De gedichten
(1994)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
28 Indien 'T Prinsessen Oor alst mijne waer Geweest (1633)In een brief aan P.C. Hooft reageert de dichter met een epigram op Hoofts Klaght van Koning Henrik de Groote. Hierin richt de koning zich tot de afwezige Prinses van Condé. Indien 'T Prinsessen Oor alst mijne waer Geweest
Ga naar voetnoot1,
De koninck 't Leeven, sij haer Trouw en Ghij besat mijn Geest
Ga naar voetnoot2.
| |
[pagina 137]
| |
Naar het handschrift van Tesselschade Roemers. kb Den Haag,clxxi ac 2. Overgenomen uit P.C. Hooft De briefwisseling ii. Ed. H.W. van Tricht. Culemborg 1977, brief 567. | |
AchtergrondDe versregels komen voor in een brief van Tesselschade Roemers aan P.C. Hooft (De briefwisseling, brief 567), waarin zij reageert op zijn Klaght van koning Henrik de Groote (Brief 566), een door Hooft geschreven vertaling van een Frans gedicht, waartoe zij hem verzocht had. De wel zeer bondige formulering maakt het interpreteren moeilijk zonder kennis van de historische gegevens. De moord op de Franse koning Hendrik iv (1610) was een grote schok geweest voor geheel Europa. Roemers gaat er kennelijk vanuit dat de klacht van de koning zoals door Hooft verwoord, zijn dood had kunnen voorkomen. De prinses zou bij het horen van dit gedicht haar trouw nog bezitten. Hiermee zal niet de huwelijkstrouw aan haar echtgenoot, maar de liefdestrouw aan de koning bedoeld zijn. Tenslotte zou Hooft de geest van de dichter hebben bezeten, indien zij zich had kunnen identificeren met de prinses aan wie de klacht gericht was. Dit alles is echter niet gebeurd. In zijn prozawerk Henrik de Grote van 1626 vertelt Hooft over deze liefdesgeschiedenis waarbij de prins van Condé, de echtgenoot, het veld moet ruimen, omdat de koning de prinses aan het hof ontboden heeft: Terwijle rees'er een misverstandt tusschen den koning ende den prins van Condé, waar van de grondóórzaken zeer bewimpelt werden. Mompeling ging'er, die, óftze schóón onzeker zy, niet te verswijghen staat. Namelyck, dat zyne Majesteit op 's prinssen gemaalin, een zeer schóne ende frisse vórstinne, 't óógh geworpen had, ende haar, teghens zyn [t.w. van de Prins van Condé] goedtvinden, te hove willen doen verblyven. Iae zoude haar de koningin, in 'tkinderbed, op zyne begeerte, t'haren dienst ontboden hebben; (P.C. Hooft Alle de gedrukte werken 1611-1738 deel 9. Amsterdam 1972, p.222). Hendrik iv was de (overleden) echtgenoot van Maria de Medicis die in 1638 met groot vertoon in Amsterdam werd ingehaald. Tesselschade Roemers dichtte toen een Italiaans gedicht op haar (gedicht 34). | |
datering 1633naar de begeleidende brief van P.C. Hooft bij de Klaght van 21 maart 1633 (De briefwisseling, brief 566), waarop Tesselschade Roemers reageert. |
|