De gedichten
(1994)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
12 Thessaliaensche konst om 't Maen-licht te doen dalen (1636)De dichter reageert op een Latijnse redevoering en een begeleidend gedicht in het Nederlands, beide toegezonden door Caspar Barlaeus. Aen de E. Heere Proffessor C. barleus, doen hy my sijn
Oratie van de wonderen des Hemels toesont
Ga naar voetnootopschrift
Thessaliaensche konst om 't Maen-licht te doen dalen
Ga naar voetnoot1
Door sneege schranderheyt, in Tesselscha noyt viel.
Ga naar voetnoot2
Maer ghy kunt op de Aerd den heelen Hemel halen,
En staende-houden met een Wonder-kracht der Ziel,
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Wout ghy den Treck van die Caracters doen vertaelen,
Ga naar voetnoot5
Licht of ick mee wat Lichts des hoogeheyms onthiel.
Ga naar voetnoot6
| |
[pagina 72]
| |
Naar de eerste druk in Jacob Westerbaen, Minnedichten. Amsterdam, Joost Hartgersen, 1644, p.269. ub Amsterdam 408 g 24. | |
VerantwoordingDe cursivering van de zes versregels is ongedaan gemaakt; daarentegen zijn de oorspronkelijk ongecursiveerde woorden cursief afgedrukt. De tweede, vierde en zesde versregel waren ingesprongen. In v. 1 is ‘THessaliaensche’ weergegeven als Thessaliaensche; ‘VVonder-’ (v. 4) en ‘VVout’ (v. 5) als Wonder- en Wout. | |
Notities2 sneege: pleonastisch epitheton. | |
Korte inhoudDe dichter laat Caspar Barlaeus weten geen macht over de maan te hebben, terwijl hij de hele hemel naar de aarde weet te brengen met zijn rede. Als hij die voor haar zou vertalen, zou ze er wellicht ook iets van begrijpen. | |
AchtergrondBegeleidend gedicht van Caspar Barlaeus bij de zending van zijn Latijnse oratie die hij op 11 februari 1636 had gehouden. Aen d'achtbare Joffrou Tesselscha Roemers
Thessaliaensche Vrou, die met u soete dichten
Ga naar voetnoot1
Proserpinam vermeucht selfs uijt de hel te lichten,
Ga naar voetnoot2
Ghij hebt de maen verruckt, ghij hebt de son ontspoort,
Ghij hebt het starrelicht door uwen glants bekoort.
5[regelnummer]
De puijck van 't Haegsche hoff, van naem en daet
Stantvastich,
Ga naar voetnoot5
Valt u, verlichte Vrou, met duijstre schaduw' lastich,
Ga naar voetnoot6
Hij komt, en steeckt u maer een schaduw in de handt
om van u wederom te krijghen 't licht te pandt.
De ooghen van u hooft verdonckert ghij met kunsten,
10[regelnummer]
En Muijdens heerschappij beschijnt ghij met u gunsten.
Ga naar voetnoot10
De dwingelant van 't Oost, de geestighe Reael
Ga naar voetnoot11
Verheucht hem in u deucht, en glinstert door u strael.
Het raeckt al uijt syn snor, als ghij begint te spoocken,
U pen, u tongh, u geest kan Eunier pappiens koocken.
Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Doch syn dees' Goden dus hoochwaerdigh met u naem
Ist wonder dat ick soeck te rijsen door u Faem?
Naar het handschrift. ub Leiden, Hug.37 C.Barlaeus,
Carmina 46-90, genummerd 200.
| |
[pagina 73]
| |
Op het gedicht van Tesselschade Roemers reageert Caspar Barlaeus weer met een als compliment verpakte weigering haar een vertaling van De coeli admirandis te leveren:
Aen de selve
Als ghij kundt door u cracht de Maen om leegh doen daelen,
Als ick kan op der aerd den hemel brenghen neer,
Soo is het noodeloos den hemel te vertaelen.
Want daer den hemel is, zijn taelmans in geen eer.
C.B.
Naar het handschrift. ub Leiden, Hug.37 C.Barlaeus,
Carmina 46-90; genummerd 201.
| |
datering 1636naar de rede De coeli admirandis van Barlaeus. |
|