De gedichten
(1994)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
31 Het nerpent heyl van ons hoogh Hofwijckse poeet (1642)Als reactie op een vierregelig versje van Constantijn Huygens betreffende haar overgang naar de katholieke kerk schrijft de dichter een eveneens vierregelig epigram waaraan zij in een brief aan Caspar Barlaeus nog twee regels vooraf laat gaan. ...
1[regelnummer]
Het nerpent heyl van ons hoogh Hofwijckse poeet
Ga naar voetnoot1
2[regelnummer]
Be haeght my echter noch het sy dan koudt off heet
Ga naar voetnoot2
1[regelnummer]
Zijn reeden wel gegrondt
Ga naar voetnoot1
2[regelnummer]
Hoe welse schier een graw is
Ga naar voetnoot2,
3[regelnummer]
Is smacklyck in myn mondt
4[regelnummer]
Om dat se nimmer Lauw is.
Elck sijn waerom.
Naar het handschrift van Tesselschade Roemers. ub Amsterdam 23 ba 1. | |
[pagina 143]
| |
VerantwoordingDe eerste twee versregels zijn evenals het handschrift van de brief geschreven in de humanistische cursief. De schrijfwijze van het vierregelige gedichtje wijkt daarvan af. De spaties in Hoewel se en Omdat staan in het handschrift ‘Hoe welse’ en ‘Om dat’. ‘het’ is geschreven Het. | |
NotitiesI: De twee regels worden gedragen door de alliteratie van de /h/.
Vooral de combinatie hoogh met Hofwijckse benadrukt de houding
van de dichter tegenover Constantijn Huygens. Er spreekt wellicht ironie uit.
| |
Korte inhoudDe scherpe aanval van Constantijn Huygens op haar overgang naar de katholieke kerk krijgt de waardering van de dichter vanwege de betrokkenheid die eruit spreekt. | |
AchtergrondHet versje van Huygens waarop de dichter reageert luidt: Verstaet ghij 't, Tesselscha?
Uw aensicht is aen stucken;
Ten minsten leert hier na
Aen beelden niet te bucken.
Uit
Constantijn Huygens De
gedichten deel 3, p.177.
Deze tekst is een reactie op het bericht dat Tesselschade Roemers in een smidse gewond was geraakt door een vonk van het aambeeld die in haar oog terecht was gekomen. Huygens maakt een woordspel met ‘(aam)beeld’. De door protestanten veronderstelde beeldendienst in de katholieke kerk is zijn uitgangspunt. In haar gedicht gaat Tesselschade Roemers niet op dit thema in. Op 6 april 1642 stuurt Caspar Barlaeus het antwoord van Roemers door aan Huygens. De aanhef Zijn reeden wordt bij Barlaeus ‘V reeden’, een klein bewijs van het feit dat een dichttekst niet werd gezien als een zo individuele tekst dat daarin - vanuit een andere context - niets veranderd mocht worden. | |
datering 1642naar de brief van Barlaeus aan Huygens van april 1642. (Huygens De Briefwisseling deel 3 (1914), p. 276). |
|