De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 464]
| |
Jubiljaer des Priesterdoms
| |
[pagina 465]
| |
Van zijn wettigh Priesterschap.
Vijftigh jaren, reê verloopen,Ga naar voetnoot22
Sluiten hem uw troonen open,Ga naar voetnoot23
Wijzen hem een' hooger trap;
25[regelnummer]
Na veel zweets, en zure stappen,Ga naar voetnoot25
Slaverny in wetenschappen,Ga naar voetnoot26
En getrouwen Herders plicht.
Had ick Davids harp en lippen,Ga naar voetnoot28
'k Holp den Mijter van PhilippenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Kroonen met een Neêrduitsch dicht.
Rijn en Yssel, bey te gader,Ga naar voetnoot31
Dancken zijn' geleerden vader,
Die, ontvonckt door uwe vlam,Ga naar voetnoot33
Voor ons Bontkist heeft gezongen,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Toen de wolven 't Lam besprongen,Ga naar voetnoot35
Dat den mensch verzoenen quam.
Sasbout, voorzaet en zijn ouder,Ga naar voetnoot37
Zagh Roveen, als Stedehouder,
Zijn Apostelsch spoor betreên;
40[regelnummer]
Marcellyn, met LebuynenGa naar voetnoot40
En Plechlyn, hem 't lant beschijnen,Ga naar voetnoot41
Daerze wandelden voorheen.
Willebrort scheen weêr te leven,
Toen dien nazaet wiert gegeven
45[regelnummer]
d'Oude staf van 't Bisschopdom,
Daer hy d'eerste Kercken stichte,
Eerst het Heidendom verlichte,
En den afgront maeckte stom.Ga naar voetnoot48
Hebt ghy oit, verheught en blijde,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Aen des ouden Vaders zijdeGa naar voetnoot50
't Lam uw wieroock toegezwaeit,Ga naar voetnoot51
Hem gezegent, begenadight,
En in angst en noodt verdadight,
| |
[pagina 466]
| |
Daer de Hel haer onkruit zaeit;Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Daelt om laegh, ô Offerengelen,
Helptme 's herders eeuwkrans strengelen,
Op zijn Gulden Misgety,Ga naar voetnoot57
En geley hem, wijs en simpel,Ga naar voetnoot58
Daer men kreucken zet noch rimpel,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Nimmer droef, en eeuwigh bly.
|
|