De gedichten
(1994)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |||
11 De beste tong die stemmen smeede (1630)De dichter beantwoordt de vragen die Joost van den Vondel stelt in een gedicht uit naam van D'Amsterdamsche Academi; hiermee drukt ze haar betrokkenheid uit met de kerktwisten. Antwoort
De beste tong die stemmen smeede,
Ga naar voetnoot1
Zong gode loff, den menschen vreede.
Ga naar voetnoot2
Die swygent meest haer deucht betoont,
Ga naar voetnoot3
Is die met vier d' Apostels kroont.
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
De snoodtst op aerde, deed de menschen,
Ga naar voetnoot5
Nae godts verborgen wysheyt wenschen.
Ga naar voetnoot6
De booste sprack in't heemelrijck,
Mijn macht sy d' hooghste macht gelyck.
Ga naar voetnoot8
In hun sticht godt zyn heerschappyen,
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Die met het doen 't gelooff belyen.
Ga naar voetnoot10
Schyn als een Droch en dwael licht, leidt
Ga naar voetnoot11
Wie dat haer volght, ter duysterheit.
Ga naar voetnoot12
De vrome zielen te belaegen,
Ga naar voetnoot13
Kan Hollants zachte grondt niet dragen.
15[regelnummer]
De Roomsche geus het smekent blad,
Ga naar voetnoot15
Tot brussel, ondertekent had,
Ga naar voetnoot16
Soo wel als d' ander, en versochter
Ga naar voetnoot17
's Lants vryheyt by, aen 's Kajzars dochter.
Ga naar voetnoot18
Den muijter die gerustheyt haet
Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Loost altyt een geschickte staet.
Ga naar voetnoot20
Daer d' eene burger 's anders mujren
Ga naar voetnoot21
Bestormt, die stadt en Kan niet dujren
Ga naar voetnoot22
Geen aerdsche god, off hy wordt by
Ga naar voetnoot23
Een eedt verknocht: meer schuttery.
Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Wat leeraers ock dien bant ontlitsen
Ga naar voetnoot25
Die kerven 't snoer der zeeven flitsen
Ga naar voetnoot26
Elck zijn waerom
| |||
[pagina 66]
| |||
[pagina 67]
| |||
Naar het handschrift van Tesselschade Roemers. ub Leiden, Pap 2 (Visscher). | |||
VerantwoordingHet gedicht is in de zeventiende eeuw beschouwd als een tekst van P.C. Hooft. Het is als zodanig te vinden in Vondels Poëzy deel 2 (1682: 188-9), waar het is ondertekend met P.C.H., de initialen van Hooft. Afgezien van vele spelling- en interpunctievarianten heeft deze versie: kroont (v. 4), Kaizers (v. 18), muuren (v. 21), en kan niet duuren (v. 22), ook (v. 25) en zeven(v. 26). Vers 6 luidt:
Zoo wijs als God te weezen wenschen
Leendertz Jr. (1929: 95) beschouwt het handschrift van Tesselschade Roemers als de door Hooft verbeterde versie. Enkele wijzigingen in de tekst achten wij noodzakelijk. Waar de /j/ staat voor de moderne /i/, is de letter aangepast: 4 ‘Js’ > Is 9 ‘Jn’ > In De lange [o.] is weergegeven met /oo/ in ‘kront’ > kroont (v. 4) en de /u/ met /v/ in ‘zeeuen’ > zeeven (v. 26). De verschrijving in v. 22, af te leiden uit het metrum, is ongedaan gemaakt door in de tekst entoe te voegen: ‘die stadt Kan niet dujren’ > die stadt en Kan niet dujren. 7 ‘int’ > in't | |||
Diplomatische transcriptieAntwoort
De beste tong die stemmen smeede,
zong gode loff, den menschen vreede.
Die swygent meest haer deucht betoont,
Js die met vier d' Apostels kront.
De snoodtst op aerde, deed de menschen,
Nae godts verborgen wysheyt wenschen.
De booste sprack int heemelryck,
myn macht sy d' hooghste macht gelyck.
Jn hun sticht godt zyn heerschappyen,
die met het doen 't gelooff belyen.
Schyn als een Droch en dwael licht, lejdt
wie [inktvlek] dat haer volght, ter duysterhejt.
De vrome zielen te belaegen,
Kan Hollants zachte grondt niet dragen.
De Roomsche geus het smekent bla[t+]<d>,
tot brussel, ondertekent had,
Soo wel als d' ander, en versochter
's lants vryheyt by, aen 's Kajzars dochter.
Den muijter die gerustheyt haet
loost altyt een geschickte staet.
Daer d' eene burger 's anders mujren
bestormt, die stadt Kan niet dujren
geen aer[tse+]<dsche> god, off hy wordt by
een eedt verknocht: meer schuttery.
wat leeraers ock dien bant ontlitsen
Die kerven 't snoer der zeeuen flitsen
Elck zijn waerom
| |||
[pagina 68]
| |||
Aen Sr Joost vande Vondele woonende inde Trouw inde Warmestrat
om te bestellen aen myn Heere De Heere Hooft Drossaert tot Muyden
| |||
NotitiesDe zachte grondt (v. 14) in Holland gebruikt de
dichter als metafoor: de Republiek heeft nog weinig fundament, zodat er
voorzichtig gehandeld moet worden, zeker in godsdienstige kwesties. | |||
Korte inhoudInspiratie uit de bijbel en het voorbeeld van samenwerking van katholieken en protestanten in de geschiedenis moeten mensen ertoe brengen af te zien van godsdienstdwang en -twisten om de eenheid in het land te bewaren. | |||
AchtergrondIn de periode 1628-1630 lopen de godsdiensttwisten in Amsterdam zo hoog op dat Frederik Hendrik er persoonlijk aan te pas moet komen om kalmerend op te treden. De contraremonstrantse predikant A.J. Smout (overleden 1646) is een van degenen die vanaf de preekstoel tegen de prins en vervolgens tegen de Amsterdamse stadsregering uitvaren. In januari 1630 wordt Smout verbannen. Eind maart stelt de dichter Joost van den Vondel als woordvoerder van de Amsterdamse Academie een ‘prijsvraag’ op die hij eerst laat voordragen en vervolgens als los blad (plano) in druk laat verspreiden. Dat als prijs een prinsenroemer wordt uitgeloofd, is een duidelijk politieke daad. Mede door Vondels tekst laait de strijd opnieuw op, zodat de stadsregering zich genoodzaakt ziet zowel de vraag als de antwoorden te verbieden ‘streckende tot vermeerderinghe en voedinghe van den haet der Ingesetenen deser Landen’ (Poelhekke 1953: 234). | |||
[pagina 69]
| |||
Joost van den Vondel
D'Amsterdamsche Academi aen alle poëten en dichters der vereenighde Nederlanden, Liefhebbers van de goude vryheyt. d'Antwoorden moeten ingebracht worden, voor den eersten van Somermaendt, synde de dach onser verkiesinge, als Apollo te recht sal sitten, om den prys te geven diense verdient. Apoll, op Helicon geseten,
Vraeght al syn heylige Poëten:
Wat beste en slimste tongen syn?
Of waerheyt salich maeckt of schijn?
5[regelnummer]
Of dwang van vrome Christen-sielen
Niet streckt om Hollandt te vernielen?
Of vryheyt niet en was de schat
Waerom men eerst in oorloogh tradt?
Of oock in wel bestierde steden
10[regelnummer]
Een oproermaecker wort geleden?
Ga naar voetnoot10
Of huyse-plondren vesten sticht?
Ga naar voetnoot11
Of d'eedt geen burgery verplicht?
En of sich leeraers niet verloopen,
Wanneerse desen bandt ontknoopen?
15[regelnummer]
Wiens antwoordt kortst en bondichst is,
En klaerst in dese duysternis,
Dien sullen d'ACADEMIHEEREN
Met eenen PRINCENROEMER eeren:
Ga naar voetnoot18
Daer Pallas, met haer diamant,
20[regelnummer]
In sne den Veldheer van het landt,
Ga naar voetnoot20
Die met 's Hartogenbosch gaet strijcken,
Daer Mauritz tweemael af most wijcken.
YVER.
Uit J. van den Vondel De werken deel 3, wb,
Amsterdam 1929, p.296.
| |||
datering 1630naar de datering van het gedicht van J. van den Vondel. |
|