De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 158]
| |
Gvlden Iaer van den Heer Ioan de Witte, Rechtsgeleerde.aant.Ga naar voetnoot*Der Rechtsgeleerden roem, DE WITT',
Sluit vijftighmael de groote zonneringen,Ga naar voetnootvs. 2
Na dat de wijsten aen het pitGa naar voetnoot3
Van zijn vernuft hun deftigh zegel hingen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
En wijdden 't Wetorakel in,Ga naar voetnoot5
Dat met een vry en onbevleckt geweten
Zich sedert, vreemt van vuil gewin,
In 't heiligh Recht op 't loflijckst heeft gequeten;
Dies danck, o bloeiende Aemsterlant!
10[regelnummer]
Den Vader der verdruckte Burgerye,Ga naar voetnoot10
Die tonnen schats, door kloeck verstant,
Ontzet heeft uit den klaeu der Geltharpye;Ga naar voetnoot12
Den klaeu die boedels rijt en slijt.Ga naar voetnoot13
Zijn tong en pen staen godloos onrecht tegen,
15[regelnummer]
En blijven Themis toegewijt.Ga naar voetnoot15
Zijn wijsheit streckt den vromen tot een zegen.Ga naar voetnoot16
De vrede bloeit door zijn beleit.
Hy drijft en sluit den vos en wollef buiten.
Hy paeit den wrock en 't onbescheit.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Arghlistigheit kan hy voorzichtigh stuiten.Ga naar voetnoot20
Hy troost het ouderlooze huis
En droeve weeuw, en al wie tegens redenGa naar voetnoot22
Gedaghvaert, onder 't lastigh kruis,Ga naar voetnoot23
Ter pleitrol zucht, en schendigh wert vertreden.Ga naar voetnoot24
| |
[pagina 159]
| |
[pagina 160]
| |
25[regelnummer]
De Raet op zijn grootachtbre stemGa naar voetnoot25
En oordeel magh rechtvaerdigh vonnis vellen,Ga naar voetnoot26
En bey de Rechten geeft hy klem.Ga naar voetnoot27
Den evenaer laet hy niet overhellen.Ga naar voetnoot28
Dus blinckt DE WITTE in witte deughtGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Godvruchtigh by oprechte Batavieren,
Die na een halleve eeuw verheught
Met dezen lof hun outsten Voorspraeck cieren.Ga naar voetnoot32
Rechtvaerdigheit verplicht zich zelf
Den Momber der Onnoozelheit te loonen:Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Zy daelt van 't hemelsche gewelf,
Om met olijf en lauwerier te kroonenGa naar voetnoot36
Zijn eerlijck zilverhair,Ga naar voetnoot37
Op 't Feest van 't GULDEN IAER.
CIƆ IƆ C XLVI.
|
|