De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 495]
| |
Op Vrbaen den Achtsten.aant.aant.Ga naar voetnoot*Wat Godheit vol ontsaghs is dit,
Die daar op zeven bergen zit,
En zwaait, met zijne rechte hant,
Dien blixemstraal, en gloenden brant,
5[regelnummer]
Vervaarlick als de Dondergodt?Ga naar voetnoot4-5
Terwijl hy, uit het hooge slot,Ga naar voetnoot6
Een ieder handelt zoo beleeft,Ga naar voetnoot7
En streelt, en smeeckt, en zegent, heeftGa naar voetnoot8
Hy onder zijn schabel gebraghtGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
En zolen 't oorlooghsfors geslacht;Ga naar voetnoot10
En, trapplende op 't gekroonde hooftGa naar voetnoot11
Der grootste Koningen, verdooft
Het gloeiend purper van den Raat
Der Vadren, die rontom hem staat;Ga naar voetnoot13-14
15[regelnummer]
Gelijck 't gestarrent flaauwt, en daalt,
Zoo ras de zon in 't Oosten straalt
| |
[pagina 496]
| |
Van gout en roozen, uit haar troon.
Verhuist Iupijn met al de Goôn?Ga naar voetnoot18-vlgg.
En vaart hy uit den hemel, om
20[regelnummer]
Het Kapitool, sijn Heilighdom,Ga naar voetnoot20
Te gaan bezoecken? wat gezagh
Brengt d'eerste tijden voor den dagh,
En voert den ouden Numa weêrGa naar voetnoot23
Te Rome, met zoo groot een eer?
25[regelnummer]
En levert Rome weder aan
Den grijzen Numa onderdaan?
Terwijl 't gemoedt dit overleit,
Zoo luistert my mijn geest, bereit
Te baren, en gedreven doorGa naar voetnoot28-29
30[regelnummer]
Iet hemelsch, dit al stil in 't oor:
Dees is de groote SleutelvooghtGa naar voetnoot31
Van 's hemels poorte. rust nu. pooght
Niet meer te weten. Buigh uw knien,
En kus zijn voeten, wijt ontzien.
Te Rome, met den ingangk des gulden jaers, 1625. Vertaelt uit mijn Broeders Latijn. |
|