De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 486]
| |
[pagina 487]
| |
Opdraght.Ga naar voetnoot*Ionfers, op wiens kaecxkens blosen,Ga naar voetnoot1
Niet naturelijcke rosen,
Maer die Zedigheyd, en SchaemtGa naar voetnoot2-3
Daer op dopte, soo't betaemt:
5[regelnummer]
Die, soo langh uw jaren recken,Ga naar voetnoot4-5
BAECKENS sult ter Deughde strecken:
Neemt in 't goede Kuyscheyds Kamp:Ga naar voetnoot7
Als de roockerige lamp
Van mijn geest meer lichts wil jonnen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Sal ick bet vernoegen konnen.Ga naar voetnoot10
uw verplichte
I.V. Vondelen.
| |
[pagina 488]
| |
Scheybeek, hofstede van de famielie Baeck in Beverwijk.
Gravure ontleend aan de 2e uitgave van ‘Stryd of Kamp, Tusschen Kuyscheyd En Geylheyd. 't Amsterdam, Ghedruckt by Iacob Aertsz. Calom. Boeckvercooper, woonende op 't water in de vyerige Kalom. 1625, blz. 105; deze uitgave is 'n onderdeel van Minne-plicht. ende Kvysheyts-Kamp. als mede Verscheyden Aardighe en Geestige Nieuwe Liedekens en Sonnetten. T'Amsterdam, Bij Iacob Aertsz. Calom. Ao CIƆIƆCXXVI’ [1626]. | |
[pagina 489]
| |
Stryd of kamp Tusschen Kvyscheyd En Geylheyd.
| |
[pagina 490]
| |
Op dit Beeckjen heeft op 't lestGa naar voetnoot13
Kuyscheyd sich een Burgh gevest,
15[regelnummer]
En daer, uyt sorghvuldigheyd,Ga naar voetnoot15
't Water drie mael om geleyd.Ga naar voetnoot16
Wit Albast de vesten zijn,
Dieme best by sonneschijnGa naar voetnoot18
Wt de toppen blincken sietGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Van Rieboordetjes en Riet.Ga naar voetnoot20
Op dit Slot staet een Kappel,
Daer met wind, en snarenspel,Ga naar voetnoot22
Een spierwitte Maeghdenrey
Menght een Goddelijck geschrey.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
'tLicht, dat door het heyligh glas
Blickert, word van MaeghdewasGa naar voetnoot26
Nacht en dagh steeds aengevoed.
't Wieroock ruyckter wonder soet.
Maer der kunstenaren geest
30[regelnummer]
Sweeft en leefter aldermeest:
Hier de naeld, en daer 't pinceel,
In tapijt, en op 't panneel.
By een kristalijne bron,
Schijnt Susanne, kuyscheyds son,
35[regelnummer]
Te beschreyen 'slevens licht,
En verwenscht het geyl gesicht
Van twee gryserts, die, vol brand,
Dingen na het heyligh pand,
Datse haer man heeft toegewijt.
40[regelnummer]
Siet eens hoe de schaemte strijd.
Hoese worstelt met de dood;
| |
[pagina 491]
| |
Om soo dierbaren kleynood
Te bewaren ongeschent
Voor den Bruygom diese erkent.
45[regelnummer]
Elders als een Morgenstar
Blinckt de Bruyd van Potiphar,Ga naar voetnoot46
En, aentreckelijcke pop,Ga naar voetnoot47
Ruckt verlieft voor Ioseph opGa naar voetnoot48
Haren boesem: daer het beeld
50[regelnummer]
Van yet weeldighs inne speelt.Ga naar voetnoot49-50
Boesem, die nau aengeraeckt
Hand en vingers salich maeckt.
Boesem, daer een Afgods vrient,
Die op Isis feesten dient,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Om het offer sou versmaen,Ga naar voetnoot53-55
En voor 't Outer sich ontgaen,Ga naar voetnoot56
Maer siet ginder hoe d'HebreeuGa naar voetnoot57
Vlied van 't lichaem blanck als sneeu,
En sijn mantel onbesmetGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Laet aen 't overspeligh bed.
Elders sietmen hoe Lucrees,
Als een doodshoofd bleeck van vrees,
Als het anders niet magh sijn,Ga naar voetnoot63
Word ontheylight van Tarquijn.
65[regelnummer]
Wederom hoe sy terstondGa naar voetnoot65
Mettet stael haer selven wond,Ga naar voetnoot66
En betuyght het kuysch gemoedGa naar voetnoot67
Met de sprenckels van haer bloed.
Elders Daphne lauwerboomGa naar voetnoot69
| |
[pagina 492]
| |
70[regelnummer]
Schaduw jont den waterstroom,
En haer voeten allebey
Stronckelen in slibbrigh kley.Ga naar voetnoot72
Meer van diergelijcke stof
Mercktmen hier de Deuchd tot lof.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Wie voor Kuyscheyd heeft gestreen
Leeft door 'sweerelds eeuwen heen.Ga naar voetnoot33-76
Venus, die te Paphus heerst,Ga naar voetnoot77
Was de geen, die d'aldereerstGa naar voetnoot78
Dempen wou vrou Kuyscheyds stam,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
En het Slot berennen quam:Ga naar voetnoot80
Quam 't bestoken met haer speyr,
Met een groot ontallijck heyr.
't Aterlinghse Dwerghjen loosGa naar voetnoot83
Sy tot 'slegers Maerschalck koos.
85[regelnummer]
Dese toegerust met boogh,
Tros, en pijlen, moedich tooghGa naar voetnoot86
Als Veldhoofdman trots voor aen,
Wel gemoedight om te slaen.Ga naar voetnoot88
Iock, en Lach, en Boevery,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Lusjes, Kusjes, Sotterny,Ga naar voetnoot90
Steeckjes, Treeckjes, en Gevley,Ga naar voetnoot91
Pronckten met sijn leverey.Ga naar voetnoot92
Kuyscheyd van haer tinne sagh
Met het kriecken van den dagh,
95[regelnummer]
Hoese werd becingelt dicht
Van dat eerloos Hoerewicht.
Daetlijck sprack sy preuts, en fier,Ga naar voetnoot97
Tot Cathrijn, en Dianier:
| |
[pagina 493]
| |
Op Trawanten op! en gaet,
100[regelnummer]
En de valbrugh vallen laet.
Boodschapt Cypris in mijn naem,Ga naar voetnoot101
Datse haer met haer Soon niet schaem,Ga naar voetnoot102
Tegens my in 't veld alleen
Half gewapent wt te treen.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Bey nae 't opnen van de poort
Tradense wt. Cathrijn dee 'twoord:
Alsse Venus in haer tent
Vond, met 'tboefjen daer ontrent.
Paphus groote Koningin,
110[regelnummer]
Met uw stokebrand de Min,Ga naar voetnoot110
Neemt voor lief de groetenis
Van haer die u vyand is.
Om t'ongaen 'tlange oorlooghs rampGa naar voetnoot113
Sich erbiedse een vryen kampGa naar voetnoot114
115[regelnummer]
Aen te gaen, en is getroost
Dy te wachten, en uw kroost.Ga naar voetnoot116
Venus moed ontsonck de sielGa naar voetnoot117
Met dat d'handschoen voor haer viel.Ga naar voetnoot118
Min greepse op. Dees metter vaertGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
Haesten weder slotewaert.Ga naar voetnoot120
'Twas een lust t'aenschouwen, hoe
Men van weersijds ruste toe,Ga naar voetnoot122
Om te leveren den strijd,
Half bedeest en half verblijd.
125[regelnummer]
Alle vensters lagen vol
Nonnetronien blanck en bol,Ga naar voetnoot126
Als haer Vrou ten vederspelGa naar voetnoot127
| |
[pagina 494]
| |
Wt reed op een witte Tel,Ga naar voetnoot128
Met een Rijdrock hagelwit.
130[regelnummer]
'tKleed dat voeght haer daerse sit,Ga naar voetnoot130
Met haer speer. omgort wel stijf,Ga naar voetnoot131
Pijlen ramlen aen haer lijf.
Cypris en haer Soon vol moeds
Werd getrocken in een koets
135[regelnummer]
Van twee Swanen tay van schacht,Ga naar voetnoot135
Die de Min aendreef met kracht.Ga naar voetnoot136
Venus in het rennen heet,Ga naar voetnoot137
Scheurde haer vyands opperkleed,Ga naar voetnoot138
Maer de Kuyscheyd van sich stack
140[regelnummer]
Dat de punt in 't herte brack.
Wend, och wend! kreet Cypris doen.Ga naar voetnoot141
Als hy sagh sijn moeder bloen,Ga naar voetnoot142
Wilde hy keeren metter haest,
Maer sy greep hem soo verbaest:Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Greep, en smeet hem metter hand,
Schier een steenworp verre in 't sand,
Dat hy van soo swaren val
Hinckt, en eeuwigh hincken sal.
Daerme raeckt in rep, en roerGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
'tLeger van dese ooster Hoer.Ga naar voetnoot150
Yeder vlucht, een yeder vliet.
Waer sy bleef en weet ick niet.
Maer de Kuyscheyd krijghsheldin
Reed met zege Slootwaert in:
155[regelnummer]
Daer Cathrijn, en Dianier
Haer bekransten met laurier.
FINIS. |
|