De gedichten
(1994)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |
23 Die naer mijn luysteren wil, die sal ick eens beloonen (geen datering)De vraag van de Minnaar is anoniem. Mogelijk is het eveneens door Tesselschade Roemers gedicht. DEN MINNAAR Van Juffr. STEENHUYSEN spreekt:
De alderliefste Maeght, die ick van harten meen
Ga naar voetnoot1,
Heeft Oogen van Sapphijr, daer ick om sucht end' ween
Ga naar voetnoot2;
De Lippen van Roobijn; van wit Albast de Handt;
De Borst van Marmor en het Hert van Diamandt,
5[regelnummer]
Wat wonder ist, ô Min? dat op dit schepsel straf
Ga naar voetnoot5
Uw minne schichten, en mijn suchten stuyten af?
Ga naar voetnoot6
anoniem
antwoort Op het Gedicht van den Minnaar van Juffr.
Steenhuysen, door tesselschade.
cupido spreekt: Die naer mijn luysteren wil, die sal ick eens beloonen
Ga naar voetnoot1,
Met levendige waer, en legge goude Kroonen
Ga naar voetnoot2,
De schoonheyt en het gelt
Zijn beyd in mijn gewelt
Ga naar voetnoot4.
5[regelnummer]
Ik vergulde de pijlen
Ga naar voetnoot5,
En weetse soo te vijlen
Ga naar voetnoot6,
Tot wraack, in liefdes schijn
Ga naar voetnoot7.
Die ongehoorsaem zijn
Ga naar voetnoot8:
Dies treckt u hert en zinnen
Ga naar voetnoot9,
10[regelnummer]
Van die ghy placht te minnen
Ga naar voetnoot10,
Een beestiger dan ghy
Ga naar voetnoot11,
Ontsteent de herde zy
Ga naar voetnoot12.
U sughten is verlooren
Ga naar voetnoot13,
Sy is in steen gebooren:
15[regelnummer]
Want soo u heus gelaet, niet by haer op en doet
Ga naar voetnoot15;
Een Diamant ontlaet niet dan in Bocken bloet
Ga naar voetnoot16.
| |
[pagina 118]
| |
Naar de eerste druk in Verscheyde Nederduytsche gedichten ii, Amsterdam, L. Spillebout, 1653, p.40-1. ub Leiden 1198 f 10. | |
VerantwoordingI ‘DE’ (v. 1) is geschreven De. II Worp (1918: 94) leest ‘Dus’ (v. 9), ‘sucklen’ (v. 13) en ‘Boecken’ (v. 16). | |
NotitiesII | |
Korte inhoudEen minnaar beschrijft zijn geliefde Juffr. Steenhuysen. Zij blijkt te bestaan uit louter edelstenen. Cupido adviseert de minnaar geen pogingen in het werk te stellen een stenen geliefde te beminnen. Zij is niet tot wederliefde te bewegen. | |
[pagina 119]
| |
AchtergrondEen speurtocht naar Juffr. Steenhuysen is onnodig; er is hier sprake van een literaire figuur. De gedichten moeten worden gelezen als een parodie op veel petrarkistische liefdespoëzie, waarin de geliefde vrouw soms ogen van saffier heeft, soms lippen van robijn, enzovoort. Als ze alle lofwaardige ‘stenen’ eigenschappen tegelijk vertoont, verwordt de geliefde echter tot een volstrekt ontoegankelijk wezen, op wie de liefde geen vat kan krijgen. Ook in het gedicht Hoe Crachtich ick verpyn (gedicht 2) treedt Cupido op. Zijn rol van liefdesgod speelt hij daar met succes, omdat hij iemand die de liefde wil uitbannen zover krijgt dat de liefde vastgehouden wordt. Hier echter raadt Cupido de minnaar aan de geliefde uit zijn hart te bannen. Dit is een voor Cupido ongewoon advies, echter wel te verklaren vanuit de parodistische opzet van de twee teksten. | |
datering onbekend
|
|