De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 180]
| |
D.d.B. Op den zelven.aant.aant.Ga naar voetnoot*Terwijle Themis en Euterpe, om 't gratighst, mijnen,Ga naar voetnoot1
En trecken, om 't genot van dezen Iongeling,
Beslecht de Doot dien twist, na dat langduurigh quijnen,Ga naar voetnoot3
En schiet en eigent hem, in 't midden van 't geding.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Wat baat de lauwerkrans? wat baten Hengstebronnen?Ga naar voetnoot5
Wat baat het, of men 't Recht zijn rol afloopen hoort?Ga naar voetnoot6
Zoo ras de Doot ons roept, wy volgen, als verwonnen.
Zy leit den willigen, en rucht den wrevlen voort.Ga naar voetnoot8
Godtvruchtigheit alleen verlaat ons niet in 't sterven:
10[regelnummer]
Stantvastigh houdtze stant, in 't midden van de doot;
En, vagende het lijf van 't rotten, en bederven,Ga naar voetnoot11
Bestelt des vromen ziel in 's heils gerusten schoot.Ga naar voetnoot12
O nutte wisseling! al schijnt het vleesch verloren,
Des overledens geest wort door de doot herboren.
Vit het Latijn vertaalt.
|
|