De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 142]
| |
Danckoffer aen Jakob, Aertsbisschop van Mechele;aant.Ga naar voetnoot*Toen het zyn Doorluchtigheit beliefde
| |
[pagina 143]
| |
Hoe kon dan rym en ruwe kunst
Verdienen danckbrief, gaef, of gunst?
Doch Grooten, die de Godtheit eeren,
Aldus in ootmoedt triomfeeren.Ga naar voetnoot23-24
25[regelnummer]
Alreede ontvonckt uw vier myn mergh
En bloet, om naer den Dootshooftbergh,Ga naar voetnoot25-26
Den onverzierden Helikon,Ga naar voetnoot27
En d'allerlevendighste bron
Te rennen, en met duizent klancken
30[regelnummer]
Den Vader in den Zoon te dancken.
Daer gaen de hemel, aerde en zee
In arrebeit, van wee op wee:Ga naar voetnoot31-32
De zon bedeckt haer aengezicht
Met rouw, om 't noit geschapen licht,
35[regelnummer]
Wiens stralen, die zoo heiligh bloncken,Ga naar voetnoot35
Nu dryven, in hun bloet verdroncken.
Al borst myn ader, als een sluis,
Om 't heiligh bitter van Godts Kruis,Ga naar voetnoot38
Des Alverzoeners liefde en trouw,
40[regelnummer]
Zyn zuchten, dootzweet, bloet, en rouw
Hun' volle verf en zwier te geven;Ga naar voetnoot41
Onmooglyck waer 't hier door te streven.Ga naar voetnoot42
Hier schieten verf en inckt te kort.
Het bloeiend Kruis, dat niet verdort,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
En uw gehoor, zoo luisterscherp,Ga naar voetnoot45
Vereischen David, en zyn harp:Ga naar voetnoot46
In zulcke worstelpercken zweetenGa naar voetnoot47
Zoo veele orakels, en Profeeten.Ga naar voetnoot48
O licht der Nederlanden, laet
50[regelnummer]
(Nu myne Nederduitsche maet
Uw oor beheght) my dan volstaen
Met dezen wensch, dat ick, voortaen
Gerekent by uw minste leden,Ga naar voetnoot53
Geniet' de kracht van uw gebeden.
J.V. VONDEL.
|
|