De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 319]
| |
Op den bov Van den Christen Tempel t'Amstelredam.aant.Ga naar voetnoot*De schaer, die niemand doemt, als dien Gods woord afsondert,Ga naar voetnootvs. 1
En streckt een pylaer, aen 't bouvalligh Christendom:Ga naar voetnoot2
Die eeuwigh werd geboeyt, vermoord, verdoemt, geplondert,Ga naar voetnoot3
En 't opgeleyde kruys geduldigh droegh alom:
5[regelnummer]
Dees' veylge samelplaets verworf ten lange lesten.Ga naar voetnoot5
Bewaer, o heer, bewaer d'onnoosle lamrenkoy:
Bescherm oock d'Overheyd van d'Amsterdamsche vesten,
Dat nimmer wrevelgeest haer' wysen raed verstroy:Ga naar voetnoot8
Op dat wy heylighlijck, en met een goed geweten,
10[regelnummer]
V, na uw heyligh woord, aenbidden onbelet,Ga naar voetnoot10
En onsen wandel soo, na uw' geboden, meten,Ga naar voetnoot11
Dat wy den bergh des heyls beklimmen, sonder smet.
Vergangklijck is de stof van desen tabernakel:Ga naar voetnoot13
Dies heffen wy ons hart na 's hemels hooge kerck:
15[regelnummer]
Van waer een' Ga naar margenoot* stem ons wees op Christus, Gods orakel:
Wiens kracht in ons voltoy syn aengevangen werck.
|
|