De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendOp het Huldigen Van den Heere Geeraert Bicker,
| |
[pagina 462]
| |
Had omgewroet, en zee noch stroomenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Niet zagen dit gewelt te toomen.Ga naar voetnoot10
De Hoet der Vryheit blonck op 't hooft
Der Zeven Landen, en hun Orden,Ga naar voetnoot12
Die, eertijts schier van hoop berooft,
En entlijck vry gekent geworden,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Nu met gedeckten hoofde spreecktGa naar voetnoot15
Voor out Kastilje en zijne troonen,
Daer Flips, verlaên van weereltkroonen,Ga naar voetnoot17
Het hooft door alle starren steeckt,
En met een' dagh van diamantenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Beschijnt de Hollantsche Gezanten.
Wat raet om 's Vredehelts beleit,
Om Andries, onder 't puick der Helden
Des staets, voor zijne dapperheit
En goede diensten te vergelden?Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Een schip vol gouts waer niet genoegh
By zulck een vroomheit opgewogen:Ga naar voetnoot26
Men loontze niet met 's lants vermogen:
En oft 't vermogen zwaerder woegh;Ga naar voetnoot28
De prijs, waer na de Bickers streven,
30[regelnummer]
Is 't Vaderlant ten roem te leven.
Maer Hollant zeit: ten minste laet
Een teken van erkentenisse
Dan vryen mijn' bevryden StaetGa naar voetnoot33
En schultbekennende gewisseGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Van opspraeck en ondanckbaerheit,Ga naar voetnoot35
Eer Reden ons die schantvleck toone;Ga naar voetnoot36
Men eer' dien Vader in den Zone:
Het Drostampt heeft naer hem gebeit.Ga naar voetnoot38
Hy zette zich op 't huis te Muiden,
40[regelnummer]
Tot veiligheit van lant en luiden.
Op deze billijcke uitspraeck hief
Het Slot zijn kruin op, uit de boomen.Ga naar voetnoot41-42
| |
[pagina 463]
| |
De zon was Goeilant noit zoo lief,
Al brackze door met gulde zoomen,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Als zuclk een stem, met lust gehoortGa naar voetnoot45
Langs al de Vecht en Goeische kusten.
Drie steden en hun dorpen rustenGa naar voetnoot47
Op deze nieumaer: Roof en MoortGa naar voetnoot48
Baldadigheit en burgerplagenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Verlaten flucks hun hol en hagen.Ga naar voetnoot50
Der byen Koning gaet te velt,Ga naar voetnoot51
Daer d'ope lucht, niet meer bedorven
Door hitte of rijp, den honigh smelt.Ga naar voetnoot53
Hy haelt de boeckweite in zijn korven.
55[regelnummer]
De koele dauw verquickt het zaet,Ga naar voetnoot55
En 't gras het vee, en spant den uyër.
De huisman ploeght en zaeit niet luier,Ga naar voetnoot57
In 't kriecken van den dageraet.
Groot bussem, 's Gravelant en andrenGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Onthalen op dit feest malkandren.Ga naar voetnoot60
Aenvaert het zwaert, ô Jongeling:Ga naar voetnoot61
Dat dit gezegende geweste,
Verdadight door uw deught en kling,
U loof, gelijck 't Gemeene BesteGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Uw' onvermoeiden Vader looft,
In ooreloge, en tijt van vrede.
Bescherm het recht van lant en stede:
Verstreck der onderdruckten hooft:Ga naar voetnoot68
Betoom den moetwil door de wetten;Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Zoo zal de Faem uw' lof trompetten.
|
|