Toen wy, te Babylon, geketent, daaghlix droever,
En aan Ierusalem, en 't Vaderlant gedachten,
5[regelnummer]
En aan d'altaren, daar wy Godt te dienen plaghten,
Toen scheen ons aangezicht van hartzeer te verouden.
Nu laat ons eens een liet en blijden lofzangk hooren,
En zingt eens, zoo gy plaght, in uw Godsdienstigh huis.
Nu wy, zoo veer van huis, by woeste vreemdelingen,
Ierusalem, eer ghy in mijn gemoedt zult sterven,
| |
De tong sal eer verdrooght in 't montgehemelt hangen,
Eer dat van elders vreught verrijse in ons gemoedt.
Die, in 't verdelgen van den roem der Israliten,
Verwoest, en brant, en blaackt: brengt yzer aan, en vuurwerck.
30[regelnummer]
Men trap haar, die u zoo baldadigh heeft getreên.
Bloetdorstigh Babylon, hoe stout ghy u durft roemen;
Men sal in 't ende den verdelger zaligh noemen,
Die u vergelde al 't wreede ons aangedane quaadt.
Van Babels zuigeling op rotsen klitst, en slaat.
|
-
voetnoot*
- Van omtrent 1620. Afgedrukt naar de tekst in I.V. Vondels Verscheide Gedichten; CIƆIƆ CXLIV (d.i. 1644) blz. 380.
In de tietel: Psalm CXXXVI. Deze psalm, 'n lied van smartelik verlangen naar Jeruzalem, is waarschijnlik gedicht tijdens de Babiloniese gevangenschap (door de profeet Jeremias, of door 'n Leviet). In geestelike zin drukt deze psalm de gevoelens uit van de kristen, die zich balling voelt op aarde (Babilon).
-
voetnoot2
-
Ons harpen....: geen (godsdienstige) liederen meer zongen.
-
voetnoot3
-
Der onverzoenbre Eufraat: onverzoenbaar omdat Babilon zijn felle haat bewees aan de Joden.
-
voetnoot6
-
Levi: de priesters (die allen uit de stam van Levi waren); met Man des Godtsdiensts: met de innigste Godsvrucht; met 't manna, 't beste van de Godsdienst.
-
voetnoot9
-
beloegen in ons kruis: belachten, bespotten in onze ellende; (beloegen oorspr. vorm).
-
voetnoot13
- Wie zou 't nog lusten te zingen, wie zou nog genoegen vinden in 't zingen.
-
voetnoot17
-
rechte: rechter (slinke en rechte ook zonder er, zie blz. 60 op vs. 114); haar soete snaren: de liefelike snaren van de harp (die zij gewoon is te tokkelen; haer slaat op hant).
-
voetnoot19
-
Gewijde vloeren.... van Jeruzalem's tempel.
-
voetnoot20
-
heilighdommen: heilige vaten, en ander tempelgereedschap.
-
voetnoot22
-
vaarsen: verzen ('t voorwerp van onze gedichten en liederen).
-
voetnoot25
-
de Edomiten hadden de belegeraars en verwoesters van Jeruzalem bijgestaan (Jeremias' Klaagzangen 4:21; Ezechiël 25:12; 35:5; 36:5). In geestelike zin zijn 't de wereldsgezinden, die vijanden zijn van de Kerk.
-
voetnoot34
-
Persen: Perzen (die onder Cyrus Babilon veroverden); de Perzen worden in de psalm zelf niet genoemd.
-
voetnoot35
-
harssen: hersens (harssen of herssen meerv. zie Dl. 1, blz. 792 op vs. 2). Naar dit wrede krijgsgebruik zou ook bij de inneming van Babilon gehandeld worden (volgens Isaias 13:16); de psalmist prijst die verdelgers hier gelukkig, alleen omdat zij de werktuigen zijn van Gods gerechtigheid. In geestelike zin zijn de zuigelingen, de handlangers van de duivel, die tegen Kristus, ‘de steen des aanstoots’ zullen verpletterd worden (volgens de verklaring van Augustinus).
|