De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 482]
| |
Op de Nederlantsche Oorlogen
| |
[pagina 483]
| |
Leert ons dit gebreck verstaen;
Wijst die vuile vlecken aen;
25[regelnummer]
Komt, als Cezar, aengetogen,
Afgerecht op oorelogen,Ga naar voetnoot26
In den boezem, van het lant,
Dat de kroon der landen spant.
Onder zijnen AlexanderGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Draeft zijn pen in 't velt, zoo schrander
Dat hy Kurtius niet wijckt,Ga naar voetnoot31
En den prijs der pennen strijckt.Ga naar voetnoot32
Neêrlant, trots op nieuwe vaerten,Ga naar voetnoot33
Krijght van hem de beste kaerten
35[regelnummer]
Van zijn' bodem velt en strant,
Waar hy vaen en leger plant.
Ieder Raetslot sluit hy open.Ga naar voetnoot37
Ieder aenslagh wort doorkropen
En doorsnuffelt van dit brein,
40[regelnummer]
Van dien deftigen Romain.Ga naar voetnoot40
Zoeck uit Griecksche burgertwisten
Noch Romainsch krackeel geen listen
Nochte treken: hier is 't alGa naar voetnoot43
Wat een krijghsman leeren zal,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
En een Raetsheer, en bezorger
Van den huisman en den borger:Ga naar voetnoot46
Hier is oordeel en beleit,
En het zekerste bescheit.Ga naar voetnoot48
Parma, roem met kopre mondenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Dat uw krijghstoght heeft gevonden
Zulck een' glans in zwarten inckt
Van de schacht, die eeuwigh blinckt,Ga naar voetnoot52
En de weerelt toe zal stralen
In het licht van alle talen.
J.V. VONDEL.
|
|