De gedichten
(1994)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
16 Claes seijde tegens Trijn, wat doe je weer te Mis (1642)Reactie op de negatieve houding van Constantijn Huygens bij de overgang van de dichter naar de katholieke kerk. Claes seijde tegens Trijn, wat doe je weer te Mis
Ga naar voetnoot1
Bij dat Brood-droncke volck, die schatters van de Vis?
Ga naar voetnoot2
Trijn seij mijn lieve Claes, Ick houw mij binnen't boord
Van Sinte Pieters Schip, daer men naer't rechte Noordt
Ga naar voetnoot4,
En noijt zeyldt (als men doet daer buijten) bij de giss
Ga naar voetnoot5.
Ick hoor de waerheydt Claes, maer Gij hoordt altydts mis
Ga naar voetnoot6.
| |
[pagina 89]
| |
Een los vel met dit handschrift is door ons
teruggevonden in het Kapucijnerklooster te 's-Hertogenbosch. Op de andere zijde
staat gedicht 20.
| |
[pagina 90]
| |
Naar het handschrift, waarschijnlijk een afschrift, dat op de ommezijde het gedicht Ons beijder Vader seijdt (gedicht 20) bevat; gevonden in het Kapucijner klooster te 's-Hertogenbosch. | |
VerantwoordingBoven het gedicht staat: Van Iuffr. Tesselschade wat wij beschouwen als een opmerking van een afschrijver. De versregels zijn geschreven in de humanistische cursief. Varianten zijn te vinden in de uitgave van Worp (1918: 244), die
zich baseert op de teksten in Jacob Westerbaens Minnedichten, p.269 en
Verscheyde Nederduitsche Gedichten ii, p.30. De belangrijkste
afwijkingen zijn: | |
Diplomatische transcriptieV/van Iuffr. Tesselschade
Claes seijde tegens Trijn, wat doe je weer te Mis
Bij dat Brood-droncke volck, die schatters van de Vis?
Trijn seij mijn lieve Claes, Ick houw mij binnen't boord
Van Sinte Pieters Schip, daer men naer't rechte Noordt,
En noijt zeyldt (als men doet daer buijten) bij de giss.
Ick hoor de waerheydt Claes, maer Gij hoordt altydts mis.
P. Maximilianus trof het gedicht aan in een exemplaar van Constantijn Huygens' Koren-bloemen, Amsterdam 1672, dat Huygens zelf gaf aan Roemer van Wesel (zoon van Anna Roemers) met een opdrachtgedicht dat hij dateert januari 1682. In het boek zat een los vel, aan weerszijden beschreven met een gedicht van Tesselschade Roemers. Het gedicht aan de andere zijde is Ons beijder Vader seijdt (gedicht 20). | |
Notities1 Claes en Trijn komen in het werk
van
Huygens, vooral in zijn epigrammen, een
aantal malen voor. De dichter kan daar bij aangehaakt hebben. Er valt misschien
ook te denken aan een letterspelletje. In de spelling Claes en
Trijn kan een verwijzing zitten naar de eerste letter van hun beider
voornamen Tesselschade en Constantijn (Hüsken 1987: 232). In hoeverre de
namen verwijzen naar poppekastfiguren is niet na te gaan.
‘Janklaassen’ komt in de geschreven bronnen voor het eerst voor in
1672 als trompetter van de prins. Dat de figuren in de orale traditie bekend
waren, is zeker mogelijk. De dichter kan poppekastfiguren gekozen hebben als
een ironische verwijzing naar Huygens' sonnet v. 2.
| |
[pagina 91]
| |
de symboliek van de eerste christenen zuiverder hebben
bewaard. | |
Korte inhoudClaas verwijt Trijn haar geloofskeuze. Zij repliceert met een woordspel op de betekenis van mis, dat voor hem ‘verkeerd’ betekent, maar dat als ‘katholieke eredienst’ haar de mogelijkheid geeft de waarheid te horen. | |
AchtergrondHet sonnet van Constantijn Huygens waar de dichter op reageert: De tweede Tesselschade
Is Tessel op het pad na Roomen van Geneven?
Is d'afgelockte ziel in 'tpoppe-goed verwart?
Heeft menschen-mijmering bekropen 'thooghe hart?
Heeft Papen duyster licht Gods licht er uyt gedreven?
Is haer welwetenheid in 't doncker uytgewreven?
Is in haer dampigh oogh de witte Reden swart,
Het rechte spoor te slecht, het sachte jock te hard?
Is Roemers Roomens kind? O Roemer, die dit leven,
Dit slijck gewisselt hebt voor 'teewighe besitt
Van 'teewighe besien, wat toenaem geeft ghij dit,
Dit schip en goeds verlies, eer 't ancker' off ontlade?
Sij soeckt V; maer een mall, een stall-licht leijdt haer
miss;
Haer naeld is 'tnoorden quijt, sy zeilt maer bij de giss.
O min als Tesselscha, o meer als Tessels-schade!
15. Ian.
Uit Constantijn Huygens, De gedichten deel 3, 1893.
| |
datering 1642Als reactie op Huygens' sonnet van 15 januari 1642 moet het gedicht in hetzelfde jaar geschreven zijn. |
|