De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendBrief Aen den Hooghwaerdigen en hooghgeleerden Heer Bertholdus Nieuhusius.aant.Ga naar voetnoot*Indien mijn lage stijl uw' hoogen geest behage,Ga naar voetnootvs. 1
Uw' zwacken ouderdom een weinigh onderschrage,
Zoo schort het aen mijn' plicht, indien ik Nieuhuis nietGa naar voetnoot3
| |
[pagina 597]
| |
Begroete met mijn pen, daer d'oude Donau schiet
5[regelnummer]
Met water, schuim, en steen door zoo veel steene bogen,Ga naar voetnoot4-5
Gelijck een ronde kay ten bergh komt afgevlogen,
En in de laeghte rolt. Uw yver en uw zorgh,
Gedurigh in Godts oegst, verçieren Regensborgh,Ga naar voetnoot8
Daer 't vierde regement van Rome voortijts waeckte,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En onlangs Oostenrijck met kroon en scepter blaeckte
Van gout, en diamant; toen 't Keurgezagh den Zoon
Van FERDINAND verhief op 's Roomschen Konings troon,Ga naar voetnoot10-12
Tot vreught van 't Heiligh Rijck, en 's Keizers onderdanen,
Die, van den oorlogh wars, met volle vredevanen
15[regelnummer]
Onthalen hunnen Heer, en zien den overvloet,Ga naar voetnoot15
Ons Duitschlant in den schoot gegoten, te gemoet.
Den Hemel zy gelooft, die al de donkre wolckenGa naar voetnoot17
Van Nydigheit verdrijft, en d'onderdruckte volckenGa naar voetnoot18
Verheft, en overstraelt met deze zon van pais,
20[regelnummer]
Gerezen uit den troon van 't Keizerlijck palais.
Dat heet de vredekroon gelijk Augustus spannen.Ga naar voetnoot21
Nu groeit heel Christenrijk: nu schricken d'Ottomannen,Ga naar voetnoot22
Tot voor de poorten, daer de Groote ConstantijnGa naar voetnoot23
Het Kruis voorhene plante, en nu de maneschijnGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Van Mahomet den glans, de stralen van de Waerheit
Zoo stout in 't licht durf staen, en pooght ons middaghsklaerheitGa naar voetnoot26
Te dooven met een' damp, en vuilen smoock, en smet,
Ja zelf daar Christus lest zijn voeten heeft gezet.Ga naar voetnoot28
Nu Duitschlant adem schept, na veel gelede smarten,
30[regelnummer]
Wil 't zaet der letteren, in d'ackeren der hartenGa naar voetnoot30
Geworpen, jaer op jaer, ons kroonen met zijn vrucht,
En spreien eenen geur van billijckheit en tuchtGa naar voetnoot32
Godtvruchtigheit en trou ter stede, daer de spiessen,
Geweer, en bussekruit, en scherpe distels wiessen.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Men zal Athene zien herbouwt, van lant tot lant,Ga naar voetnoot35
Waer Pallas den olijf, gelijck een' zegen, plant.
In hare schaduw zal uw grijsheit noch ontluicken,
| |
[pagina 598]
| |
En diep in wintersneeuw de zomerroozen pluicken:Ga naar voetnoot38
Want wie hier, levens zadt, versuft zit, en verduft;Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Uw brein, gelijck uw naem, blijft nieuw: uw out vernuft
Wort jeughdigh, en verquickt, als zommige plantsoenen,Ga naar voetnoot41
En bladers, die al 't jaer gedurigh blijven groenen.
Uw yver voor geen' last van letterarbeit zwicht;
En onder zulck een pack van zwaericheên verlichtGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Het goddelijck muzijck, een strael van uwe gaven,Ga naar voetnoot45
Uw' geest, die dickwils diep in boecken leit begraven,
Gedompelt, en bedeckt: en vreemt waer 't zoo men hier
U, onder eenen zerck van godtgeleert papier,Ga naar voetnoot48
Niet overstullept vondt, of hooger dan de klocken,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Gelijck een marmer beelt, zaegh staen, als opgetrocken,
En in den geest verruckt: want zulck een letterheltGa naar voetnoot51
Versmaet het muffe bedde, en yvert om in 't velt
Van starrelichte blaên, in 't midden der geledenGa naar voetnoot52-53
En benden, die voor d'eer van hun' Verlosser streden,
55[regelnummer]
Te sterven met de schacht en veder in de hant,
En onvertsaeght het gras te bijten met den tant.Ga naar voetnoot56
Zoo sterckte uw drift den Leeuw Alatius in 't strijden,Ga naar voetnoot57
Gelijck een Grieksch Romain, en haelde d'oude tijden,
En zeden, lang van gras en onkruit overgroeit,
60[regelnummer]
Geluckigh voor den dagh, zoo klaer als onvermoeit.Ga naar voetnoot60
Zoo voede uw milde pen de hongerige zielen,
Die op den bloessem van uw blaên en brieven vielen,
Als byen, op een velt, vol bloemen, dau, en kruit.
Zoo hebt ghy lang, op 't spits van redenen, gestuitGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Den vreesselijcken storm van 't heir der duisternissen,Ga naar voetnoot65
En al wat zich vermomt met verwen en vernissen
In 't licht ten toon gestelt; de Hel de grijns gelicht.Ga naar voetnoot66-67
De Vaders hebben zoo van outs de Kerck gesticht;Ga naar voetnoot68
Het zy men Marcion Godts menscheit zagh verbasteren;Ga naar voetnoot69
| |
[pagina 599]
| |
70[regelnummer]
Het zy Arrius tong de Godtheit dorst verlasteren,Ga naar voetnoot70
Op 't spoor van Ebion; het zy PelagiusGa naar voetnoot71
Den toevloet der Gena verriet met Judas kus;
Zoo dickwerf hy Natuur, en ons gezwackt vermogenGa naar voetnoot73
Te hoog in top verhief. de Waerheit en de Logen,
75[regelnummer]
Van 's werelts aenvang af, elckandre 't voorhooft boôn.Ga naar voetnoot75
Gelijck mijn treurspel nu door Lucifer den troon
Van 't hemelrijck bestormt; daer Michaël van boven
Den blixem op hem worpt, die angstigh in de klovenGa naar voetnoot78
Der aerde zich versteeckt, en zijn wanschapenheit
80[regelnummer]
Geplondert ziet van glans en d'eerste Majesteit.Ga naar voetnoot79-80
Rechtschape dapperheit verduurt Godts tegenwrijters.Ga naar voetnoot81
Nu schept ghy ademtoght, in 't midden van twee Myters,Ga naar voetnoot82
Wier gunst en zegen u gedyen tot een' rugh;Ga naar voetnoot83
Keur Mentz aen d'eene zijde, aen d'andere Ozenbrugh,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Twee Helden door hun deught zoo hoogh in top geklommen,
Verstercken u, gelijck twee vierige kolommen.
Mijn geest verlangt naer u, en dien gewenschten dagh,
Dat ick uw aengezicht gezont aenschouwen magh.
De jaren glyen hene, of vallen af, als bladers:
90[regelnummer]
De tijt wort niet gestuit. zoo missen wy ons Vaders,Ga naar voetnoot90
En vrienden, dagh op dagh. de vrientschap is het zout,
Het welck door zijne kracht gemeenschap onderhoudt.
Ick wensch dat d'Engel, uw behoeder, u geleide,
En voere, door woestijn, en over stroom, en heide,
95[regelnummer]
Geluckigh herwaert aen. op zulck een bly gezichtGa naar voetnoot95
Verwelkome u mijn lier met eer- en welkomdicht.
J.V. VONDEL.
|
|