De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendInwying van 't gelaurierde Princebeeld,
| |
[pagina 318]
| |
Wat vlechtmen hem om 't hoofd
10[regelnummer]
Den heiligen laurier, die doch sijn glans verdooft!
Sijn kop die draagh de transsen,Ga naar voetnoot11
Den toren van sint Ian, in ste van eycke kranssen.
Bevlecht hem met den Bosch.
De lauwerhoeden sijn verwelckelick en bros.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Dees hooge speelstellagie
Sie 't Heldenhoofd gehult, met 's Hertogen Bosschagie.Ga naar voetnoot16
Dat 's Fredericks cieraad:
't Welck aan de starren reickt, daer hy op 't aartrijck gaat.
Hy wandelt langs den vijver,
20[regelnummer]
En de Rodaan die roockt van sijn gerechtige yver.Ga naar voetnoot20
Daar kneust hy als een Godt,
't Weerspannigh beckeneel van sijn doorluchtigh slot.Ga naar voetnoot21-22Ga naar voetnoot22
Heel Vranckrijck yst van 't kraacken.
Soo doet een arends beck den valck sijn diefte slaacken.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Iupijn, in 't heilighdomGa naar voetnoot25
Te Rome, sagh verbaast na zijnen setel om,
En kruiste met den vinger,Ga naar voetnoot27
Om vryen Avignon, voor Henricks blixemslinger.
De Myterdrager sey:
30[regelnummer]
Ten minsten neemme niet dees sleutels allebey,Ga naar voetnoot30
Den troost van mijn genooten:
Nu ghy de sleutels hebt van steden en van sloten.
Het weerlicht van die straal
Doorsne den jaspis van 't gewijde Escuriaal.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Doen wistmen eerst, in Spanje,
Dat Hollands Hercules was meester van Oranje.
Leef lang, op uwen troon,
En steiger eeuwigh, met uw Vorstelicke kroon.Ga naar voetnoot38
In dese duisternisse.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Weest leidstar uwes volx, en schermheer van 't gewisse.Ga naar voetnoot40
|
|