De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendSpreeckende personaedjen.Ga naar voetnoot*PIZANERS. Nagebuuren van Elis. DIODOOR. Kerckwachter. REY van PRIESTEREN. THEOFRASTUS. Aertspriester van Jupijn in Elis. BAZILIDES. Veltheer, en hooft der hofbenden. HIEROFANT. 's Konings Hofpriester. SALMONEUS. Koning van Elis. FILOTIMIE. Koningin van Elis.Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 719]
| |
Salmoneus. Treurspel.
| |
[pagina 720]
| |
Diodoor:
Wat mannen komen hier van buiten opgedondertGa naar voetnoot27
By avont naer dit feest? ay zie, zy staan verwondert
Om dees verandering, en heel verbaest, en stom.
Pizaners:
30[regelnummer]
Het zy gy Priester zijt, of een, die 't Priesterdom
De hant reickt, laet u niet verdrieten, noch mishaegenGa naar voetnoot31
Dat wy Pizaners u een luttel ondervraegen
Naer deze nieuwigheên, voorheene noit gezien.
Wat wil de toestel van dees staetsi toch bediên?Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En dat dees stadt, de merckt der omgelege volcken,Ga naar voetnoot35
Een lucht vol starren schijnt, en met tapijt van wolcken
Behangen om en om, waer door een uitheemsch man,
Of lantzaet naulix kerck en hofstraet kennen kan,Ga naar voetnoot38
Noch 't hof, hoewel hy hier gewoon is alle jaeren
40[regelnummer]
Te trecken om gewin, te wisselen zijn waerenGa naar voetnoot40
Aen munt of koopmanschap? hoe scherp men haer beziet,
De hooftstadt Elis schijnt noch lijckt zich zelve niet,
Maer lucht en hemel, daer Jupijn de hemelraedenGa naar voetnoot43
Verdaghvaert door de lucht en starrelichte paden.
45[regelnummer]
Zoo dit een schouburgh is; Athene, Pallas stadt,
Heeft zulck een speeltooneel noch glori noit gehadt.
Ay, staet een poos: gy zult den Goden niet mishaegenGa naar voetnoot47
Dat gy verdwaelden dient, en antwoort op hun vraegen.
Diodoor:
Mijn kerckgenoot, ay breng dees offerkruick der GoônGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
In 't offerkoor: gy weet, ick ben ten hove ontboôn,
En kan, al loopt de tijt, niet laeten ons gebuurenGa naar voetnoot51
Te dienen op hun vraegh, en wat te recht te stuuren.Ga naar voetnoot52
Mijn naem is Diodoor, aen d'oostzy van de kerck
Mijn wooning, nu vermomt met dit geschildert zwerck,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Daer duizent kunstenaers en geesten over zweetten.
Dees kerck, recht voor u, wort nu Donderkerck geheeten,Ga naar voetnoot56
Dees ruimte Godtsvelt, als geheilight aen Godts zorgh;Ga naar voetnoot57
En ginder rijst het slot, men heet het Godenborgh:
Daer houdt Salmoneus hof met onze Koninginne
| |
[pagina 721]
| |
60[regelnummer]
Filotimie, zijn bekoorende Godinne,
Die meer op hem vermagh dan Juno by Jupijn.
Pizaners:
Wat heeft Salmoneus voor? hy mickt in allen schijn
Op een byzonder wit: want hoe men 't keere of wende,Ga naar voetnoot63
Zoo groot een toestel ooght op een doorluchtigh ende.Ga naar voetnoot64
Diodoor:
65[regelnummer]
Hy heeft verandering van godtsdienst in den zin.
Pizaners:
Een aenslagh vol gevaers.Ga naar voetnoot65-66
Diodoor:
Indien de Koningin
Hier zwaerigheit in vont, hy zou dees snaer niet roeren.Ga naar voetnoot67
Zy pooght den Koning, als een' Godt, in top te voeren,
Gelijck Godt Jupiter te heffen op 't altaer,
70[regelnummer]
Door offerhande, en tiende, en kerckelijck gebaer,
En wieroock, en triomf, en beelden, en gezangen;
Als eenen, uit wiens schoot en boezem wy ontfangen
De zegeningen, daer dit Rijck van overvloeit.
Dat d'aerde vruchten draeght, geboomte en acker bloeit;
75[regelnummer]
De hemel beemden laeft met dau en vruchtbren regen;
De zon 't gewas beschijnt, bestraelt met vollen zegen;
Dat lucht en aerde, en zee, van wiltzang, tiereliert,
Van visschen krielt, en vee, en tam, en wilt gediert;
De man en vrou, in d'echt gezegent, kinders teelen;
80[regelnummer]
Het gansche Rijck in rust, voor bloedige krackeelen,
Gewelt, en overlast, en sterfte, en zwaerigheên
Beschut zit, eigent hy zijn wijsheit toe alleen,
Geen' anderen Jupijn, noch mindre Godtgenooten.
Pizaners:
d'Aeloude godtsdienst wort te schendigh dus verstooten,
85[regelnummer]
En in zijn plaets een nieuw gedichtsel aengebeên.Ga naar voetnoot84-85
Zich Godt te noemen is een laster, daer voorheenGa naar voetnoot86
Zoo menige eeuwen, noch onze ouders oit van hoorden.
Diodoor:
Gebruick bescheidenheit in yver, en in woorden.Ga naar voetnoot88
Pizaners:
Wat roept men van zijn beelt, en trotse wagenprael?Ga naar voetnoot89
| |
[pagina 722]
| |
Diodoor:
90[regelnummer]
Zoo gy Penejus brugh gezien had, uit metaelGa naar voetnoot90
Gegooten, en met een den goddelijcken wagen
Op goude raders, en vier paerden, hecht beslagen
Met blinckend stael, gereet langs 't brommende gewelfGa naar voetnoot93
Der brugge, en over stroom te rennen; gy zoudt zelf
95[regelnummer]
Gelooven dat Jupijn dees toestel best zou passen.
Pizaners:
De trotsheit kent geen peil: zy wil al hooger wassen:
Zoo wort door overdaet 's Rijcks schatkist uitgeput,
De zenuw van den Staet. geen burgers trecken nut
Uit lasterlijcke pracht, gewoon de lucht te tergen,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Gelijck weleer de rot der Reuzen, niet dan dwergenGa naar voetnoot100
Gerekent by de maght der Godtheit, die het al
Wat zich te trots verheft verwezen heeft ten val,
En elcke maght haer peil, van niemant t'overschrijden,
Door nootlot toegekeurt, heel stip, voor alle tijden.
Diodoor:
105[regelnummer]
Het is niet veiligh hier te waeren dezen nacht,Ga naar voetnoot105
Omtrent het hof, ten zy men geen gevaeren acht;
Eene oirzaeck dat dees wijck, nu dootsch, en schier verlaeten,
Niet grimmelt van een' drang, gevloeit uit alle straeten,
Nieusgierigh om te zien wat onweêr van geschil
110[regelnummer]
Hier tusschen hof en kerck misschien oprijzen wil.
Men heeft, om min het volck t'ontrusten, en te stooren,
De nacht en duisternis voor dees triomf gekooren:
Want wat zich schaemt by daegh, en draeit op veel gevaers,Ga naar voetnoot113
Wort liever 's nachts gezien, als schooner by de kaers.Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
De burgery gedeelt, en al een wijl aen 't mompelen,
Wort naulijx ingetoomt. men vreest voor overrompelen.
d'Een droomt van nieuwigheên, door eige baet gestijft,
En d'ander eert al wat den ouden godtsdienst drijft.Ga naar voetnoot117-18
De hemel blussch' by tijts dit smeulend vier, dees voncken;
120[regelnummer]
Zoo niet, wy zien den Staet in asch en puin verzoncken.
Wat zeght'er Pize toe?Ga naar voetnoot121
Pizaners:
Die Godtstadt houdt de zy
| |
[pagina 723]
| |
Van Jupiter, en viert 't Olympisch jaergety,
Om 't vijfde jaer, heel stip, en zonder t'overtreden.Ga naar voetnoot123
Pizaners volgen 't oude, en haeten nieuwicheden.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Gansch Elis loopt gevaer van Staet- en kerckkrackeel.
Dees stadt gelijckt bykans een schouburgh, en tooneel.
De Goden treden hier te voorschijn met hun rollen.
Zoo raeckt Jupijn ten schimp, en zijn gemeente aen 't hollen.
Godtslasterlijcke vont! de godtsdienst raest en suft,
130[regelnummer]
Wanneerze dient tot spel van menschelijck vernuft.
Men moet de weeligheit der herssenen besnoejen.
Het brein verdicht niet goets. de Staet vergeet te bloejen,
Daer nevels van misbruick en ongetoomde drift
De telgen van de jeught besmetten met vergift
135[regelnummer]
Van eigenzinnigheit, en dertle hoovaerdyen.
De Goden hoeden ons voor zulcke guighleryen;Ga naar voetnoot136
Een ongebondenheit, te Pize lang getemt,
Dat stemt geen spelen, als de Kerck het tegenstemt.Ga naar voetnoot129-38Ga naar voetnoot138
Diodoor:
Wy willen ons gespreck bespaeren tegens morgen:
140[regelnummer]
Ick ben ten hove ontboôn, en ga, niet zonder zorgen,
Naer Bazilides, om te spreecken met dien heer,
Te hooren 's Konings wil. der Goden Koning keer'
d'Oneenigheden van den Staet ten goeden ende:
Want tweedraght is de bron en springaêr van ellende.
Pizaners:
145[regelnummer]
De vader Jupiter bestraele ons met gena,
Dat niet dees tempelvlam in zijnen tempel sla
Te Pize: want die slagh kon Grieck en ongrieck treffen,Ga naar voetnoot147
Indien de Koningen zich tegens Godt verheffen,
En 't grijze hooftgezagh van 't eeuwigh priesterdomGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
Verdrucken ongestraft. wy zien d'orakels stom
En elck den vorsten naer den mont zien, en gelooven,Ga naar voetnoot151
Geraeckt Salmoneus en het hof dien hoeck te boven.Ga naar voetnoot152
Hier hangen wieroockvat en kroon in eene schael.Ga naar voetnoot153
Maer gaenwe naer de brugh en trotse wagenprael,
155[regelnummer]
Bezien waer 't veiligst is voor oploop ons te bergen.
Men magh 't gevaer wel zien, maer wacht u dat te tergen.
| |
[pagina 724]
| |
Zang:
Jupijn, die alles naer uw' wensch
Beschickt, waerom is toch den mensch
Door 's hemels wijsheit in dit leven
160[regelnummer]
Den nabootseerlust ingegeven,Ga naar voetnoot160
Naerdien hy dezen treck misbruickt,
En niet alleen al wat'er duickt
Beneden u wil nabootseeren;
Maer hooger vliegen op de veêren
165[regelnummer]
Van zijn vernuft, en al den schat,
Dien d'endlooze eeuwigheit bevat
In haeren schoot, in 't licht durf brengen;
Al zou hy oock zijn vleugels zengen
In 't eeuwigh vier, dat boven hangt,
170[regelnummer]
En 't hof der starren ommevangt.Ga naar voetnoot169-70
d'Ondanckbre staet naer hooger waerde.Ga naar voetnoot171
De mensch was gaerne een Godt op d'aerde.
Tegenzang:
De redenloosheit zoo genoemt,Ga naar voetnoot173
Oock 't allerminste dier verdoemtGa naar voetnoot174
175[regelnummer]
Dees reuckeloosheit in het dwaelenGa naar voetnoot175
En overspringen van haer paelen.
De dieren volgen het bestuur
Van hunne leitsvrou, vrou Natuur,
Onnozel, zonder kreuck en rimpel,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Oprecht, en slecht, en stil, en simpel,Ga naar voetnoot180
Genoeght aen 't lot, dat op hun viel;Ga naar voetnoot181
Oock 't onbezielde en met een ziel
Van groeizaemheit alleen gezegent.Ga naar voetnoot182-83
Al wat des menschen oogh bejegent
185[regelnummer]
Dat roept hem toe: wy zijn verzaet,
Gerust, vernoeght met onzen staet.
Natuur verneemt noch klaght, noch bede.
Het mindre als 't meerder rust in vrede.
Zang:
De Hooghmoedt schept voor ons gezicht
| |
[pagina 725]
| |
190[regelnummer]
Een' hemel uit een stadt; het licht
Uit duisternisse, en nacht, en dampen;
Het aerdtrijck tot een lucht, vol lampen,
Gestarnte, en glans, die 't oogh verblint.
Men durf hier regen, hagel, wint,
195[regelnummer]
En weêrlicht, blixems, vier en donder,
Oock zelf den Godt Jupijn, van onder,
Braveeren op zijn' hoogen stoel.
Zoo schijnt de kickvorsch, uit een' poel
Vol modder, 's Konings rol te speelen.
200[regelnummer]
De tempel moet voor speeltooneelen
Den vinger leggen op den mont,
Om zulck een' godeloozen vont
Van mommerye op haer stellaedje.Ga naar voetnoot203
Een worrem speelt Godts personaedje.Ga naar voetnoot200-4
Tegenzang:
205[regelnummer]
De Hoovaerdy houdt streeck noch maet.
Men kentze aen mijnen en gelaet,Ga naar voetnoot206
De tong en tekens der gepeinzen;
Al wouze een poos haer wit ontveinzen,
Vernissen met wat glimps en schijns;
210[regelnummer]
De Wijze zietze door de grijns.
De Priesters speelen nu voor stommen,Ga naar voetnoot211
En zien dit lofgetuit, dit mommen,Ga naar voetnoot212
Met hun weemoedige oogen aen.Ga naar voetnoot213
De huichlaers poogen wel te staenGa naar voetnoot214
215[regelnummer]
Ten hove, en oogen slechts op voordeel.
De glimp van staet verblint het oordeelGa naar voetnoot216
Der Hovelingen, en dien staert.Ga naar voetnoot217
Een Godtsdienst, daer men wel by vaert,
Wort van de menighte aengebeden.
220[regelnummer]
Hier duickt de Waerheit en de Reden.Ga naar voetnoot220
|
|