenGa naar voetnoot33 34 Ajax, Orestes, Pentheus, de Razernyen, de razende Bacchanten, denGa naar voetnoot34 35 droncken Polyfemus, een' menscheeter, en den dollen Herkules opdon-Ga naar voetnoot35 36 deren. De ridder en drost Hooft, loflijcker gedachtenisse, verhaelde my, 37 veele jaeren geleden, hoe een fluitenist in het dolhuis op zijn DuitscheGa naar voetnoot37 38 fluit begon te blazen, waerop terstont elck kranckzinnigh hooft eenen 39 byzonderen toon en grimmas zette, naer den ongelijcken temper en in-Ga naar voetnoot39 40 beeldinge der ontstelde herssenen. d'een begon te lachen, d'ander teGa naar voetnoot40-45 41 schrejen, te zitten, te klauteren, te springen, te zingen, de handen te wrin- 42 gen, te kermen, te schermen. men hoorde en zagh den haenekraey, geblaet 43 van schaepen, greepen van aepen, gebas van honden, gehuil van weer- 44 wolven, en het loejen van stieren. men hoorde aexters, papegaejen, enGa naar voetnoot44 45 kraejen, uilen, zeemeeuwen, en spreeuwen, en wiltzangk, een oubolligeGa naar voetnoot45 46 muzijck van dolle muzikanten, zonder maet, onder een gemengt, en zoo 47 menigh dolhuis, zoo menigen weêrgalm. Toen nu mijn leerachtigh treur-Ga naar voetnoot47 48 spel van Lucifer zoo veel spels maeckte, docht my het verhael van denGa naar voetnoot48 49 Heere Drossaert hier niet qualijck op te sluiten, en dat ick mede onder 50 diergelijck gezelschap vervallen was. Indien wy den tooneeltoon op bybel- | |
[pagina 712]
| |
51 stof zetten; men schreeuwt dat Godts naem gelastert, het heilighdom desGa naar voetnoot51-52 52 Heiligen Geests ontheilight wort. Speelen wy Heidensche fabelen, en 53 kloecke verzieringen, men beschuldight ons van ydelheit en lichtvaerdig-Ga naar voetnoot53 54 heit: Brengt men zinnespeelen te voorschyn, om goede zeden te planten,Ga naar voetnoot54 55 dat waenen zommigen hun alleen aenbesteet te zyn: waerom de gemeldeGa naar voetnoot55 56 Heer Drost wel magh zeggen:
't Is quaet iet aen te slaen met naugezette liên.Ga naar voetnoot57
58 Een rymer van den ouden tyt vraeght:
Wie kan 't maken, zegh het my,
60[regelnummer]
Dat het alle man te passe zy?Ga naar voetnoot59-60
61 Waerop in rym van outs geantwoort wert:
Hy kan 't passen, die het koren laet wassen:Ga naar voetnoot62
63 Maer de Griecksche poët Theognis zeght hier tegen, dat Iupiter zelf eenGa naar voetnoot63 64 iegelyck niet behaeght, het zy dat het regene, of de zon schyne. Het is 65 dan geen wonder dat de zonneschyn der tooneelen en spelen een iegelyck 66 niet behaeght. In het berecht voor Lucifers treurspel, waeruit de kunst-Ga naar voetnoot66 67 genooten veel lichts kunnen scheppen, wort breeder aengewezen het 68 stichtelijck gebruick der heilige spelen, en de goede vruchten, hieruit 69 gesprooten: maer d'ervaerenheit leert ons dat een zelve zaeck naer de 70 luimen des tijts aengenomen of verworpen wort. My gedenckt dat mijnGa naar voetnoot70 71 zuster binnen Keulen, by eenen schoolmeester van de Geneefsche gezint-Ga naar voetnoot71 72 heit, Moses geboorte met haere medeschoolieren, als Moses zuster, holp 73 speelen, en toen Iochebeds moederlijck hart van droefheit bezweeck, daerGa naar voetnoot73 74 zy het rieten kistje, waerin het kint lagh, den stroom en Godts genade 75 zoude beveelen, ontlaste de dochter haer van dien last, zette het kistje 76 in den nagebootsten Nyl, sloegh het van verre gade, en bestelde dat haerGa naar voetnoot76 77 onnozele broeder, in den schoot van Faroos dochter geborgen, by de 78 rechte moeder ter minne besteedt wiert. My heught oock dat ick zelfGa naar voetnoot78 79 t'Uitrecht voor het Stadthuis, door last der Heeren Burgemeesteren, tenGa naar voetnoot79 80 dienst der Latijnsche schoolieren, een tooneel gebouwt zagh, met eeneGa naar voetnoot80 81 opgaende brugge hieraen geslagen, waer langs de reus Goliath met de | |
[pagina 713]
| |
82 heirkracht der Filistynen tegens Sauls leger aen quam opdonderen, en,Ga naar voetnoot82 83 van Davids slinger met eenen kay in het voorhooft getroffen, nederplofte,Ga naar voetnoot83 84 dat de stellaedje kraeckte. Toen de Wethouders van Haerlem geraden 85 vonden het oudemannenhuis met eene loterye te bouwen, beriepen enGa naar voetnoot85-86 86 noodighden zy de rederijckkamers, uit steden en dorpen door het gansche 87 lant, om, op het cierlijckste en kostelijckste uitgestreecken, den grootenGa naar voetnoot87-88 88 Intre om prijs te vieren; en men speelde eenighe weecken voor het stadt- 89 huis, in het gezicht der kercke, zonder belet van de kercke. De Brabant-Ga naar voetnoot89-90 90 sche kameristen van Amsterdam traden toen mede ter poorte in, onder 91 den triomfboogh door, met den bermhartigen Samaritaen, die den ge-Ga naar voetnoot91 92 wonden en half naeckten mensch geleide, terwijl dees, op zyn paert 93 leggende, vast klippertande, en schier doot van koude was. De IoodscheGa naar voetnoot93 94 tooneeldichter Ezechiël verloste al van outs door zynen Moses de HebreenGa naar voetnoot94 95 uit de duisternisse van Egypten. De Schotse Buchanaen, leermeester vanGa naar voetnoot95 96 Koning Iakob Stuard, heeft Iephtha en Sint Ian den Dooper ten tooneeleGa naar voetnoot96 97 gevoert; Schoneus, de Latijnsche schoolvooght te Haerlem, ons zyneGa naar voetnoot97 98 bybelsche histori-spelen nagelaeten, en naerdien hy de tedere herssens 99 der jongkheit met het zout der wijsheit en eerlijcke zeden voor bederfGa naar voetnoot99 100 zocht te bewaeren, zoo wert hem, met eene gemeine bestemminge der 101 braefste vernuften, de titel van Christenschen Terentius vereert. De groote 102 Cezar Scaliger, die te Leiden, als een orakel van wijsheit, te prijck zat,Ga naar voetnoot102 103 en door den mont van zijnen dapperen leerling Heinsius uitgeroepen wortGa naar voetnoot103 104 voor een kerck van alle kunsten en weetenschappen, stelde uit AristotelesGa naar voetnoot104-6 | |
[pagina 714]
| |
105 en den goddelijcken Plato eene wijze op blyde en droeve spelen, en 106 toestel van schouburgen, tooneelen en personaedjen. De zelve DanielGa naar voetnoot106 107 Heinsius, die welspreeckende Professor, een vermaert poët, oock by deGa naar voetnoot107 108 Heeren Staeten tot hunnen geheimschrijver in het Synode van DordrechtGa naar voetnoot108 109 gebruickt, ontvouwt geleerdelijck Aristoteles onderwijs van het treurspel,Ga naar voetnoot109 110 om den schouburgh met de fackel van zijn oordeel voor te lichten, en 111 opent het treurtooneel van Herodes kindermoort. Hy prijst den tooneel-Ga naar voetnoot111 112 yver en de spelen der Griecken, zoo hoogh by hen geschat, dat d'onkosten 113 der zelve, naer zyne getuighenis, niet min dan hunne oorlogen bedroegen. 114 De doorluchtige Professor der Historien, Gerardus Vossius, houdt rijcke-Ga naar voetnoot114 115 lijck de hant aen dichtkunst en tooneelpoëzy, den Heeren Staeten der vrye 116 Nederlanden opgedraegen, en vereerde my met dat boeck, oock denGa naar voetnoot116 117 schouburgh en mijn treurspel met zijne tegenwoordigheit. Hy getuightGa naar voetnoot117 118 dat Godt zelf een groot gedeelte der Heilige Schrift in poëzye vervatte, 119 en de Doctoren der oude Kercke uit hunne poëzye een groote eer bereick- 120 ten, en de Kercke vruchten toebroghten. De wijze Hugo de Groot, de 121 fenix van zyne eeuwe, vertoonde ons, gelijck voorheene de heilige out- 122 vader Gregoor Nazianzeener, JESUS CHRISTUS, die, op het kruisaltaer,Ga naar voetnoot122 123 tot eene zoenofferhande voor alle menschen, zijnen geest in de handen 124 van zijnen hemelschen Vader beveelende, den bitteren doot storf: en deGa naar voetnoot124 125 godtvruchtige rol van zijnen Iosef, voor Koning Iacob Stuards dochterGa naar voetnoot125 126 hier in den schouburgh gespeelt, leerde het ongelijck door de Broeders 127 hem aengedaen, vergeven en vergeten. De grootachtbaere Raetsheer van 128 den Honert, verheerlijckt zijnen tooneelstijl met Moses den tafelbreecker,Ga naar voetnoot128 129 en de schennis van Thamar. Maer wat most ick niet vergeeten? De poëtGa naar voetnoot129 130 Theodorus Beza, wiens yver den Staet en de kerck van Geneve zoo zuiverGa naar voetnoot130 | |
[pagina 715]
| |
131 bewaerde, als die door Kalvyn hervormt was, heeft zyn treurspel van 132 Abrahams offerhande nagelaeten: En Blondel, namaels Professor derGa naar voetnoot132 133 historien, quam met allen den vaderen van dat groote Synode, te CastresGa naar voetnoot133 134 in Languedocq, in het schouperck het spel der Latynsche scholieren zien 135 en hooren. Het oordeel en beleit van zoo veele grootachtbaere Heeren 136 en hooghgeleerde mannen behoorde dan billijck deze onweetende men-Ga naar voetnoot136 137 schen t'overtuigen: want wat reden is wettigh genoegh om eerlijcke en 138 staetnutte kunsten en oefeningen dus haetelijck en onbeschaemt door teGa naar voetnoot138 139 strijcken? De tooneelkunst den menschelijcken handel, gelijck de schilder- 140 kunst en beelthouwery de natuur, nabootsende, mengt her eerlijck en het 141 nut onder een, gelijck Horatius zeght:
Omne tulit punctum, qui miscuit utile dulci.Ga naar voetnoot142
Hy heeft op 't rechte wit gemickt,
Die stichtende oock den geest verquickt.
145 De tooneelkunst wyst aen wat eerlyck wat schandelyck luit. De treurstyl,Ga naar voetnoot145 146 die allerhooghst op geluck en ongeluck der Grooten draeft, arbeit om deGa naar voetnoot146 147 menschen weeck in den boezem te maecken, schildert de hartstoghten 148 naer het leven af, leert naer voorvallende gelegenheit den toom des Staets 149 vieren of aenhaelen, en elck zich zacht aen een anders ongeluck spiegelen. 150 Zy beelt levendigh de wysheit uit, die in deftige voorbeelden, uit de 151 historien getrocken, bestaet: want in de historien ziet men geduurigh het 152 radt van avontuure draejen, en hoe de menschen hier met elckanderen 153 omspringen, waerom Plutarchus, die befaemde zedevormer, uit den montGa naar voetnoot153 154 van Gorgias zeght; Het treurspel is eenerhande slagh van bedrogh, waerGa naar voetnoot154 155 door hy, die een ander bedrogen hadde, en de geen, die bedrogen was, wijzer 156 kon worden dan een die onbedrogen is: want het treurspel bedrieght of ver- 157 kloeckt, naerdien het een verziersel verhandelt: maer het bedrieght zoo geestigh,Ga naar voetnoot157 158 dat het verzierde geheel waerachtigh schijnt: doch hy schijnt rechtvaerdiger 159 te handelen, die de menschen bedriegende of verkloeckende, hun eenigh nut 160 aenbrengt: en hy is wijzer, die door gedichte fabelen leert kennen wat schan-Ga naar voetnoot160 161 delijck of eerlijck luit. Het vaers, in het voorhooft des schouburghs uitge-Ga naar voetnoot161 162 houwen, magh wel zeggen:
De weerelt is een speeltooneel.
Elck speelt zijn rol, en krijght zijn deel.
| |
[pagina 716]
| |
165 Hoewel het tooneelspel zulck eene ry van eeuwen in eere gehouden, 166 gehanthaeft, en oock gehanteert van Keizeren, Koningen, Vorsten, Velt-Ga naar voetnoot166 167 oversten, Staeten en letterwyzen, voor geen gewelt van eenen hoop drin-Ga naar voetnoot167 168 geren en dommekrachten zwicht, nochtans past het den voorstanderenGa naar voetnoot168 169 der tooneelen niet altijt stomme honden te zyn, maer hunne loflijcke kunst 170 tegens dwersdryvers en tooneelvlegels te verdaedigen, op dat het stichte-Ga naar voetnoot170 171 lijck gebruick des Schouburghs in aenzien en eere blyve, terwyl Salmoneus 172 allen aenschouweren, gelyck de verdoemde Fleggas uit den jammerpoel,Ga naar voetnoot172 173 toeschreeuwt:
Discite justitiam moniti, & non temnere Divos.
175 Dat is:
Leert rechtvaerdigheit betrachten,
En geen Godtheit te verachten.
| |
[pagina 717]
| |
Inhoudt.1 Salmoneus, Koning van Elis, (door de staetzuchtige verwaentheit zijnerGa naar voetnootr. 1 2 gemaelinne Filotimie aengedreven, om zich boven den top der koningk-Ga naar voetnoot2 3 lijcke tot de goddelijcke Majesteit te verheffen, en Jupijn, den Koning 4 der Goden en menschen, gelijck te schijnen, zich offerhanden en tiendenGa naar voetnoot4 5 toe te eigenen, en een eigen Priesterdom door Hierofant, zijnen wulpschenGa naar voetnoot5 6 hofpriester, op te rechten, tegens den wettigen godtsdienst door CekropsGa naar voetnoot6 7 van outs in Griecken ingevoert, en in de drie deelen der weerelt uitge-Ga naar voetnoot7 8 spreit;) bouwt in de hooftstadt Elis, op den vliet Peneius, een metaeleGa naar voetnoot8 9 brugh, waerop zijn beelt in schijn van Godt Jupiter ten toon staet. DeGa naar voetnoot9 10 verwaende Koning, hier mede niet genoeght, laet het mercktvelt, hof, enGa naar voetnoot10 11 tempel, en de hofstraet, tot de brugge toe, van buiten, als een lucht en 12 hemel, met wolcken en starren bekleeden, en toestellen. Boven dit beveelt 13 hy zijn marmerbeelt uit het hof in den tempel op het altaer te voeren, 14 maer wort van Theofrastus, den aertspriester van Jupijn, gestuit. Onder-Ga naar voetnoot14 15 tusschen ontvonckt de burgertwist in de stadt, en berst tot oproer uit, dat 16 door Bazilides, den veltheer, die listigh weifelt, en op de kroon vlamt, voorGa naar voetnoot16 17 een poos geslist wort. Theofrastus, aengemaent om het Koningsbeelt opGa naar voetnoot17 18 het altaer te planten, kant zich met alle het priesterdom hier heftigh tegen; 19 maer de Koning voert het door zijne trouwanten met gewelt uit, en na 20 eenen triomfdans van Goden en Godinnen, uit den toegestelden hemel 21 nedergedaelt, treet met eene prachtige hemelstaetsie van Goden en den 22 hofsleip naer de brugh, daer het nieuwe priesterdom gereet stont om opGa naar voetnoot22 23 zijne aenkomste een brantoffer van hondert stieren t'ontsteecken. DeGa naar voetnoot23 24 Koning, gelijck een Jupiter, met den blixem in de hant ten toon gevoert, 25 wort van d'aengedronge schaeren op het geluit der trompetten aengebeden, | |
[pagina 718]
| |
26 en toegejuicht. In dezen schijn draeft hy de brugh op, om een brandendeGa naar voetnoot26 27 fackel, als eenen blixem, onder het volck te slingeren: maer de lucht berst 28 terstont met donder, blixem, en weêrlicht uit, waer door de paerden aen 29 het hollen geraecken, hy doot uit den wagen, de wagen aen stucken ge- 30 smeeten wort, en de paerden verstroien. De gemeente, hier over aen 't 31 woeden, wil zich over deze godeloosheit aen het doode lijck des Konings 32 wreecken, en haeren moedt koelen, maer Bazilides behindert dit, en ver-Ga naar voetnoot32 33 brant het lichaem des Konings op het offerhout tot assche, om het volck 34 te stillen. Filotimie, op het geluit des donders uit den hove komende, om 35 haeren gemael met danssen en triomfzangen te verwelkomen, hoort uit de 36 Pizaners de droeve maren, en, na een rouwklaghte aen 't razen geslagen,Ga naar voetnoot36 37 vlieght naer binnen. Middelerwijl brengt Bazilides de dootbus met 'sGa naar voetnoot37 38 Konings asschen aen Theofrastus, en geeft de dootbus over ter begraefe- 39 nisse. Hierop bootschappen de Pizaners hoe de Koningin zich zelve uit 40 wanhoope verhing, het hof van het hofgezin vast uitgeplondert wort, enGa naar voetnoot40 41 zy brengen het Rijxcieraet van kroon en scepter en het koningklijck ge- 42 waet, by hen geborgen, aen Theofrastus, die, om het Rijck in orden te 43 houden, Bazilides den aelouden godtsdienst en de wetten laet bezweeren, 44 en Koning van Elis kroont.
45 Het tooneel is op Godtsvelt, voor het hof van Elis. De Rey bestaet uitGa naar voetnoot45 46 priesteren. Het treurspel begint na den ondergang en eindight na 47 den opgang der zonne. |
|