De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 400]
| |
Gezang,
| |
[pagina 401]
| |
d'Ander alle ding belacht,
Om tydtkorting van de jacht,
25[regelnummer]
Om in struycken en in hagenGa naar voetnoot25
't Schuwe bosch-swijn te bejagen,
En in d'eensaem wildernis
't Wilt steets op sijn hacken is,Ga naar voetnoot28
Met sijn honden en Molossen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Die gaen snuff'len in de bossen.Ga naar voetnoot23-30
d'Een treckt met een Angel-hoeckGa naar voetnoot31
Nu een Baers op, dan een Snoeck,
Dan een Spiering, dan een Vooren:
d'Ander acht dit tijt verloren,
35[regelnummer]
En beloert de vogels schalck,Ga naar voetnoot35
Nu in 't net, dan met de valck.
d'Een verdient de lauwer-bladen,
Om dat hy der helden daden
In der Musen tempel song,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
En te pronck haer schilden hong:Ga naar voetnoot40
Is onledich met het lymen,
En het schaklen van sijn rymen.Ga naar voetnoot37-42
d'Ander slaet de sterren ga
's Morgens vroeg, en 's avonts spa,
45[regelnummer]
Wort door 't ondervinden rijcker,Ga naar voetnoot45
Wenscht steets om een verder kijcker,Ga naar voetnoot46
Huylt vaeck eens, om dat hy niet
In den raet der Goden ziet.
d'Een sal al sijn neyging streckenGa naar voetnoot49
| |
[pagina 402]
| |
50[regelnummer]
Om met Mars te veld te trecken,Ga naar voetnoot50
En treed als een Leeuw verwoed,
Sijnen vyand te gemoedt,Ga naar voetnoot52
Daer de barsse wapens klincken,
Daer de blancke sweerden blincken.Ga naar voetnoot49-54
55[regelnummer]
d'Ander vliende dit geluyt,Ga naar voetnoot55-vlgg.
Is een Munnick in sijn huyt:Ga naar voetnoot56
Past op sijn gesette stonden,Ga naar voetnoot57
Is aen 't klockseel vast gebonden,
Acht elck minder als sich self,
60[regelnummer]
Hangt steeds boven aen 't gewelf;Ga naar voetnoot60
En 't gewijde heeft uytverkooren,Ga naar voetnoot61
En draeyt om de Kercke tooren,Ga naar voetnoot62
Als de kraeyen, 't wuft gespuys,Ga naar voetnoot63
Om de weerhaen, en het kruys;Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
En gaet schuw, gelijck als d'uylen
In de gaten hem verschuylen,Ga naar voetnoot66
Om het kerck-hof, daer het spenst,Ga naar voetnoot67
't Is al heylich, wat hy wenscht:
Wat hy spreeckt, bedenckt, beluystert,
70[regelnummer]
Alle menschen zyn verduystert,
Blind en dom, en sonder reen,
Soxes is verlicht alleen.Ga naar voetnoot72
Aldus gaet het in dit leven,
Elck wort van sijn geest gedreven:
75[regelnummer]
Elck omhelst sijns herte lust,Ga naar voetnoot75
Die hy als sijn Bruytje kust.
I.v.V.
|
|