De gedichten
(1994)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
14 Prijst vry den Nachtegael (1642)Het lied is geïnspireerd op een passage in Giovanni Battista Marino's Adone en op muziek gezet door Johan Albert Ban. Onderscheyt, tusschen een wilde, en een tamme zangster.
Ter eeren vande Jonk-vrouwe MARIA PILT, Uytnemende Zanghster. Wilde Zanghster.
Prijst vry den Nachtegael,
Ga naar voetnoot1
Als hy uw' menighmael
Ga naar voetnoot2
Verlust, en schatert uyt:
Ga naar voetnoot3
Een Zingendt veedertje en een ghewiekt gheluydt,
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Wiens quinkelere Zoet
Ga naar voetnoot5
De oore luystre doet
Ga naar voetnoot6
Gauw, nae het tiereliertje
Ga naar voetnoot7
Der vlugge luchtigheydt, van 't oolijck vroolijck diertje.
Ga naar voetnoot8
9[regelnummer]
Wiens tjilpendt schril geluydt
Gelijck een orgel fleuyt,
Ga naar voetnoot10
Veel losse toontjes speelt;
Ga naar voetnoot11
En met een tongh alleen, als duyZendt tongen queelt.
Ga naar voetnoot12
13[regelnummer]
Zyn hoogh' en laeghe Zwier,
Ga naar voetnoot13
Met lieffelijk ghetier,
Van 't helle schelle Zoetje,
Ga naar voetnoot15
Vermeestert al 't gesang van 't Zingend' springend' goetje.
Ga naar voetnoot16
17[regelnummer]
Een diertje, wiens ghelaet
Ga naar voetnoot17
In ZeldtZaemheydt bestaet:
Ga naar voetnoot18
Om dat het niet en heeft
Ga naar voetnoot19
Als Zangh, die maer een maendt in 't gantsche jaer en leeft.
21[regelnummer]
Maer 't meeste wonder, dat
Zijn roem ooit heeft gehadt,
Is, dat Zoo kleyne leeden
Herbergen Zulk een kracht van die luytruchtigheden.
Ga naar voetnoot23
| |
[pagina 80]
| |
Tamme Zanghster.
25[regelnummer]
Maer wilde Zanghster Zwijght
Ga naar voetnoot25,
En na uw' adem hyght,
Ga naar voetnoot26
Uw' tjukken heeft gheen klem;
Ga naar voetnoot27
Noch komt niet by den aardt van Rosemondtjes stem.
Ga naar voetnoot28
29[regelnummer]
Die nae een liever trant,
Ga naar voetnoot29
Doet luyst'ren het verstandt,
Met wisse maat, en snikjes,
Ga naar voetnoot31
Die vriend'lijckheytjes sluyt in vaster toone strikjes.
Ga naar voetnoot32
33[regelnummer]
Wiens reden-stem vertaalt,
Ga naar voetnoot33
En waardiger onthaaldt
Ga naar voetnoot34
De geesjes van 't ghehoor:
Ga naar voetnoot35
En hipp'len doet de Ziel van 't hartje tot het oor.
37[regelnummer]
Als Zy met grof ghedreun
En dan met teer ghekreun
Van minnelijke treeken,
Ga naar voetnoot39
Doet onderscheidelijk verscheide tongen spreeken.
Ga naar voetnoot40
41[regelnummer]
Geen veelheit ons verveelt,
Hoe veel haar keeltje queelt:
Maar eenen versschen lust
Ga naar voetnoot43
Bekoort het grage oor, als 't maar een snikje rust.
Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
't Is ZeldtZamer geneught
Ga naar voetnoot45
Die staagh op nieuw verheught,
Ga naar voetnoot46
Geen stemmigheyt Zoo lustigh,
Ga naar voetnoot47
Als deeZ', die Zoomers is, en 's winters even rustigh.
Ga naar voetnoot48
Oordeel.
49[regelnummer]
Een yder oordeel nu
Ga naar voetnoot49,
Van Nachtegaal en uw,
Ga naar voetnoot50
Wat een ghelijkenis
Het ydel galmen by dit woorden Zielen is.
Ga naar voetnoot52
Tesselscha.
| |
[pagina 81]
| |
Uit I.A. Ban, Zangh-bloemzel. Amsterdam,
1642.
| |
[pagina 82]
| |
Naar de tweede druk in Jacob Westerbaen, Minnedichten. Amsterdam, Joost Hartgersen, 1644, p.272-3. ub Amsterdam 408 g 24. | |
VerantwoordingDe tekst is niet overgenomen uit de eerste druk in Johan Albert Bans Zangh-bloemzel, Amsterdam, P. Matthijsz voor L. Elzevier, 1642, p.xix-xxxiii, omdat de versregels daar doorlopend onder de notenbalken zijn genoteerd en aan de melodie zijn aangepast, bijv.: 7 tie-re li-re li-re li-re li-re li-re li-re li-re li-re liertje' De andere verschillen betreffen alleen de spelling. In de Minnedichten springen de eerste versregels van de kwatrijnen in; het gedicht is cursief gedrukt, behalve Nachtegael (v. 1 en 50). Wij hebben de cursivering opgeheven en om het onderscheid te handhaven Nachtegael schuin gedrukt. /VV/ is weergegeven als /W/ in Wiens(v. 5, 9 en 33) en Wat (v. 51). Een apostrof is aan de losse /t/ (v. 21) toegevoegd. In het opschrift is het afkortingsteken boven de /e/ van ‘tussche’ opgelost. De schrijfwijze van de /z/ als /Z/ in dit gedicht is een gevolg van de gecalligrafeerde /z/ in het handschrift van Tesselschade Roemers. | |
NotitiesHet gedicht is onderverdeeld in 13 strofen van 4 versregels. De
strofes over de Wilde Zanghster, de nachtegaal, en die over de Tamme
Zanghster, Maria Pilt, hebben een parallelle bouw. De tweemaal zes strofen
kunnen vaak tot in detail met elkaar vergeleken worden. De vele adjectieven met
vergrotende trap in de tweede reeks geven de voorkeur van de dichter duidelijk
aan. De conclusie wordt in de laatste strofe alleen indirect geformuleerd. De
hoorders wordt gevraagd door vergelijking tot een voorkeur voor een van beide
te komen. | |
Korte inhoudDe kwaliteiten van de nachtegaal en de zangeres Rosemondtje worden vergeleken. Hoewel de bewondering voor de zang van de nachtegaal groot is, krijgt de menselijke stem van de zangeres een grotere waardering, omdat niet alleen het oor maar ook het verstand met vreugde naar haar | |
[pagina 83]
| |
kan luisteren. Daarbij is de menselijke zang niet aan een bepaald seizoen gebonden. Een ieder moet maar voor zichzelf uitmaken wie van de twee het meest te waarderen is. | |
AchtergrondVoor het gedicht heeft Tesselschade Roemers zich laten inspireren door de Italiaanse dichter Giovanni Battista Marino (1569-1625), wiens originele, maar vaak gekunstelde manier van dichten in heel Europa werd nagevolgd. Zo nodigde P.C. Hooft, ook een bewonderaar van Marino, Tesselschade Roemers in 1634 uit om een aantal dagen ‘Marino [-] helpen lezen.’ (Hooft De briefwisseling, brief 628). Navolging van Marino is te vinden in de zevende zang van zijn epos
Adone (1623), waarin de unieke zangkunst van de
nachtegaal wordt bezongen (stanza's 32-37). Tesselschade Roemers' beschrijving
van de Wilde Zanghster is een zeer origineel dichtstuk, en
tegelijkertijd een prachtig voorbeeld van imitatio. De belangrijkste
voorbeelden van haar, nu eens letterlijke, dan weer parafraserende navolging
zijn: Maar er is meer. In een tweede gedeelte (stanza's 40-56) vertelt Marino over een muzikale wedstrijd tussen een luitspeler en een nachtegaal, waarbij het vogeltje uiteindelijk niet opgewassen blijkt tegen de virtuositeit van de muzikant. Het diertje sterft en wordt begraven in de luit als doodskistje. De uitslag van de wedstrijd is geheel in overeenstemming met de Renaissance-opvatting, dat de kunstvaardigheid van de mens de natuur overstijgt. Hoewel er in het tweede gedeelte van Tesselschades gedicht geen letterlijke navolging van Marino meer is aan te wijzen en het bovendien niet om een echte wedstrijd tussen de Wilde enTamme Zanghster gaat, heeft zij toch de grondgedachte van Marino overgenomen: de zangkunst van de nachtegaal haalt het niet bij de virtuositeit van de zangeres. | |
datering ten laatste 1642naar de publikatie in Zangh-bloemzel. |
|