De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 593]
| |
Spierings gestaltwisseling.aant.aant.Ga naar voetnoot*Zelden speurtmen geest en schoonheid
In een lichaam. d'ongewoonheidGa naar voetnootvs. 2
Van een schepsel, soo volmaackt,
't Hart der jongelingen raackt,
5[regelnummer]
Als met uitgeschote schichten.
Had de hemel liever lichten,Ga naar voetnoot6
Als een paar bruine oogen zijn,
In een geestigh maaghdekijn,Ga naar voetnoot8
't Alleredelste aller menschen;
10[regelnummer]
Niemand sou de son verwenschen,Ga naar voetnoot10
Voor dien wenschelicxsten schat,Ga naar voetnoot11
Sonder weerga, sonder dat.Ga naar voetnoot12
Wie sou niet van minne blaken?
Pallas lippen, Venus kaken,
15[regelnummer]
Cypris oogh, Minervaas mond:Ga naar voetnoot15
Redme, redme, 'k ben gewond,
Riep een Spiering, in de vloeden.
(Overwonnen van de gloeden,Ga naar voetnoot18
En verschalckt in Venus fuick;
20[regelnummer]
Toen hy Geertruid haar perruickGa naar voetnoot20
Op den waterkant sagh toyen)
Wie verwondert sich, dat Troyen
Om een schoonheid leit vergaan?Ga naar voetnoot23
Minnevier steeckt water aan.
25[regelnummer]
Lieflijck lockaas voor ons vissen.
Vierbaack in dees duisternissen,Ga naar voetnoot26
Te vergeefs is 't dat ick sucht:
Want uw leven dat is lucht,
't Mijn is water doch voor desen:Ga naar voetnoot29
| |
[pagina 594]
| |
30[regelnummer]
Nu wil 't vier en water wesen;
Soo ick een van beide derf,
Wat is 't wonder dat ick sterf?Ga naar voetnoot32
'k Beur het hoofd niet uit de stroomen:
Ghy en kunt tot my niet komen.
35[regelnummer]
't Onderscheid is veel te groot.
't Onderscheid is self de dood.Ga naar voetnoot36
Doch is sterven mijn verlangen.
Schoonste, trecktme, 'k ben gevangen.
Schoone, 'k bid u om gena.
40[regelnummer]
Venus sloegh sijn klachten ga,
En verleende flucx den visse
Menschelijcke staltenisse.Ga naar voetnoot42
Spiering, overseldsaam ding!
Als een jeughdigh jongeling,
45[regelnummer]
Quam opborrelen van ondren.Ga naar voetnoot45
Geertruid sweem schier van verwondren,Ga naar voetnoot46
En beweeght door 's vryers nood,
Nam hem op in haren schoot.
|
|