De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendOp St. Marie Magdaleen, door Sandrart geschildert.aant.aant.Ga naar voetnoot*Op eenen bergh, zoo veer van huis,
Zoo eenzaam, slechts met dootshooft, kruis
En boeck verzien, zat Magdaleen,
En schreide: als haar, om hoogh, verscheen
| |
[pagina 592]
| |
5[regelnummer]
Een dagh van Engelen, ten troost.Ga naar voetnootvs. 5
Zy keert, op dat gezicht, naar 't oost
Haar druckige oogen, root beschreit.Ga naar voetnoot7
Zy ziet, wat dat gesicht haar zeit;Ga naar voetnoot8
En hoe haar d'Engel, Godt ten prijs,
10[regelnummer]
De heirbaan toont naar 't Paradijs,
En toezeit d'onverwelckbre kroon
En blijschap, der bedroefden loon;
't Welck zulx haar steenend hart verlicht,Ga naar voetnoot13
Zoo dat men in het aangesicht
15[regelnummer]
Dien troost ziet opgaan; als men plagh,Ga naar voetnoot15
Heel vroegh, in 't kriecken van den dagh,
T'aanschouwen, na de duisternis,
Het licht, dat op haar hielen is;Ga naar voetnoot18
Den dagh en nacht gemengt in een,
20[regelnummer]
En licht en duisternis gemeen.
Zoo ziet men 't oogh der bange vrouwGa naar voetnoot21
Gemengt met vrolickheit en rouw.
Noch staan de tranen in het oogh,
En 't licht der blijschap van om hoogh
25[regelnummer]
Bestraalt het smeltend kristalijn
Der oogen. Al de hartepijn
Gaat over. Het geweten smaackt
Iet zalighs, dat de geest vermaackt.Ga naar voetnoot28
Geluckige verwisseling!
30[regelnummer]
De blyschap, die voor 't schreyen ging.Ga naar voetnoot30
Betreurde zy, en zulck een druckGa naar voetnoot31
Verkeert in blyschap, en geluck,
Op 't allerlest voor haar gespaart.
Godts blijschap is wel tranen waart.
|
|