De gedichten
(1994)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |||||
32 Want soo door Godts genaed de keur niet aen ons staet (1644)Kennelijk is in de correspondentie met Caspar Barlaeus de leer van de vrije wil aan de orde geweest. Tesselschade Roemers reageert daarop in een brief. (...)
Ick dacht, dat die questy al lang doot was
1[regelnummer]
Want soo door Godts genaed de keur niet aen ons staet
Ga naar voetnoot1
2[regelnummer]
Soo is't vergeefs gepreekt doet goet en laet het quaet
Ga naar voetnoot2
die tot precken bequaem is, die vadt dit wel
3[regelnummer]
Maer by't gelovich volck, wat raet te maecken Jock
Ga naar voetnoot3
4[regelnummer]
'T geen waerheyt is verklaert by Testament van Hoc
Ga naar voetnoot4.
en soo veel Jae en neen, myn Hooft en lyt het niet te brengen
overeen
(...)
| |||||
[pagina 145]
| |||||
Naar het handschrift van Tesselschade Roemers. ub Leiden, Pap. 2 (Visscher). | |||||
VerantwoordingDe vier versregels die beginnen Want, Soo, Maer en 'T geen (v. 1-4) zijn gecalligrafeerd. In Worp (1918: 292) is de volgende regel in de brief gepresenteerd als v. 5-6: En soo veel Jae en neen,
Myn Hooft en lyt het niet te brengen overeen
Hiervoor geeft het handschrift geen aanleiding. De versregels springen in het handschrift niet in. Aan het einde van v. 4 ('T geen waerheyt is...) staat ‘et’, te duiden als ‘etcetera’. Het is weggelaten om het rijmschema niet te verstoren. | |||||
Diplomatische transcriptie van een gedeelte van de brief(...)
Ick dacht, dat die questy al lang doot was
[-want by al *...*]
Want soo door Godts genaed de keur niet aen ons staet
Soo is't vergeefs gepreekt doet goet en laet het quaet
Die tot precken bequaem is, die vadt dit wel
Maer by't gelovich volck, wat raet te maecken Jock
'T geen waerheyt is verklaert by Testament van Hoc. et
en soo veel Jae en neen, myn Hooft en lyt het niet te brengen
overeen
een ijder kerck kint kent zyn Vaeder soo het seyt
maer dat syn vaeder en moeder kent en isser niet qualyck aen
want een moeder en kan geen bastaert maecken nae de gemene wet.
hier wach ick u oordel aff ten waer wy beter te swygen koeren.
| |||||
NotitiesDe zinnen in proza vormen een onderdeel van de tekst blijkens de
voegwoorden. Want (v. 1) legt een causaal verband tussen de eerste
versregel en de veronderstelling van de auteur dat die geloofskwestie een
achterhaalde zaak is; Maer (v. 3) drukt een tegenstellend verband met de
voorafgaande zin uit. | |||||
Korte inhoudTheologische disputen kunnen gewone gelovigen in verwarring brengen. | |||||
datering 1644naar een brief van Barlaeus van 23 november 1644 (Hooft De briefwisseling, brief 1230) waarin het gevraagde oordeel ter sprake komt. |
|