De gedichten
(1994)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |||||||||
15 Wat wonder ist een glas geslepen naer de kunst (1642)In een brief reageert de dichter op een geschenk van Caspar Barlaeus Ga naar voetnootopschrift. Wat wonder ist een glas geslepen naer de kunst
Ga naar voetnoot1
Doorluchticht met de gunst
Ga naar voetnoot2,
Van mijn Phoeeten Gloor, en naerstich ondersoecken
Ga naar voetnoot3
Der griekxe toverboecken
5[regelnummer]
Dat dat vergroven kan en brengen aen den dagh
Ga naar voetnoot5
Het geen daer scherp in Lagh
Ga naar voetnoot6
Als door een kloecken bril geslepen en gevreven
Ga naar voetnoot7
Om blinden Ogh te geeven,
Ga naar voetnoot8
Doch soo daer ijts aen die doorluchte Schijn onbreeckt
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Dat is dat hij te klaer mijn Hooft orakels spreeckt.
Ga naar voetnoot10
| |||||||||
[pagina 86]
| |||||||||
Naar het handschrift (calligrafie) van dochter Maria Tesselschade Crombalgh.ub Leiden, Pap. 2 (Visscher). | |||||||||
VerantwoordingOm de leesbaarheid te bevorderen van gr[*.*+]<i>k[*e/c*+]<*x*> is er twee maal een /e/ toegevoegd: griekxe (v. 4). De /u/ is weergegeven als /v/ in gevreven (v. 7) en geeven (v. 8). | |||||||||
Diplomatische transcriptieWat wonder ist een glas ge[l+]<s>lepen naer de kunst
Doorluchticht met de gunst,
Van mijn Phoeeten Gloor, en naerstich ondersoecken
Der gr[*.*+]<i>k[e/c+]<*x*>
toverboecken
Dat dat vergroven kan en brengen aen den dagh
Het geen daer scherp in Lagh
Als door een kloecken bril geslepen en gevreuen
Om blinden Ogh te geeuen,
Doch soo daer ijts aen die doorluchte Schijn
onbre+<e>+ckt
Dat is dat hij te klaer mijn Hooft orakels
s[*.*+]<p>re+<e>+ckt.
| |||||||||
NotitiesHet gedicht bestaat uit twee zinnen. De eerste is een uitroep van
verwondering over het ene geschenk (v. 1-8), de tweede geeft aan dat het andere
geschenk desondanks niet begrepen kan worden. In beide zinnen wordt de typering
doorlucht(icht) (v. 2 en 9) gebruikt. Een woordspel waarin ook de woorden
Gloor (v. 3) en Schijn (v. 9) meespelen door de dubbele betekenis
‘doorschijnend’ en ‘stralend’. | |||||||||
[pagina 87]
| |||||||||
Myn Heer Hieruit blijkt dat de gesuggereerde spreker van het gedicht Eusebia is, de klassieke heilige wier naam ‘de godvruchtige’ betekent. Pas in de tiende regel die de ommekeer geeft, wordt ook de Eusebia-voorstelling verlaten; mijn Hooft is nu het hoofd van de dichter zelf. | |||||||||
Korte inhoudUiting van verwondering over een instrument dat nog de glans van het eerdere gebruik voor tekstwetenschappelijk werk met zich draagt en het voor een slechtziende mogelijk maakt te lezen. Met behulp van het instrument wordt echter nog duidelijker dat het tweede geschenk, een boek in een vreemde taal, onbegrijpelijk blijft. | |||||||||
AchtergrondIn een eerder gedicht (gedicht 12) aan Caspar Barlaeus vinden we eveneens een reactie van de dichter op het toesturen van een Latijnse oratie. Ze vraagt daarin om een vertaling. Barlaeus had zijn werk toen vergezeld doen gaan van een gedicht waarin hij haar voornaam in verband brengt met een Thessalische tovenares. In haar antwoord daarop ontkent ze slechts haar tovergaven. Hier schrijft ze de tovergaven aan Caspar Barlaeus zelf toe. | |||||||||
datering 1642Aangenomen mag worden dat dit gedicht een reactie is op de lofspraak op Jean du Plessis van C. Barlaeus uit 1641. In haar begeleidende brief zegt Tesselschade Roemers dat zij na de ‘pannekoeck daegen (...) het panegijricus oordeel (zal) vellen’. Dit moet betekenen dat haar antwoord na de vasten van 1642 is geschreven. |
|