De gedichten
(1994)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
8 Ghy koelen herders soon van 't sangerige choor (geen datering)Een mogelijk concrete aanleiding voor dit sonnet is niet bekend; evenmin kan worden vastgesteld wie met de personages Cicilia en Silvius worden bedoeld. Cicilia aen den jaghtsuchtigen Silvius, vers uyt de
modder gehaelt.
Ga naar voetnootopschrift
Ghy koelen herders soon van 't sangerige choor,
Ga naar voetnoot1
Hoe komt gy soo verhit op jachtigh haese loopen,
Ga naar voetnoot2
Op wonden, moorden, en onnosel vel te stroopen,
Ga naar voetnoot3
Ghy kont hier volgen naeuw, en by my gingt ghy voor.
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Eer netter tijt-verdrijf van looplust was uw spoor,
Ga naar voetnoot5
Als ghy mijn hoeder waert om wisse maet te noopen;
Ga naar voetnoot6
Daer ick uw weder in sal spooren, derf ick hoopen,
Ga naar voetnoot7
Ick, die u tot de staet van Opper-priester koor:
Ga naar voetnoot8
9[regelnummer]
Verruylt gy nu het ampt om sulcke slechte leuren,
Ga naar voetnoot9
En laet sijn stemmigheydt van 't wilde wilt verscheuren,
Ga naar voetnoot10
Bejaeght, in plaets van jaght, niet als een slobrich lijf
Ga naar voetnoot11.
12[regelnummer]
Verwisselt met u kleedt dees slobberige sinnen;
Ga naar voetnoot12
En wilt sulck wilt niet meer, maer tammer seden minnen
Van godlijck zang-gesught, dat eeuwigh tijdt-verdrijf.
Ga naar voetnoot14
TESSELSCHADE.
| |
[pagina 52]
| |
Naar de eerste druk in Hollantsche Parnas, deel i, Amsterdam, J. Lescaille, 1660, p.504-505. ub Leiden 1198 f 30. | |
VerantwoordingIn de Hollantsche Parnas staan er witregels tussen de strofen en zijn de versregels 4-5, 8, 11 en 14 ingesprongen. De schrijfwijze van het eerste woord, ‘GHy’, is hier genormaliseerd. De uitgave van Worp (1918: 217) bevat enkele varianten: in plaats van looplust (v. 5) ‘loopen’, in plaats van maet (v. 6) ‘moet’, wat een drukfout is aangezien de annotatie wel ‘maet’ geeft, en in plaats van niet (v. 11) ‘niets’. Aan het einde van v. 11 heeft Worp een vraagteken geplaatst. | |
NotitiesDe paradox die dit gedicht kenmerkt, bestaat erin dat twee
tegengestelde zaken, de jacht en de zang- of dichtkunst in gelijke woorden
worden weergegeven (Van Koeven 1989a: 122). | |
Korte inhoudCicilia adviseert Silvius, die verzot is geraakt op het jagen, weer naar zijn vroegere activiteiten terug te keren. In de zang- of dichtkunst was hij een meester, van de jacht brengt hij niet veel terecht. Een reden te meer om de kunst weer een eerste plaats in zijn leven te geven. | |
[pagina 53]
| |
AchtergrondDe naam Silvius is afgeleid van het Latijnse ‘silva’ en verwijst naar de pastorale traditie in de letterkunde. Zo ook de term herders soon (v. 1) en hoeder (v. 6). De heilige Caecilia was de patrones van de kerkelijke muziek en de muziek in het algemeen. De pastorale literatuur bezingt de liefde voor het platteland en roept steeds een idyllisch, ongerept, vredig natuurkader op. Een veel voorkomend thema is de verheerlijking van de gouden eeuw in het verre verleden die sterk contrasteert met het door de rede verduisterde tijdperk van nu (vgl. Verkuyl 1971: 68). Cicilia kan het natuurlijke leven echter niet waarderen en wenst de herder juist tot een geciviliseerd bestaan terug te brengen. Het sonnet keert zich dus tegen een idealisering van het pastorale leven. Voor de waardering van het gecultiveerde maakt de dichter gebruik van dezelfde woordenwild/tam die een rol spelen in Prijst vry den Nachtegael (gedicht 14). | |
datering onbekend.
|
|