De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 546]
| |
Het orgel in den rouw,
| |
[pagina 547]
| |
25[regelnummer]
En los geborsten van sijn keten,
Op 't dor geraemt des Volcks gezeten,
Zijn' Heer den strot heeft afgebeten?
Ten minste kus, ô Koor der zingeren!
Met uwen mond dit ys der vingeren,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Daer ieders ooren op verslingeren.Ga naar voetnoot30
Ten minste draegh hem, naer sijn waerde,
Die sijn vermaeck voor niemant spaerde,
Noch met dit Graf-geschrift ter aerde:
Hier ruste Grootvaêr, Zoon, en Vader.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Zy volgen Davids Harp te gader
Een eeuw van verre, om hoogh noch nader.Ga naar voetnoot36
1652.
J.V. VONDEL.
|
|