De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 808]
| |
Antidotvm.
| |
[pagina 809]
| |
Van menschen sonder geest, van Droomers, en Propheten,Ga naar voetnootvs. 13
Van Sienders, met den geest der dwalingen beseten,
15[regelnummer]
Tot land, en siel-bederf: vermids 's Geest-dryvers vierGa naar voetnoot15
Verteert d'aensienlyckheyd van het gewijd pampier,Ga naar voetnoot16
Als hy in twijffel treckt, en listigh soeckt te planten:Ga naar voetnoot17
Dat niemand als Gods woord 'tgheschrift van Gods Gesanten
Omhelsen sal, maer eer den Geest die heymlijck blaest,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
En het gheloovigh hert met seldsame inspraeck aest.Ga naar voetnoot20
Op dat dees loghentael bet waerheyd soude schynenGa naar voetnoot21
Leent hy ghetuygenis van Epicurus swynen,Ga naar voetnoot22
En smaelt op 't heyligh boeck, en raed ons op den leestGa naar voetnoot23
Te schoeyen van een drift, en innerlycken Geest:Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Waer door noodsaeckelyck, die drinckt wt desen beker,
Syn vastigheijd verliest, en tuymelt gants onseker:
Ghelyck een dronckebolt, versopen inden wijn,
Waent dat de weereld draeyt, om dat syn herssens syn
Bestoven vanden most. of als een kiel van vlagenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
En buyen overheert, als 't roer is afgeslagen,Ga naar voetnoot30
Op Gods ghenade dryft. of als een wandel-gastGa naar voetnoot31
Die synen leydsman derft den wegh soeckt by den tast:
Want maecktmen 'sHeeren woord elx menschelycke invallenGa naar voetnoot33
Soo is het veelderley, soo raeckt 'tverstand aen 't mallen,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Soo kryght de dwalingh kracht, die voormaels was onnut,Ga naar voetnoot35
Soo breeckt de Duyvel los, soo komen wt dien put
De Rasernyen voort, die onlanx uytghelatenGa naar voetnoot37
Met fackels moedernaeckt vervulden merckt en straten:
En Christus word een klucht, daer yder van ghelooft
40[regelnummer]
Al wat hem schiet, en maelt in 't los, en breynloos hoofd:Ga naar voetnoot40
| |
[pagina 810]
| |
Soo staen de Tempels leegh, en niemand van de leken
Den Bybel geeft gehoor, maer acht het sondaegs preken
Voor enckel letterwerck en pryst den predikantGa naar voetnootvs. 43
Den wonderbaren Geest gheboren in 'tverstand:
45[regelnummer]
Is wyser als die geen welcke in Gods naem voorhenenGa naar voetnoot45
Als lichten onder Ioon, en Heydenen verschenen,
Bevestighden hun leer, en ampt door 'tperckement,
Waer in des Hemels wil met letters was gheprent,
En porden yeder een aendachtelyck te lettenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Niet op een spoock des Geests, maer op beschreven wetten,Ga naar voetnoot50
En uyt der Priestren mond, op pene van den ban,
Te leeren Moses last, te smaecken Hemels Man',
Verboden strengh, en scherp der sielen dorst te lavenGa naar voetnoot53
uyt putten, die 'tvernuft verdicht had, en ghegraven.
55[regelnummer]
Soo die Gods aenschijn sagh ons tot Gods woord vermaent,Ga naar voetnoot55
Dat besight als syn sweerd, hoe ydel, en verwaentGa naar voetnoot56
Is hy, die dompen wil soo Goddelijcken lampen,Ga naar voetnoot57
En dwalen in een nacht vol nevelen, en dampen,
Gestegen in een hoofd dat altyd suft, en waelt,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En daer de blinde waen slechts doode beelden maelt,Ga naar voetnoot60
En oordeelt geest en God al wat 'tghepeyns verwildertGa naar voetnoot61
Begrypt in 'tbeckeneel, en sich voor oogen schildert:Ga naar voetnoot62
Als een krancksinnigh mensch, die syn gedachten pynt
En raest, en slaet gheluyt op al wat hem verschynt.
65[regelnummer]
Noch kan dit sotte volck syn hoovaert niet bedwinghen,Ga naar voetnoot65
Maer berst tot schelden uyt, en oordeelt poppe-dinghen
Den waren Godesdienst, Gods woorden sonder kracht,Ga naar voetnoot66-67
En letters sonder siel, een doncker helsche gracht,
Den stoel van Lucifer, een deur van ketteryen,
70[regelnummer]
En baent alsoo den pad tot duysend rasernyen.
Die redelycker schynt treed wat bedeckter voort,Ga naar voetnoot71
| |
[pagina 811]
| |
Acht eyghentlyck schrifts sin niet voor 'twaerachtigh woord,Ga naar voetnoot72
Maer een ghetuychenis van 'teeuwigh woord daer boven,
Twelck de Gesalfden is dien alle tongen loven,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Ia draeft hier op soo hooch, dat wie sulx niet bestemtGa naar voetnoot75
Is Nicodemus maet, en blyft van 'tlicht vervremt,Ga naar voetnoot76
Heeft Swinckveld noeyt gesmaeckt, die hooger was gestegen
En hoorde een stem des troosts langs ongemeene wegen.
Dus vecht hy met syn schim wat dertel, en wat trots:Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Want wie ontkent Gods woord te syn de sone Gods,Ga naar voetnoot80
Die 'sVaders wil verklaert, en uyt syn schoot komt dalen,
En leert hoe God door hem laet syn genade stralen
Op 'tmenschelyck geslacht. maer daerom niet te minGa naar voetnoot83-vlgg.
En laet het heyligh boeck, of liever Godes sin
85[regelnummer]
Door letters uytgedruckt, niet nae Gods woord te wesen.
'tsy of wy 'sHeeren wil dan inden Bijbel lesen,
Of hooren Christus self, of die hy tot ons send,
Het is een selve woord, en 'tworter voor bekend:Ga naar voetnoot88
Dat op verscheyden wijse hy yeder laet betuygenGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
By monde, of by geschrift, om 'tsondich hert te buygen
tot syn gehoorsaemheyd. Dit woord dan inder daed
Gelyck een hamer is die rotsen stucken slaet,Ga naar voetnoot92
Ia een tweesnydent sweerd, een kracht Gods, en een leeringh
Waer door hy krachtigh werckt gemoed, en sielbekeeringh,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
'tZaed dat ons wederbaert, een levendige spys,Ga naar voetnoot95
Een licht op Davids pad, een Christen paradys,
Een bron die overloopt van geestelycke gaven.
Wat meerder het vermagh als 'truychste slechts beschavenGa naar voetnoot98-vlgg.
| |
[pagina 812]
| |
Gelyck een timmerman bereyd een vlack panneel,
100[regelnummer]
En effent, om de verw t'ontfanghen van tpinceel.
De Dichter der Hebreen roemt anders in sijn dichten,Ga naar voetnoot101
En leert dat Godes Wet onse ooghen kan verlichten,
Den dwasen levert wijs, en in benautheyds grafGa naar voetnoot102-103
Vertroost het bangh gemoed. 't is s'Konings schat, en staf.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Wy willen met die staf ons op den wegh begeven,
En wandelen getroost na 't altijt-durend leven,
En schouwen Swinckvelds geest, die van sijn droomen pocht,Ga naar voetnoot107
En in't onseker tast, en vecht als inde locht.
I.V.V.
'T Amsterdam, |
|