De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 484]
| |
Aenleidinge Ter Nederduitsche Dichtkunste.aant.Ga naar voetnoot*1 Die van zijnen Geest naer den Parnas gedreven, in den schoot der Zang-Ga naar voetnootr. 1 2 goddinnen nedergezet, en Apollo toegeheilight wort, dient zijne genegen-Ga naar voetnoot2-3 3 heit en yver door hulp van de Kunst, en leeringe te laten breidelen; anders 4 zal zulck een vernuft, hoe geluckigh het oock zy, gelijck een ongetoomt 5 paert, in het wilt rennen; terwijl een ander Dichter, door kunst en onderwijs 6 getoomt, den hengst slacht, die, onder eenen goeden roskammer en berijder,Ga naar voetnoot6 7 met roede en sporen getemt en afgerecht zijnde, overal by kenners prijs 8 behaelt. Natuur baert den Dichter; de Kunst voedt hem op, dies geraecktGa naar voetnoot8 9 niemant tot volmaecktheit, dan die de natuur te baet heeft, waer uit deGa naar voetnoot9 10 kunst haren zwier en leven schept. Neemt hy voor in Nederduitsch, zijn 11 moederlijcke tale, te zingen; des hoeft hy zich zoo luttel te schamen alsGa naar voetnoot11 12 de Hebreen, Griecken, Latijnen, de geburen der Latijnen, en zoo vele 13 andere uitheemsche volcken, die hierom noch by alle weerelt, en elck by 14 zijne lantslieden, eere in leggen. Wat onze spraeck belangt, die is, sedert 15 weinige jaren herwaert, van bastertwoorden en onduitsch allengs ge-Ga naar voetnoot15 16 schuimt, en gebouwt, en geeft den leerling nu veel vooruit, om naer denGa naar voetnoot16 17 palmtack in dit renperck te rennen, tegens en voorby henlieden, die metGa naar voetnoot17 18 zulck een zure moeite en arbeitzaemheit dit spoor onlangs begosten teGa naar voetnoot18 19 leggen. Zoo men uit hunne gedichten en schriften, oock uit Neerlantsche 20 hantvestboecken, de eige manieren van spreecken by een zamelt, en zichGa naar voetnoot20 21 eigen maeckt; daer is een schat van welsprekenheit by der hant, veel tijtsGa naar voetnoot21-22 22 gewonnen, en middel om noch maghtigh in nieuwe koppelwoorden (waer 23 in onze spraeck niet min geluckigh dan de Griecksche is) aen te winnen, | |
[pagina 485]
| |
24 zoo men met oordeel te wercke ga. Deze spraeck wort tegenwoordigh inGa naar voetnoot24-27 25 's Gravenhage, de Raetkamer der Heeren Staten, en het hof van hunnen 26 Stedehouder, en t'Amsterdam, de maghtighste koopstadt der weerelt, aller- 27 volmaecktst gesproken, by lieden van goede opvoedinge, indien men derGa naar voetnoot27 28 hovelingen en pleiteren en kooplieden onduitsche termen uitsluite: wantGa naar voetnoot28 29 out Amsterdamsch is te mal, en plat Antwerpsch te walgelijck, en nietGa naar voetnoot29 30 onderscheidelijck genoegh. Hierom moeten wy deze tongen matigen, enGa naar voetnoot30 31 mengen, en met kennisse besnoeien, oock niet al te Latijnachtigh, nochteGa naar voetnoot31 32 te naeu gezet en nieuwelijck Duitsch spreken, maer zulcks dat de tongGa naar voetnoot32 33 haer eigenschap niet en verlieze, waer van de hervormers onzer spraecke 34 niet geheel vry zijn. Men vermijde, gelijck een pest, de woorden, tegens 35 den aert onzer tale, te verstellen; een evel daer doorluchtige Italianen,Ga naar voetnoot35 36 Spanjaerden en Franschen oock van zieck zijn. Wy mogen hier in nochteGa naar voetnoot36 37 Griecken, nochte Latijnen navolgen. Wort hier tegens gezondigt, terstont 38 verliest de spraek haren luister, en ons oor wraeckt dat geluit; eenen val-Ga naar voetnoot38 39 schen klanck, die de muzijck der tale bederft. In oude Hollantsche liederen 40 hoort men noch een natuurlijcke vrypostigheit, vloeientheit, en bevallijckenGa naar voetnoot40 41 zwier; maer het gebrack den eenvoudigen Hollander aen opmercking enGa naar voetnoot41 42 oefening, om zijn geestigheit, uit een natuurlijcke ader vloeiende, krach-Ga naar voetnoot42 43 tigh op te zetten, en te voltoien. Het rijmen moet hy zich eerst gewennen,Ga naar voetnoot43 44 om rijckdom van woorden en rijmklancken gereet te hebben, zonder het 45 welck de vaerzen kreupel en verleemt zouden vallen, en zelfs aertigeGa naar voetnoot45 46 vonden en gedachten hunne bevallijckheit verliezen. Hierom waer het ge- 47 raden eerst eenige heilige of weereltsche historien, oock verzieringen, uitGa naar voetnoot47 48 Virgilius, Ovidius, Amadis, en Bokatius, te rijmen, om zich van de rijm-Ga naar voetnoot48 49 kunste meester te maecken, en op de baen te geraken. Men magh om hetGa naar voetnoot49 50 rijm en de maet de tael niet vervalschen, en gelijck een kint stamelen en 51 struickelen. Het rijmwoort schijne niet gevonden om het rijm te vinden, 52 maer zy zoo gestelt of het geen rijmterm waer. Het vaers schijne oock 53 geen rymelooze rede, maer trecke den aert van een vaers aen, en sta wackerGa naar voetnoot53-54 | |
[pagina 486]
| |
54 op zijne voeten. Heeft het geene zenuwen, zoo hangt het slap en vadzigh:Ga naar voetnoot54 55 is het te gedrongen, zoo staet het stijf, gelijck een lantsknecht in zijn harnas. 56 De stijl zy snedigh, en geen stomp mes gelijck. Het scherpt de zinnen, en 57 maeckt een goede pen zich te gewennen een zelve zaeck en zin op ver- 58 scheide manieren te bewoorden, en cierlijck uit te drucken. Vaerzen willenGa naar voetnoot58 59 gaerne vriendelijck en zuiver zijn: want de Zanggodinnen zijn maeghden, 60 aen wie vriendelijckheit en zuiverheit betaemt. Voertmen zomtijts eenige 61 harde vaerzen in, dat moet uit geen gebreck, maer uit de stoffe geboren,Ga naar voetnoot61 62 en ter zaecke vereischt worden. Bynamen moeten niet ledigh staen, nochteGa naar voetnoot62 63 voor stopwoorden dienen, maer de beelden slachten, die eenen balck of 64 het gewelf onderstutten, en hun werck doende, met een tot cieraet des ge- 65 bouws strecken. Wie voor Poeet wil gaen, moet van een' rijmer wel Poeet,Ga naar voetnoot65 66 maer van Poeet geen rijmer worden; anders gaet men van de hooghste 67 in de laeghste schole, en op de A B banck zitten. Loven hem hierom deGa naar voetnoot67 68 slechthoofden, dat vergult den rijmer, gelijck een krans van boterbloemenGa naar voetnoot68 69 den kinckel. De laurier wort den Dichter niet van den gemeenen hoopGa naar voetnoot69 70 geschoncken, maer van zulcken, die met kennisse en zekerheit de kroon uit- 71 reicken, en het snaterbecken der aecksteren van zwanezang onderscheiden.Ga naar voetnoot71 72 Rijmers, die eerst hun A B opzeggen, vallen verwaendelijck aen 't zwetsen,Ga naar voetnoot72 73 gelijck de quackzalvers, om hun zalfpotten te venten. Die wat verder komen, 74 laten zich voorstaen dat ze groote bazen in de kunste zijn, en zwetsenGa naar voetnoot74 75 kunstiger, doch het is met woorden van anderhalven voet lang, of een door-Ga naar voetnoot75 76 gaende bravade, en loutere blaeskaeckerye. Aldus winnenze gunst by denGa naar voetnoot76-77 77 slechten hoop, die den mont vergeet toe te doen, en gelijck naer hemelval 78 gaept. d'Alleroutste en beste Poëten zijn de natuurlijckste en eenvou-Ga naar voetnoot78 79 dighste. De nakomelingen, om hen voorby te rennen, vielen uit eerzucht 80 of aen het snorcken en poffen, of vernissen en blancketten. Dat behaeghdeGa naar voetnoot80 81 in het eerst, gelijck wat nieuws, den min verstandigen, en klonck den 82 nieusgierigen, gelijck een donderslagh, in d'ooren: doch het verwonderenGa naar voetnoot82 83 duurde een korte wijl, en de wackerste oogen zagen hier door; en d'outstenGa naar voetnoot83 84 tegens de jonger wercken, in de schale van een bezadight oordeel, opge-Ga naar voetnoot84-85 85 wogen, vielen de lesten te licht, en d'outsten behielden den verdienden | |
[pagina 487]
| |
86 prijs. Om dan opgeblazenheit en kreupelheit te vermijden, zal men nietGa naar voetnoot86 87 plat op d'aerde vallen, en in het stof kruipen, nochte doorgaens al te snelGa naar voetnoot87 88 zonder noot aenjagen, maer op zijn pas voortdraven, en wel letten waer menGa naar voetnoot88 89 rijzen, waer men wenden en keeren moet; en, gelijck een goet muzikant, 90 den toon naer den aert der zaecke weten te schicken, dan laegh, dan 91 middelbaer, dan hooger. Zommigen heffen hoogh op, en laten het uit on-Ga naar voetnoot91 92 vermogen laegh vallen. Een goet zangmeester kent zijne stem, en spant deGa naar voetnoot92 93 keel niet uit hare kracht. Lichtvaerdige dertelheit, zotte pracht, en onghe-Ga naar voetnoot93-94 94 schickte overdaet is geen cieraet, dat een gezont oordeel vergenoegt. 95 Elck ding wil met zijn eige maniere van spreken uitgebeelt, en niet al te 96 verre gezocht worden. Verciertge uw vaers met bloemwerk naer den stijlGa naar voetnoot96 97 [der] Rederijckkunste; hael het niet te wijt, maer blijf by een voegelijckeGa naar voetnoot97 98 verwe, en binnen het besteck van verstaen te willen wezen. Zal een ander 99 uwe rol verstaen; verstaze eerst zelf te dege, en spreeck klaer. EenigenGa naar voetnoot99 100 schrijven al willens duister, en willen zich zelfs niet verstaen, op dat menGa naar voetnoot100 101 zich hier over verwondere, en hun dit tot wijsheit toeschrijve. AnderenGa naar voetnoot101 102 schrijven slecht van heerlijcke dingen, en schilderen de zon met houtkole.Ga naar voetnoot102 103 Een leergierige lette wel op de lessen en regels der kunste, gevonden uit 104 het voorbeelt der treflijckste Dichteren. Hy bevlijtige zich om dagelijx toe 105 te nemen in kennisse van verscheide wetenschappen, om, is het niet van 106 alles volmaecktelijck, dat zwaer ja onmogelijck valt, ten minste ter loop vanGa naar voetnoot106 107 vele dingen kennis te hebben, om zijn werck naer den eisch uit te voeren. 108 Zoo treckt en vergadert de honighby haer voetsel uit alle beemden en 109 bloemen. Het waer raetzaem Salomons wijze spreucken, Cicero, Seneka, enGa naar voetnoot109 110 Plutarchus wercken van de zeden, en het leven der doorluchtige mannen, 111 en diergelijcke schriften te lezen, en te herlezen. Wie in den vloet dezerGa naar voetnoot111-12 112 pennen zwemt, zal overvloeien van zinrijcke gedachten en vaste stellingen. 113 De Beeldenaer van den geestrijcken Ridder, Cesar Ripa, nu in NederlantschGa naar voetnoot113 114 verduitscht, bestellen geestige vonden, om het werck levendigh uit teGa naar voetnoot114 115 drucken, en rijckelijck te bekleeden. Kennis van uitheemsche spraeckenGa naar voetnoot115 | |
[pagina 488]
| |
116 vordert niet weinigh, en het overzetten uit vermaerde Poëten helpt denGa naar voetnoot116 117 aenkomende Poeet, gelijck het kopieeren van kunstige meesterstucken denGa naar voetnoot117 118 Schilders leerling. Dees begint eerst van eenige leden en deelen, eer hy 119 een geheel lichaem tekent; en eerst van een geheel lichaem, eer hy een 120 historie van verscheide beelden ordeneert, en gansche vertooningen op hetGa naar voetnoot120 121 panneel, als op een tooneel, stelt. Wanneer de deelen, elck in 't byzonder 122 wel waergenomen zijn, dan zal het geheele werck wel volgen, daer men 123 niet aen beginnen magh, voor dat men een vast begrijp, hant, en hande-Ga naar voetnoot123 124 linge van de byzondere deelen hebbe. Zoo ziet men den besten meesteren 125 de kunst af, en leert, behendigh stelende, een' ander het zijne te laten. Wie 126 leerzaem is, late zich de beginsels, die altijt moeielijk vallen, niet ver- 127 drieten. De kleenen leeren zoo aen stoelen en bancken gaen: daer na, stouterGa naar voetnoot127 128 en steviger geworden, durvenze afsteecken, en behoeven geene onder- 129 steunsels meer: anders vergaept men zich te verwaent aen eige inbeel- 130 dingen, en vervalt in grove misslagen, terwijl men wijzer dan zijn leitsman 131 wil geacht zijn. Aldus heeft Virgilius, de Prins der Poeeten zelf, oock van 132 Homeer en anderen vele ontleent, en uit de Griecksche tale met zulck een 133 oordeel ingevoert, dat hy'er onsterflijcken lof uit haelde. Evenwel indien 134 ghy eenige bloemen op den Nederlantschen Helikon plucken wilt, draeghGa naar voetnoot134 135 u zulcks, dat het de boeren niet mercken, nochte voor den Geleerden alGa naar voetnoot135 136 te sterck doorschijne. Op zijn eige riemen zich op dit gevaerlijcke vaerwater 137 begevende, moet men zijne kracht overwegen, eer het schip zee kieze. 138 Menighten lijden hier schipbreuck, die, door verwaentheit aengevoert, ja 139 vervoert, zich te vroegh en te diep op dezen Oceaen wagen, en niets isGa naar voetnoot139 140 'er schadelijcker als eige liefde, die fraeie vernuften verblint, en onderhout.Ga naar voetnoot140 141 Die naulix twee of zes goede regels weet uit te wercken, wil een lierdicht 142 opzetten. Die qualijck een lierdicht kan, wil voort een treurspel spelen, ofGa naar voetnoot142 143 een heldenwerck trompetten. By trappen klimt men eenen toren op, enGa naar voetnoot143 144 niet zonder trappen, ten zy met gevaer van den hals te breecken. d'Een 145 bereickt langsamer, d'ander sneller den top der volkomenheit; hoewel men 146 hier naulijx volkomenheit vint, om dat die de maet van 's menschen ver- 147 mogen overtreft. Beveel het papier niet terstont al wat u in den zin schiet,Ga naar voetnoot147 148 maer toetst uwe inbeeldingen, vonden en gedachten ofze der penne enGa naar voetnoot148 149 den dagh waerdigh zijn. Ghy ziet hoe de hoenders, den kop in de lucht 150 stekende, met smaeck en nasmaeck drincken, en de gezonde schapen het 151 gras erkauwen. Zoo doende zullenze de bladen niet met beuzelingenGa naar voetnoot151 | |
[pagina 489]
| |
152 beslaen, en dingen, die niet om het lijf hebben, nochte den lezer met denGa naar voetnoot152 153 ydelen dop zoecken te paeien, maer met pit, en een keerne van goedenGa naar voetnoot153 154 smaeck verzaden. Het luit oock spottelijck een nieuwe wijze op de baenGa naar voetnoot154 155 te brengen, als 'er geene kunst in gemerckt wort. Boven al let wel op deGa naar voetnoot155 156 orde of den draet van uwe rede, en het vervolgh van zaecken: want zelfsGa naar voetnoot156 157 geleerde bazen, die groot schijnen, zijn zomtijts wispelturigh, springen van 158 den os op den ezel, en mengen alle elementen onder een. Een zelve zaeckGa naar voetnoot158 159 dickwils te zeggen en herzeggen, geeft armoede en gebreck van stoffe te 160 kennen, en behalve dat het verveelt, voeght het de rederijckheit niet. Ont-Ga naar voetnoot160 161 breeckt het u aen vonden en stof, zijt liever kort dan verdrietigh lang. Zet 162 ghy een werck op van eenen langen adem; laet het in 't midden, nochte in 163 't einde niet bezwijcken, maer doorgaens volstaen, overal zich zelf gelijckGa naar voetnoot163 164 zijn, en zijnen meester nergens beschamen. Wie zijn zwackheit gevoelt, 165 dient nootzaeckelijck raet te zoecken by anderen, en elck meester in zijn 166 kunste en ambacht te gelooven, en de volmaeckste manieren van spreken 167 en wercken by hen uit te kiezen. Een rechtschapen Dichter slachte deGa naar voetnoot167 168 stroomen, die niet af maer altijt toenemen, en met eenen vollen boezemGa naar voetnoot168 169 endelijck in de rijcke zee uitbruizen. Hoe het werck grooter is, hoe daerGa naar voetnoot169 170 meer kunst en oordeel toe vereischt wort: en gelijck de schilders in kleeneGa naar voetnoot170-73 171 beelden de gebreken en misslagen kleen rekenen; zoo openbaert zich de 172 misstellinge en 't gebreck, naer de grootheit der personaedjen en zaecken,Ga naar voetnoot172 173 te grooter. De leergierige volge dezen gulden regel, die zich wijdt uitstreckt, 174 om zijn werckstuck doorgaens geluckigh uit te voeren, dat is, dat hy letteGa naar voetnoot174 175 op den staet, eigenschap en gesteltenis van elcke personaedje en zaecke,Ga naar voetnoot175 176 en die elck naer heur natuur uittekene. Wie dit maghtigh is, en daer den 177 slagh van heeft, kan veel velts winnen, en zal altijt binnen de palen der 178 voeghelijckheit blijven; een deught, die in Virgilius zoo heerlijck en godde-Ga naar voetnoot178 179 lijck boven alle zijn overvloedige kunstdeughden uitmunt. Nu behoef ick 180 niet in 't breede en wijtloopigh t'ontvouwen hoe men zich te schicken hebbeGa naar voetnoot180 181 naer een ieders ampt, oude, kunne, lantsaert, gelegenheit, hoedanigheit,Ga naar voetnoot181 182 en wat des meer zy. Aldus geeft een kunstigh schilder elck dingh zijn eige 183 verf. Wie de natuur allernaest volght, die is de rechte Apelles, en zoude,Ga naar voetnoot183 184 gelijck d'aeloude penseelen, niet alleen menschen, maer zelfs dieren en | |
[pagina 490]
| |
185 vogels verkloecken. Maer om veiliger en vaster te gaen, geef uwe dichtenGa naar voetnoot185 186 niet in uwen eersten yver aen den dagh. Laetze een goede wijl onder uGa naar voetnoot186-87 187 rusten: ga'er dan eens en anderwerf, ja zevenwerf, met versche zinnen over: 188 want ons oordeel is, naer de gesteltenis der herssenen, gelijck de lucht,Ga naar voetnoot188 189 zomtijts helder, zomtijts betrocken. Een Dichter heeft zijne luimen: hieromGa naar voetnoot189 190 laet het gedicht van eenen Aristarchus, ja verscheide keurmeesteren keuren.Ga naar voetnoot190 191 Deze zullen uitmonsteren al wat misstaet, zoo wel dat de Kunst, als de zedenGa naar voetnoot191-92 192 betreft, waer in menigmael deze goddelijcke wetenschap jammerlijck mis- 193 bruickt wort: en gelijck het zwaerste meest weeght, zoo moet men zich 194 wachten voor ongebondene en oneerlijcke woorden en vonden, daer nietGa naar voetnoot194-95 195 dan laster voor den Dichteren in 't algemeen uit ontstaet: want dit gaf oor- 196 zaeck dat eertijts de Rederijckkamers gesloten, de tooneelen verbodenGa naar voetnoot196 197 wierden. Indien men bordeelspreucken en spreeckwoorden, en vuilicheitGa naar voetnoot197 198 van hoeren en boevejaght uitbant, zoo zal de Schouwburgh een eerlijckGa naar voetnoot198 199 tijtverdrijf strecken, en oock voor deftige lieden openstaen. Wie zich hierGa naar voetnoot199-201 200 tegens verloopt, bederft de zeden, en den luister van zijn werck. Joocken 201 uwe ooren naer eenen vleier, die elck naer den mont spreeckt, ghy be- 202 drieght niemant dan u zelven. Haetghe den openhartigen bestraffer, die 203 geene gebreken verschoont, zoo blijftghe daer in steecken. Zulcke eigen- 204 zinnigen, of eer kranckzinnigen, zijn niet te raden, randen menighmael in 205 hun razende kortse al raeskallende de geneesmeesters aen, en leeren wieGa naar voetnoot205 206 men schuwen moet. Zy willen hun ontstelt en misstelt werck van geeneGa naar voetnoot206 207 fixe lezetters aengetast nochte gehandelt hebben, en schricken voor deGa naar voetnoot207 208 moeielijckheit en pijne van het misstelde been te herstellen, en in het rechte 209 lidt te voegen, zonder eens te bedencken dat de Goden de beste dingenGa naar voetnoot209Ga naar voetnoot209-10 210 voor zweet en arbeit verkoopen. Zy liefkoozen hun wanschepsels, gelijck 211 een aep zijne jongen. Een omzichtigh en leerzaem geest bemint ApolloosGa naar voetnoot211 212 zonneschijn, die alle vezeltjens en stofkens ontdeckt. Kunsten, die den 213 brootzack vullen, en alleen den buick dienen, zijn haest goet genoegh: eenGa naar voetnoot213 214 Dichter behoort hemelval en de spraeck der Goden te spreecken. DeGa naar voetnoot214 | |
[pagina 491]
| |
215 hemelsche Poëzy wil niet op den middeltrap, maer moet in top staen, en 216 op den toetssteen van een beslepen oordeel proef houden, naer de wettenGa naar voetnoot216 217 by de Geleerden daer toe voorgeschreven, waer toe wy gewezen worden.Ga naar voetnoot217 218 Ondertusschen heb ick deze korte Aenleidinge ter Nederduitsche Dicht- 219 kunste, op het aenhouden der leergierigen, by my aldus, gelijck een ruweGa naar voetnoot219 220 schets, ontworpen; om de welcke naer den eisch op te maecken meer 221 bladen papiers noodigh waren: daerom sla ick voor dezen tijt de voeten 222 en maet der vaerzen, en den ommetreck en aert van allerhande rijmen enGa naar voetnoot222 223 dichten over. Vele andere dingen willen liever met de levendige stemmeGa naar voetnoot223 224 en voorbeelden, dan met de penne beduit worden: derhalve te wenschen 225 waer, dat geestrijcke vernuften, onder het beleit van geleerde Mecenaten,Ga naar voetnoot225 226 hier over zomtijts onderling raetpleeghden, en zoo eenen nieuwen Parnas,Ga naar voetnoot226 227 naer den stijl van Italie, oprechtten, daer men, zonder afgunst, onzijdighGa naar voetnoot227 228 elcks oude en nieuwe dichten toetste; zoo wel om de schoonheit en aertig- 229 heit te volgen, als om onze misslagen, uit een edele eerzucht, te mijden, 230 en door dien middel de Neerlantsche Poëzy haren vollen glans te geven. 231 t'Amsterdam 1650. den 25 van Grasmaent.
J.V. VONDEL. |
|