De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendMaydevntjesaant.aant.aant.Ga naar voetnoot*op Iongkvrou Anna Engels geboortedagh
| |
[pagina 603]
| |
Ander.
15[regelnummer]
Anna, met haar heldre stralen,
Met haar keel, vol nachtegalen,
Wijdt het feest in van den May,
Met een vrolick veltgeschrey.
Kon ick 't lieve diertje vangen,
20[regelnummer]
't Liet my aan dat keeltje hangen.
Ander.
Och! zy komt, gelijckze plagh,
Op, gelijck de lentedagh,
Met de bloemen op de kaken,
Met de stralen in 't gezicht.
25[regelnummer]
Kniel, mijn ziel; daar rijst het licht,
Dat elx oogen kan vermaken:
Maar 't zal zincken in de zee.
Zinckt mijn zon, zoo zinck ick me.
Al verzinck ick: 't is geen noot.
30[regelnummer]
Liefst gestorven in haar schoot.Ga naar voetnoot30
Ander.
Anna, toen ick u zou kussen,
Trockt ghy, al te schuw van my,
Dat schoone aanschijn aan d'een zy,Ga naar voetnoot33
En verboot my 't vier te blussen,
35[regelnummer]
Dat mijn hart verteert tot asch,
Buiten hope van genezen.
Nu ick sterven moet, mijn schat,
Gun mijn lippen, datze lezen
Van uw wang een roozeblat,
40[regelnummer]
Van de bleeckste die daar leggen.Ga naar voetnoot40
Kunt ghy my die bede ontzeggen?
|
|