De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 424]
| |
[Op Narbonne.]aant.aant.Ga naar voetnoot*Narbo ghesondt van locht en landt.Ga naar voetnootvs. 1
Van havens, zee, en vaste strand,
Van borgers, huysen, merckt, en straet,
Van Raet-huys, Recht, en Munt, en Baed,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Van kercken, toorens, brugh en wal,
Van water-beecken, bergh, en dal,
En watmen ergens vinden mach,
Daer immer schijnt den klaren dach,Ga naar voetnoot8
Versien; sijt heerelijck gegroet:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Met recht de Goon ghy loven moet.
V land geeft koorn wijn en saet,Ga naar voetnoot11
Veel vee in uwe weyen gaet,
De beemden ruycken van het kruyt,
Dat weeldigh springht ter aerden uyt.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Moeras of water in u sloot
Niet stinckt, gelijck een vuyle goot.
Noch distelen men ergens vint,
Want ghy sijt Floraes echte kint.
Minerva by u altijdt woont,
20[regelnummer]
En uwe jeught met wijsheydt kroont.
Soo dat oock neffens 't edel bloet
V Princen wijs sijn van ghemoet:
Want wijsheydt by haer wordt gheacht,
Veel meer als Vorstelijcke pracht.
|
|