De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendGeboortekrans
| |
[pagina 500]
| |
Doch eer men 't merckt loopt zy ten endt.
Wat baat de bloem den dauw te slorpen?
Zy is 't verwelcken onderworpen.
Bedocht dit schoone Katharijn,
20[regelnummer]
Die, boven zon en zonneschijn,
Verblijt alle oogen, die haar minnen;
Zy zou haar al te schuwe zinnen,
Als een gezeggelicke Maaght,Ga naar voetnoot23
Op hem, die trouwe liefde draaght,
25[regelnummer]
Eens zetten, en met gunstige oorenGa naar voetnoot25
Naar zijn gebeên en klaghten hooren;
Eer haar de lentetijt ontschoot.
Wat eenzaam leeft is levend doot.
|
|