De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 542]
| |
Op het verbranden van 't Stadthuis van Amsterdam.aant.Ga naar voetnoot*JACET INGENS LITTORE TRUNCUS. Aen het zelve. Aelout STADTHUIS, verminkt Stêhuis,
Gewoon van ouderdom te bucken,
En onderstut met jonge krucken,Ga naar voetnootvs. 3
Hoe stortghe in 't graf met dit gedruis,
5[regelnummer]
In 't midden van den brant en 't roocken;
Nu 't onvoldragen Raethuis vastGa naar voetnoot6
Zijn leden krijght, en groeit, en wast?Ga naar voetnoot7
Ghy waert verzwackt, verleemt, gebroken,Ga naar voetnoot8
O afgeleefde Bestemoêr!Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Verdroot u langer dus te slaven,
Dat ghy u levend liet begraven
In puin, op uwen slechten vloer;Ga naar voetnoot12
Terwijl uw droeve kinders schreeuwenGa naar voetnoot13
Op uw geraemte? ô stut van Staet,
15[regelnummer]
Der Burgren scheitsvrouw, Hollants Raet,Ga naar voetnoot15
En toeverlaet van weeze en weeuwen.Ga naar voetnoot16
Den koopman hebtghe, uit uwen schoot,Ga naar voetnoot17
Gezegent, gestoffeert met schijven,Ga naar voetnoot18
Om handel Oost en West te drijven;
20[regelnummer]
De Stadt en 't Landt gered in noot.
Ghy hebt onbillijckheit geregeltGa naar voetnoot21
Door Recht en Wetten, trouw en vroom;
| |
[pagina 543]
| |
Het quaet gehouden by den toom;
Den eed en 't burgerrecht bezegelt.
25[regelnummer]
Ghy toonde u gastvry, waert gewoon
Den vreemdeling, als ingeboren,Ga naar voetnoot26
Met min t'ontfangen, en te hooren,Ga naar voetnoot27
Te decken met uw wapenkroon.
Ghy zijt de Stadt te vroegh ontvallen,
30[regelnummer]
Dus out, in 't zachtste van haer rust,Ga naar voetnoot30
Van ramp noch ongeval bewust,
O vaste vryburgh van uw wallen.Ga naar voetnoot32
Ghy zaeght den nieuwen gront geleit,Ga naar voetnoot33
En woudt misschien, versuft van jaren,
35[regelnummer]
Den last van 't sloopen ons besparen,
Uit averechtze zuinigheit:
Want al uw houden en beleggenGa naar voetnoot37
Was om uw zonen, niet om u,
Van ruimte en pracht en grootsheit schuw.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Wat vont de Nijt op u te zeggen?Ga naar voetnoot40
Heer Gijsbrechts tijt was u bekent,Ga naar voetnoot41
Toen visschers schuiten 't Y noch ploeghden,
Met korf en vischnet zich genoeghden,Ga naar voetnoot43
Tot nootdruft slecht en recht gewent.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Men wist van Bantam niet te spreken,Ga naar voetnoot45
Noch zocht ten Zuiden tijtlijck heil.Ga naar voetnoot46
De Zeeman zeilde noit zoo steil
In 't Noorden, noch op zoo veel streken.Ga naar voetnoot47-48
Uw hant stont open, reede om elck
50[regelnummer]
Te stutten, uit uw onvermogen.Ga naar voetnoot50
Een graeuwe py, aen 't lijf getogen,Ga naar voetnoot51
Was 't kleet; de kost en drank was melck.
Uit Veenen en gebroke landenGa naar voetnoot53
Bereickte uw Kroon dit heerlijck peil;
55[regelnummer]
Terwijl de Voorspoet blies in 't zeil,
En hoede uw Kogh en kiel voor stranden.Ga naar voetnoot56
| |
[pagina 544]
| |
Nu 't lot gehengt dat ghy tot aschGa naar voetnoot57
Verstuift, verroockt, en berst aen scherven,
Zoo willen wy, uw wettige erven,
60[regelnummer]
Ons troosten met uw rijcke tasch;
Met potgelt, renten, kustingbrieven,Ga naar voetnoot61
En schimmelpenning, lang vergaert,Ga naar voetnoot62
En spaerpot, uit uw' buick gespaert;
Dus zal uw lijck ons zachter grieven;Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Terwijl het nieuw Stadthuis verrijs',
Gelijck een Fenix, uit uw assen.
Verdooft zijn luister u in 't wassen;Ga naar voetnoot67
Het houde uw burgerlijcke wijs.Ga naar voetnoot68
De Hemel zegen' het met Heeren,
70[regelnummer]
Die niet verkuischt zijn met veel schijns;Ga naar voetnoot70
Maer zien den weerwolf door de grijns:Ga naar voetnoot71
Zoo zal men best dees lantplaegh keeren.
J.V. VONDEL.
|
|