De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 468]
| |
Danckoffer Aen Koningin Kristine.aant.Ga naar voetnoot*Toen het hare Majesteit beliefde de Nederduitsche Poëzy met de goude keten en Koningklijcke medalje te vereeren.
Virg. Hoe rijst mijn dicht! de Groote Koningin,
Zoo hoogh in 't gout op 's Vaders troon gezeten,Ga naar voetnootvs. 2
Vereert uit lust ons Duitsche ZanggodinGa naar voetnoot3
Haer eigen beelt aen eene goude keten.
5[regelnummer]
De woestheit heeft d'aeloude Hengstebron
In 't Oost gestopt: die borst weêr uit in 't Weste:Ga naar voetnoot5-6
Maer nu verhuist de gryze HelikonGa naar voetnoot7
Uit Latium in 't Noorden op het leste.
KRISTINE voert de Kunsten in haer Rijck:
10[regelnummer]
Zy bouwt den stoel der Letteren in Zweden.Ga naar voetnoot10
Het Negental vint daer een vaste wijck:Ga naar voetnoot11
Daer koestert zy de burgerlijcke zeden.
Apollo stelt zijn lier in 't hofgewelfGa naar voetnoot13
Van dees Vorstin, en mengelt zijn laurieren
15[regelnummer]
In haren palm. Men zwijgh van Filadelf,Ga naar voetnoot15
En zynen schat van boecken en papieren:
Zy zamelt zelf de Griecken en Hebreen,
Latynen, en geburen der Latynen,
| |
[pagina 469]
| |
En spreeckt met elck in zyne spraeck gemeen.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Wat Babilon, om uitgeleert te schynen,Ga naar voetnoot20
Wat oit Chaldeeuw aen Alexander schonck,Ga naar voetnoot21
En hy den Prins der letteren bestelde,Ga naar voetnoot22
Dat hooftze hier, dat zetze hier te pronck,Ga naar voetnoot23
Oock vonden, daer geen Outheit van vermelde.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Dees zeilsteen der Geleertheit strijckt noch raecktGa naar voetnoot25
Geen edel hart, al schuilt het noch zoo verre,
Dat derwaert niet getrocken wort, noch haeckt
Naer 't licht der Noortsche en eerst opgaende Starre.Ga naar voetnoot28
Toen Venus lest, zoo hoogh in 't Noorden, haer
30[regelnummer]
De boecken zagh, als in slaghorde, zetten,Ga naar voetnoot30
Och, riepze, zoon, verwacht hier geen altaer:
't Is nu geen tijt uw pylen scherp te wetten
Op deze borst, die al te spade ontdoit.
Dees Pallas, uit haer Vaders brein gesproten,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Ontbreeckt noch tijt, eer 't werckstuck is voltoit,
Het welck zy eens heeft in haer' geest besloten,
Haer' grooten geest, die weerelden omvat,
Als d'Oceaen onmetelijcke stranden.
Hoe rijst hoe wast haer vaderlijcke stadt!Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Hoe vloeit hier 't volck naer toe uit alle landen!
Amfion heeft zijn Theben dus gebouwt,Ga naar voetnoot41
En duizenden aen zijne tong verbonden.
De scepter, aen een dochters hant vertrouwt,
Heeft mans verstant in jeughdigh brein gevonden.
45[regelnummer]
De voorgang zet den onderdaen de maetGa naar voetnoot45
En regel van zijn wandel en zijn leven.
Zy luistert naer de Wijsheit; al de staet
Naer 't voorschrift, dat haer andren lust te geven.Ga naar voetnoot48
En hier uit groeit d'eenstemmige muzijck
50[regelnummer]
Van groot en kleen, van meerder en van minder.
Zoo draeft het al, gelijck en ongelijck,Ga naar voetnoot51
Op eenen trant: zoo lijdt de staet geen hinder.
| |
[pagina 470]
| |
Gelijck een geest al d'elementen knooptGa naar voetnoot53
En onderling de strydigheit der dingen
55[regelnummer]
Verbint, terwijl de hemel ommeloopt,Ga naar voetnoot55
En slaet een' ring om zoo verscheide ringen;
Gelijck een geest, een eenige oppermaght,
Het al doordringht, en matight de saizoenen,Ga naar voetnoot57-58Ga naar voetnoot58
Den dagh verlengt, verkort den langen nacht,
60[regelnummer]
Waer door men 't jaer verjongen ziet en groenen;
Zoo dringt zy 't al, gelijck een Godtheit, door:Ga naar voetnoot61
Een ieder voelt de kracht van hare stralen,
Een zacht gewelt: een ieder houdt het spoorGa naar voetnoot63
Van zijnen plicht: geen ampt verlaet zijn palen.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Wat stroit men dat het eene MajesteitGa naar voetnoot65
Niet voeght te staen in top der boeckgeleertheit?
Zy heeft dit met oraklen wederleit,Ga naar voetnoot67
En stopte vroegh den mont van dees verkeertheit.Ga naar voetnoot68
De wetenschap ontfangt in haer de kroon,
70[regelnummer]
Zoo dickwils zy zich spiegelt in kronijcken.Ga naar voetnoot70
Hoe bloeit de kunst in Koningen zoo schoon,
Die hoogh in eere, in yver niemant wijcken!
En Plato moght wel roemen op 't geluckGa naar voetnoot73
Der Staten, daer de Grooten wijsheit schaffen.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Het Koningdom streckt niemant tot een juck,Ga naar voetnoot75
Daer Themis weet van loonen en van straffen.Ga naar voetnoot76
Eneas zagh Elize door 't gewoel
Der menschen hene aldus den troon bekleeden.Ga naar voetnoot78
De balling hoorde een Godtheit uit den stoel,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Die hem ontfing, en trooste op zijne beden.Ga naar voetnoot77-80
Gustavus telgh elck ding op zijn waerdyGa naar voetnoot81
Wil schatten, en gebruicken en ontbeeren.Ga naar voetnoot82
Zy draeght om 't volck den last der heerschappy,
En leert zich zelve, om 't gansche rijck te leeren.
| |
[pagina 471]
| |
85[regelnummer]
De Noortstar streckt aldus by nacht op zeeGa naar voetnoot85
Een heldre baeck voor die de zee bevaren:
Zy wijst de streeck, de haven, en de ree,
En baent den wegh in spoorelooze baren.Ga naar voetnoot88
Maer strijck, mijn pen: hier zit de wyze Maeght,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Gewapent met haer schriften in den tempel,
Bekranst met loof, dat blonde olyven draeght.Ga naar voetnoot89-91Ga naar voetnoot91
Genaeckze, en eer Minerve op haren drempel.Ga naar voetnoot92
Godin van Nieuw Athene, ontfang dees gaef,Ga naar voetnoot93
Het offerdicht, waer mede wy u dancken
95[regelnummer]
Voor uwe gunst: o Dochter van Gustaef,
Uw hooge roem verdooft ons lage klancken.Ga naar voetnoot96
I.V. VONDEL.
t'Amsterdam, Gedruckt by NIKOLAES van RAVESTEIN, Voor ABRAHAM de WEES, Boeckverkooper op den Middeldam, in den jare 1649. |
|