De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendGelvck aen den Heer Geeraert Schaep,
| |
[pagina 501]
| |
En maackt (wie geemlick mort of knort)
20[regelnummer]
Dat elck by 't Recht gehanthaaft wort.Ga naar voetnoot20
De grijze Romers haalden vroeghGa naar voetnoot21
Zoo dappre Helden van den ploegh,Ga naar voetnoot22
En hebben zoo hun naam verbreit,
En d'oude vesten uitgeleit.
25[regelnummer]
De deught, na 't micken, treft haar wit,
Als zulck een op drie kruissen zit,Ga naar voetnoot26
Die d'eerste oprechtigheit gelijckt,Ga naar voetnoot27
En geen Sabijnschen tabbert wijckt.Ga naar voetnoot28
Dees stadt aan zulck een bloet betrouwtGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Heeft zoo te water uitgebouwt
(Dat eerst slechts netten droegh en torf)
Haar Beurs, die, als een byenkorfGa naar voetnoot32
Vol byen, nu van Koopmans krielt.
Hoe vele vloten zijn vernielt
35[regelnummer]
Door vloten op Heer Gijsbreghts erf,
Een arrebeitzaam timmerwerf
Getimmert. Hoe getrouw en milt
Heeft zy ten oorelogh gespiltGa naar voetnoot38
Haar schatten, om haar vrydoms wijck
40[regelnummer]
Om hoogh te heffen, uit het slijck:
Dies danckt haar noch de heele Staat,
Indienze slechts geen zygang gaat,
Noch afwijckt van der oudren baan;
Zy zal den ganschen Oceaan
45[regelnummer]
Doen luisteren naar heure wet;
Van daar de daghtorts uit haar bedtGa naar voetnoot46
Des morgens rijst, tot daarze daalt,
En 't hooft by Thetis onderhaalt.
De krijgh, na eenen fellen eisch,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Zal baren liefelijcken peis.
Dan worden wreede wolven tam.
Dan zult ghy vrolick, op den Dam,
Den Veltheer, in 't geweer verwacht,Ga naar voetnoot53
| |
[pagina 502]
| |
Verwellekomen, uit zijn jaght.
55[regelnummer]
Terwijl de tijt die feest vertreckt,Ga naar voetnoot55
En u de zorgh in 't bedde weckt;Ga naar voetnoot56
Daar uw Marie, vry en stout,Ga naar voetnoot57
Het woort der burgerye hout,Ga naar voetnoot58
En streckt, als zy haar vaarzen leest,
60[regelnummer]
't Afzetsel van Oom Spiegels geest;Ga naar voetnoot60
Terwijl ghy elck en haar beschut;
Wert u gewenscht al 't geen het nut
Van 't algemeen vereischt, en dat
Ghy leeft, in 't leven van uw Stadt.
|
|