De gedichten
(1994)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
13 Noch heb ick hert, al is my 't harnas-tuyg ontdragen (1639)De ik reageert verontwaardigd op de onhoffelijke bejegening van een man die mogelijk verliefd op haar is geworden. UYTDAGING aen M.D.
Ga naar voetnootopschrift
Noch heb ick hert, al is my 't harnas-tuyg ontdragen,
Ga naar voetnoot1
Een Rover uyt te dagen,
Die my, met schijn van deught, mijn wapens troonden af,
Ga naar voetnoot3
Die ick hem willigh gaf,
5[regelnummer]
En bood' hem aen, dat ick 't geheim hem soud ontdecken,
Ga naar voetnoot5
Om tot sijn eer te strecken.
Maer hoe! een Hopman, hoe! een Kristen-Hertogh-heer,
Ga naar voetnoot7
Geeft die geen leening weêr,
Onnosel afgeleent, en dat met smekend vleyen,
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Als Dalilas verleyen.
Ga naar voetnoot10
Weet dat mijn kracht bestaet in geen locksoete tael,
Maer in het vinnigh stael,
Ga naar voetnoot12
Dat dwing ick naer mijn sin, daer kan ick my me wreken,
Ga naar voetnoot13
In plaets van smijdigh smeken,
Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En segh hun oorlog aen, die sachte vrede breeckt,
Ga naar voetnoot15
En anders doet als spreeckt.
Ick sweer by 't snedigh stael, dat door kristal kan streven,
Ga naar voetnoot17
En Roemers brengt om 't leven,
Ga naar voetnoot18
Dat ghy my weder geeft, waer me ghy streefden deur,
Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Ce
Ga naar voetnoot* qui
n'est point mon Coeur.
Ga naar voetnoot20
| |
[pagina 75]
| |
Naar de eerste druk in Hollantsche Parnas, of verscheide gedichten I. Amsterdam, J. Lescaille, 1660, p.504. ub Leiden 1198 f 30. | |
VerantwoordingDe inspringingen uit de Hollantsche Parnas zijn overgenomen; ‘NOch’ is geschreven Noch (v. 1). Een variant bevat de uitgave van Worp (1918: 182): ‘En segh hem oorlog aen’ in plaats van En segh hun oorlog aen (v. 15). In de Hollantsche Parnas wordt de laatste versregel verklaard door middel van een noot: 20 Ce Ga naar voetnoot* qui n'est point mon Coeur. | |
[pagina 76]
| |
NotitiesDe tekst laat zich lezen als het verslag van een schermwedstrijd.
Daarbij draagt men bijzondere schermwapenen, waaronder een borstlap en een
masker. Kennelijk heeft de ik haar wapentuig op verzoek vrijwillig
afgelegd zonder daarmee een volledige overgave te bedoelen.
| |
Korte inhoudDe ik reageert verontwaardigd op het gedrag van ene M.D. Hij heeft haar bejegening van hem, waarbij ze zich gewillig aan hem overgaf, op een verkeerde manier uitgelegd. Zijn wijze van doen is te vergelijken met de handelwijze van Delila die daarmee kans zag de kracht van Simson te breken. De ik heeft haar kracht echter niet verloren en zal het gevecht opnieuw aangaan, een gevecht trouwens waarbij haar hart niet in het geding is. | |
[pagina 77]
| |
AchtergrondIn zijn brief van 8 mei 1639 schrijft P.C. Hooft aan MêJoffre Tesselscha Visschers, weduwe van Sr Crombalgh: ‘Is 'er een met uw hart deur? Dit dacht ik: maer leezende strax daeraen, Ce que n'est point mon coeur, quam ik tot mijn' tweede gedachten, en zejde in mij zelven, C'est par lá qu'elle parle Franchojs. Ik heb, nu eenighe weeken, de loopmaeren [kranten] gelezen; dan [maar] deze tijding daerin niet; nocht ijets van dien onheuschen, te heuslijk gehandelden roover, vernoomen. Dit stuk behoorde daer wel in te staen. Maer 't zal bet klinken in U.E. gedicht; zoo 't onder den man komt, gelijk het behoort te doen, zijnde zeer zoet en aerdigh. Maer boven in 't Hooft dient te staen, 'tgeen ik daer heb bijgevoeght.’ (Hooft De Briefwisseling, brief 954). Algemeen werd aangenomen dat Hoofts toevoeging de initialen betrof: aen M.D. Zeker zo plausibel is echter de toevoeging Uytdaging, waarmee het gedicht al in de titel de strijdvaardigheid van de dichter aankondigt die Hooft kennelijk zeer weet te waarderen. De uitspraak C'est par lá qu'elle parle Franchojs is het motto bij een embleem van Roemer Visscher. Op het bijbehorende plaatje zit een overdadig getooide vrouw voor een spiegel. Anna Roemers maakte een onderschrift: ‘Hoe minneloos en koel ghy lijckent door u praet, / Zoo klapt dit Spieghlen, en opgesmuckt cieraet.’ | |
datering 1639naar brief van P.C. Hooft aan de dichter, gedateerd op 8 mei 1639.
Uit Roemer Visscher, Sinnepoppen p.
145.
|
|