De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 544]
| |
Op de brviloft van Cornelis le Blon,aant.aant.Ga naar voetnoot*Zoon van Michaël le Blon, Agent der Kroone en Koninginne van Zweden, &c. Getrouwt met Iongkvrouw Elizabeth van den Kerckhove. Aen zyn excellentie Axel Oxenstern, ryxkantselier, &c.Zuyl en Kantzelier van 't Rijck,
Dat den Duitschen gront doet daveren,Ga naar voetnootvs. 2
En 't geberght dorst overklaveren,Ga naar voetnoot3
Op 't rappier, zijn stale wijck;Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Oxenstern, nu druck het zegel
Van genade op 's Ionglings schult,Ga naar voetnoot5-6
Pijnigende uw taey gedult,Ga naar voetnoot7
Toen hy dwaelde van zijn regel;Ga naar voetnoot8
Toen het Hof, met moeite, een' brief
10[regelnummer]
Uit hem perste, in zoo veel maenden,
Die hem 't padt naer 't Bruitsbedt baenden.
Schuif dees slofheit op zijn lief.Ga naar voetnoot12
Wijt die smet de zedige oogenGa naar voetnoot13
Van zijn lieve Elisabeth:
15[regelnummer]
Deze stelden hem een wet,
Groot van aenzien en vermogen.Ga naar voetnoot16
Zonder haerGa naar voetnoot* verviel de Staet,
| |
[pagina 545]
| |
Dien ghy stutte, zoo veel jaren,
Met dat hooft, vol grijze hairen,
20[regelnummer]
Even frisch, en rijp van raet.
Eeuwigh menschevleesch te slijtenGa naar voetnoot21
Met gebit en klaeuw, 't geweerGa naar voetnoot22
Van dien Gotschen Winterbeer,Ga naar voetnoot23
Schricklijck grimmigh, in het wrijtenGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Tegens 't Heiligh Arentsnest;Ga naar voetnoot25
En, terwijl hy groeit in 't stroopen,Ga naar voetnoot26
Pen op pen in bloet te doopen,Ga naar voetnoot27
Hijght om aêmtoght, op het lest.Ga naar voetnoot28
Eeuwigh velttrompetten steken,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Trommels roeren, nacht en dagh,
Root van weerlicht, slagh op slagh,Ga naar voetnoot31
Heet om 's Konings lijck te wreken;Ga naar voetnoot32
Valt een diere wraeck, in 't endt,Ga naar voetnoot33
Als zy mist aen bloet en krachten.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Gun dan Hymen oock zijn nachten,Ga naar voetnoot35
Venus vrientschap toegekent.Ga naar voetnoot36
Gun uw dienaers uit te spannen,Ga naar voetnoot37
Om te boeten zulck een schaGa naar voetnoot38
Van des oorlooghs ongena,
40[regelnummer]
En de muren weêr te mannen.Ga naar voetnoot40
Die aen 't menschelijck geslacht
Reeden wil, magh niet verzuimenGa naar voetnoot41-42
Ga te slaen zijn Ioffers luimen,Ga naar voetnoot43
Zomtijts zuur, en zomtijts zacht.
45[regelnummer]
Vryers luistren naer geen marenGa naar voetnoot45
Van den Teems, of van de Sein.
Ay, vergeef het minzieck brein,
Is het uit zijn streeck gevaren.Ga naar voetnoot48
Dat men volgh het zachte spoor
| |
[pagina 546]
| |
50[regelnummer]
Zijner oudren, en de Wijzen,
Kan de reden niet misprijzen.
D'ouden gaen de jongen voor.
Overlegh uw eerste jaren,Ga naar voetnoot53
Toen de weerga van uw ziel
55[regelnummer]
't Ieughdigh hart gevangen hiel;
Oirzaeck van 't gezegent paren,
't Welck u holp aen uwen wensch,Ga naar voetnoot57
Rechte beelden van hun vader.Ga naar voetnoot58
't Zelve vier ontvonckt zijn ader,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Die zich uitgeeft voor een mensch.Ga naar voetnoot60
Als de Bruiloft is voltrocken,
Die de blijde torts ontsteeckt,
Zal de pen, 't geen nu ontbreeckt,
U voldoen met stadigh blocken.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Wint hy, midlerwijl gepaert,
't Eersteling der bruiloftstelgen,Ga naar voetnoot66
Schenck het, zonder u te belgen,
Uwen Naem, zoo wijt vermaert.
Laet dien jongen Axel noemen,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
En, in dienst van uwen Zoon,
Eer bewijzen aen de kroon,
't Hooghst waer van uw Blon kan roemen.
In den jare CIƆ IƆ C XLIII, den XXI van Hoimaent. Gedrukt by Iacob Lescaille. |
|